Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 24 November 1916
No. 48.
UIT HET WOO RH.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers: D.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMHERTSMA, L. v. LDDN, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent.
PERSVEREEN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
BELIJDENIS EN VERGEVING.
Het is wel droevig dat zij, die toch in
waarheid tot God bekeerd zijn, hunne zon
den soms zoo langen tijd onbeleden kun
nen laten.
Het gaat niet altijd als bij Petrus, die na
zijne verloochening door Jezus met teeder
bestraffend oog werd aangezien, en terstond
naar buiten gaande onder bittere tranen
zijne schandelijke daad beleed. Neen, niet
zoo zelden verloopt er tusscben bet bedrij
ven en het belijden der zonde een langere
of kortere tijd. In dien tusschentijd is er
dan wel bewustheid der zondede zonde
kwelt dan wel, soms tot benauwens toe
het bedreven kwaad weegt dan voortdurend
als een looden last op 't gemoed, maar de
zonde grijpt toch niet zóó aan, dat het tot
belijden komen moet. Het hart blijft on
gebroken en daarom zwijgt de mond.
David is ons hiervan een voorbeeld. In
Psalm 82 bekent hij, dat hij gezwegen,
zelfs zeer langen tijd gezwegen beeft na
't bedrijven van zijn schrikkelijke zonden
van overspel en moord. Die zonden lieten
hem natuurlijk niet onverschillig, ze waren
wel steeds voor zijn aangezicht, maar hij
beleed ze niet, hij kwam er niet mee tot
den Heere. Veeleer het omgekeerde, hij
zocht ze voor den Heere te bedekken.
Leven had hij in dien toestand niet. Voor
menschen nam hij er den schijn van aan,
maar hij wist zelf wel dat dit bedrog was.
Gods heilige hand was zwaar op hem en
drukte hem nederzijn ziel verdorde en
zijn lichaam verouderde onverzwakte. Maar
toch kwam het niet tot schuldbelijdenis.
De rotssteen werd wel geslagen, maar de
wateren van 't ootmoedige schuldbelijden
vloeiden er niet uit voort. Totdat de
Heere in den toorn des ontfermens gedachtig
was. Hij stelde de zonde in al haar om
vang, zwaarte en gruwelijkheid voor Davids
zielsoog. Hij wierp hem zelf verbroken
en verbrijzeld in 'tstof voor zijn heilig
aangezicht. En toen, toen rees het op uit
de diepte van het door schuldbesef getroffen
en verslagen harteIk zal belijdenis van
mijne overtredingen doen voor den Heere 1
Ik zal belijdenis doen
O Eer het daartoe komt
Er zijn zeer zeker zonden, die op aarde
nooit beleden worden, althans niet met naam
en toenaam. Het zijn de zonden die ons
ontgaan, die wij bij 't bedrijven niet op
merken, die wel door Gods heilig oog ge
zien worden, maar die ons ontsnappen.
Doch er zijn ook zonden, die onmidde-
lijk nadat ze bedreven zijn hun aanklacht
tegen ons instellen, maar die wij, hoe ver
bijsterd en verschrikt ook, niet aanstonds
belijden. David heeft schier een jaar in
zwijgen volhard, en wie zal zeggen hoe-
velen er in dezen zijne navolgers zijn.
En toch nemen onbeleden zonden 't leven
van de ziel weg, zij pijnigen het gemoed
en verbannen eiken vrede. Op de meest
ongedachte wijze, op de meest ongelegen
oogenblikken staan zij uit het graf op,
waarin wij ze hadden verborgen, en ver
gallen en verwoesten ons het leven, 't Kwam
bij David tot »een brullen den ganschen
dag", en nog wordt door ieder bij oogen
blikken gevoeld dat Gods hand zwaar over
hen is, waar hij bij bedreven kwaad met
een zwijgend hart en stomme lippen voor
God wandelt. De Heere vertoornt zich
over zulk een gedragHij houdt niet alleen
zijn gunst in, maar doet zijn heilig mis
noegen ook gevoelen.
