Weekblad voor de G er eformeer de Kerken in Zeeland.
30e Jaargang.
Vrijdag 17 November 1916,
No. 47,
UIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
IN DE DUISTERNISSEN BETROUWEN.
Bovenstaande woorden zijn wel uitge
sproken voor de ooren van heel Juda, maar
richten zich toch in het bizonder tot de
ware geloovigen onder hen. Van dezen
alleen kan gezegd dat zij den Heere vree
zen en hooren naar de stem zijns knechts.
Bij de anderen is dat schijn en geen wer
kelijkheid; die worden naar het uiterlijke
met Sions burgers meegeteld, maar behoo-
ren toch geenszins tot zijn zonen en doch-
teren.
De oprechten bezitten echter de beide
genoemde kenmerken. Verlost van de
slaafsche vreeze, waardoor de goddeloozen
en ongehoorzamen gekweld worden,is hunne
ziel met diep ontzag en kinderlijke hoog
achting voor den Heere vervuld zij hebben
den hoogen en heerlijken, den rechtvaar
digen en heiligen, den genadigen en barm-
hartigen God lief met hun geheele hart.
En zij mogen dat ook betoonen door ge
hoorzaam te luisteren naar de stem zijns
knechts, dat is naar het woord van den
Messias; want ook onder den ouden dag
was van kracht wat Jezus gezegd heeft:
Mijne schapen hooren mijne stem en Ik
ken dezelve en zij volgen mij." Ja, ook
ten aanzien van Gods profeten gold wat
Jezus tot Zijne apostelen zeide»Wie u
hoort, die hoort mij."
In Juda was blijkbaar het getal der
vromen niet zeer groot. Calvijn zegt
Kenschetsend in hooge mate is de vraag,
waarmede dit vers begint, 't Is alsof de
profeet zeide Er zijn onder ulieden waar
schijnlijk slechts enkelen, die den Heere
vreezen Laten die enkelen dan tenminste
acht geven". Er is geen reden te denken
dat het met deze zaak in onze dagen veel
beter gesteld is. Het kan niet ontkend
wordeo dat bij velen in de zichtbare kerk
weinig van de vreeze des Heeren te be
speuren valt en dat velen de woorden des
Heeren lichtvaardig achter hun rug wer
pen. Het is zeer gemakkelijk te zeggon
dat men den Heere vreest, men kan het
zich zeiven wel opdringen en daarin boven
dien nog gestijfd worden door uitspraken
van anderen. Maar de vraag blijft klem
men of het ook waarheid in het binnenste
is, en dit dient door ieder persoonlijk be
antwoord te worden in de binnenkamer
voor het aangezicht van Hem, die de har
ten kent en de nieren proeft. Die mensch
mag wel in waarheid gelukzalig genoemd
worden, die, zij het met een bevend hart,
toch in oprechtheid belijden mag »Ik ben
een gezel van allen, die U vreezen en van
hen, die Uwe bevelen onderhouden" (Ps.
419 63).
Wie nu het leven van Gods volk niet
kent, zal lichtelijk meenen dat hetzulken
op aarde in elk opzicht voorspoedig gaan
zal. De Schrift zegt echter dat de tegen
spoeden der rechtvaardigen vele zijn, en
de ondervinding drukt hier het zegel op.
Met andere menschen deelen zij in de