Laten wij 't bekennen 't zou nooit tot
belijden komen, als God de Heere in ont
ferming de belijdenis niet aan het hart der
zijnen ontlokte. Wij zijn van nature kin
deren van Adam, die na zijne misdaad
vluchtte en voor God zich verbergde. Zoo
doen ook wij en wij zouden het blijven
doen, als God ons niet tot spreken en be
lijden bracht. Op zijn tijd komt de Heere
met de majesteit en heiligheid van zijn
wezen, om met gestrengheid (waaraan
barmhartigheid nogthans niet vreemd is)
zijn afgeweken kinderen te brengen
waar Hij hen hebben wil: in het stof aan
zijne voeten. Hij ontdekt wat zij bedek
ten. Hij stelt in heilig licht wat zij in
duisternis begraven wilden. Hij doet de
onbeleden zonde als een vuur in de ziel
branden, zoodat zij het niet meer uithouden
kunnen. Hij roept het schuldgevoel en het
berouw wakker in het hart en verbreekt
de boeien der lippen. En dan dan komt
de belijdenis. De ijskorst dooit van het
verkilde hart weg, de wateren vloeien we
der. De zonde wordt gezien in al haar
schrikkelijkheid de overtreding met name
genoemd en beledende schuld en straf
waardigheid ten volle aanvaard. Met ge
bogen hoofd, met gebroken hart, met ver
brijzeld gemoed zeggen zij den Heere alles,
alles wat zij gedaan hebben. Alles, zonder
te bemantelen of achter te houden. Alles
wat hen strafwaardig en verdoemelijk voor
God gemaakt heeft. En met een traan in
de stem snikken zij het voor God uit:
Gena, o God 1 gena, hoor mijn gebed 1
En gij vergaaft de ongerechtigheid mijner
zonde.
Oprechte schuldbelijdenis is de weg tot
vergeving. Beter nog gezegdbelijdenis
brengt Gods vergeving in het hart. Er is
geen tijdsverloop tusschen belijden en ver
geven. 's Heeren genade laat zich niet
wachten, ook geen oogenblik. Strikt ge
nomen zijn beleden zonden ook vergeven
zonden.
De vromen des Ouden Yerbonds mochten
dit gelooven en genieten, ofschoon toen
het Lam Gods niet geslacht was, dat de
zonden der wereld wegneemt. Ons, kinde
ren des Nieuwen Testaments, is dit bekend
gemaakt. Op Golgotha heeft God den rijk
dom zijner schuldvergevende liefde geopen
baard, en door het Evangelie noodigt God
ons telkens weer om naar het daar ge
plante kruis geloovig de toevlucht te nemen.
Geene zonde te groot, geene zonde te
zwaar, geene zonde te lang bedreven, of
er is vergeving voor, want het bloed van
Jezus Christus reinigt ons van alle zonden.
Alleen maar God vraagt belijdenis
der zonde. Rijk en vrij, alleen door zich
zelf bewogen, schenkt God vergeving aan
wie ze van Hem vragen. Maar dit is de
eisch, dien Hij daarbij stelt, dat er eerst
belijdenis van zonden zij. Het is niet ge
noeg naar Gods liefde en gemeenschap te
verlangeneerst moet er schuldbesef en
schuldbelijdenis zijn.
Vergeet dat nimmer. Bedenk het wel,
gij die dit leest, dat onbeleden zonden den
weg naar Gods genadetroon versperren.
Zijn er misschien zulke zonden bij u? o,
Laat ze dan niet bij u vernachten, maar
belijd ze ootmoedig voor den Heere. Vraag
het Hem dat Hij u daartoe de genade Zijns
H. Geestes verleene.
Wees niet ontmoedigd, als ge misschien
lang gezwegen hebt. Niet alleen voor David,
maar voor allen is er genade bij God, die
ten slotte tot Hem als boeteling de toe
vlucht nemen. De Heere hoort nog, de
Heere hoort nu, in het heden der genade.
Zalig, wie belijden mag. Zijns is de ver
geving. Want tot het verbroken hart, dat
schreiend tot Hem vlucht, komt God met
de toevloeiing Zijner liefde. Tot u, die in
het stof woont, komt Hij, die in den hoogen
hemel troont, om in uw zielsoor te duiste
ren Vrees niet, want Ik heb u verlost
Bij den Heere is vergeving, opdat Hij
gevreesd worde. Van der Veen.
KERKELIJK LETEH.
Het Zeeuwsche Mysticisme.
Herziening der Statenoverzetting
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Ik zeide Ik zal belijdenis van
mijne overtredingen doen voor
den Heere, en Gij vergaaft de
ongerechtigheid mijner zonde.
Psalm 32 5.
In het tweede deel van het Referaat wordt
voorts aangewezen, dat er iü de calvinistische
grondgedachte een vrij ingrijpende verschuiving
plaats gehad heeft.
Allereerst wordt nu opgemerkt, dat het ken
nen van God van zijn plaats gedrongen is door
het voor-God-leven. Schijnbaar is het gering,
en wij kunnen er bijvoegen zelfs zeer vroom.
Doch het is een belangrijk verschil en heeft
zeer groote en schadelijke gevolgen gehad. Op
deze wijze wordt het verstand van zijn plaats
gedrongen en aan den wil een rang toegekend,
welke hem niet toekomt. De juiste verhouding
welke verstand en wil tot elkander hebben,
wordt verbroken.
Gevolg is, dat de leer weinig geacht wordt
met al de treurige nasleep. En dit is voor het
Zeeuwsche Mysticisme zeker kenmerkend en
het is niet zoo gemakkelijk om dit kwaad te
overwinnen. Dat zulke kleine verschuiving van
overwegend belang is, ontgaat aan de meesten
en allicht denken zij, dat het inderdaad niets
let. In 't gewone leven weten zij wel, dat een
zeer kleine wijziging bij den wissel van een
trein een beslissenden invloed uitoefent voor
de richting, waarin de trein zich verder be
wegen zal, maar dat dit ook het geval is met
deze verschuiving in de grondgedachte, daar
schijnen zij niet aan te denken. De geschiede
nis van het kerkelijke en geestelijke leven in
ons gewest is er anders wel om dit aan ieder
duidelijk te maken. Welk een verandering zou
ons gewest aanschouwen, indien het eens ge
lukte heel het godsdienstige leven te brengen
op de rails, door de Gereformeerden zoo zeld
zaam juist uit de H. Schrift aangewezen.
Wie met belangstelling het kerkelijk en
godsdienstige leven in onze] provincie heeft
gadegeslagen, zal onderschrijven wat de schrij
ver daarvan zegt en hij zou de teekening zelfs
nog wel iets willen aandikken, niet omdat zij
dan juister zou zijn, maar om haar nog dui
delijker te laten spreken. Over 't algemeen
staat de kennis van de geloofswaarheden op
een veel te laag peil en dit kan eerst beter
worden, wanneer men algemeen overtuigd wordt,
dat hier een afwijking voorkomt, welke aan
de leer tekort doet en haar gewichtige plaats
ontneemt. Het zuiver kennen en het heilig
willen hebben beiden in 't geloofsleven een
eigen taak.
De tweede verschuiving wordt aangeduid op
deze wijzevan het geloof naar de bevinding.
De historische verklaring, welke hierbij gege
ven wordt is naar mijn oordeel zeer juist, en
zij kan tevens dienen om elk misverstand te
voorkomen. Wie overhelt naar het mysticisme
meent al heel spoedig, dat de bevinding niet
genoeg geacht wordt. Tusschen een Gerefor
meerde en een Mysticus bestaat er geen ver
schil over de vraag, of bevinding noodig is,
want beiden zullen hierop een bevestigend
antwoord geven. Maar wanneer men éénzijdig
al den nadruk laat vallen op de bevinding, dan
loopt men gevaar, het innerlijke werk des
Geestes los te maken van de verwerving des
heils. De Schrift dringt dan ook om te onder
zoeken, of we in 't geloof zijn, of Christus
Jezus in ons is, of Hij een gestalte in ons be
komen heeft, en dit .kan nooit te nauwgezet
gebeuren, vooral niet in dagen als de onze,
waar ieder ongemoeid zijn weg kan bewande
len en zijn geloof belijden. Maar juist de grond,
waarop ons geloof steunt, ligt buiten ons, in
de verdienste van den Christus, ons bekend
uit de belofte van 't evangelie. Het geloof en
het Woord Gods zijn onafscheidelijk aan el
kander verbonden en wij kunnen ons vertrou
wen nooit stellen op iets, dat wij ontvingen,
dat we ondervonden, dat in den weg van er
varing het onze geworden is. Hoe hoog we het
mogen schatten en welk een erkentelijkheid we
daarvoor schuldig zijn, nooit kan het een grond
zijn, waarop we steunen en ons verlaten. We
stellen ware bevinding zeer hoog, maar wij
gaan geheel accoord met den schrijver, als hij
zegt„dat ten slotte het genadewerk in den
enkelen persoon volkonïen werd geïsoleerd van
de gaven Gods aan Zijn geheele gemeente, van
Z\jn verbondsbeloffcen in de Schriftdat de
band zoowel tusschen het geloof en Woord en
Sacramenten, als tusschen geloof en kerk een
voudig radicaal werd doorgebroken".
Nog eens zij het gezegd, dat een goed Ge
reformeerde beschouwing de bevinding volko
men waardeert, maar er tegen opkomt, wan
neer zij merkt, dat de verwerving des heils
naar achteren gedrongen wordt om alle winst
over te laten aan de wijze, waarop een enkele
zich het heil toeeigent, dan herhaalt zij met
kracht het woord ik heb mij niet voorgenomen
te weten dan Jezus Christus en dien gekruist.
De derde verschuiving isvan de genade
naar de werken.
„Het echt reformatorisch beginsel, voorge
staan zoowel door Luther als door Calvijn is
om te dien aanzien op de vrijspraak in het
gericht Gods het meeste gewicht te leggen.
Om er van uit gaan, dat de zonde haar grootste
macht daarin toontdat ze schuld op ons
laadten dus in de vergeving der schuld dan
ook de beslissende breking van de macht der
zonde te zien*. Is dit niet duidelijk Gewis,
zal men moeten zeggen, en tevens erkennen,
dat de Schrift het zoo en niet anders leert.
Welk verwijt treft nu het mysticisme? Wel
inplaats van allereerst te vragen is uw schuld
vergeven, vraag hetZijt gij door bekeering
verlost van het innerlijk bederf uwer natuur?
Door deze schijnbaar kleine afwijking liet zij de
zekerheid des heils meer rusten op een recht van
psychische gebeurtenissen dan op de aanvaar
ding van het werk Gods. En dit verwijt is ge
grond. o Zeker er wordt in zulke kringen nog
veel gesproken over de vrijmacht Gods, maar
de daad des Al machtigen in de wedergeboorte
en der bekeering wordt achtergesteld bij den
zielsinhoud der geloovigen en eer men het weet
glijdt men van de lijn van Augustinus over op
die van Pelagius.
Wij zijn het geheel eens met den schrijver,
als hij besluitHet Zeeuwsche Mysticisme
wendde zich van de leer naar het leven, van het
geloof naar de bevinding en van de genade naar
de werken.
In een volgend nummer geven we nog het
slot onzer bespreking. Bouma.
Reeds nu is aan de Kerkeraden toegezonden
het Rapport inzake de herziening van de Sta
tenvertaling des Bijbels, van de Commissie
daartoe benoemd door de Gen. Synode, be
staande uit de broeders ds. B. van Schelven,
dr. H. Bavinck, dr. F. W. Grosheide, ds. J.
II. Landwehr, dr. J. C. de Moor, dr. A. Noordtzij,
dr. J. Ridderbos.
Twee vragen worden onder handen genomen
le. kan men, en zoo ja, in hoeverre kan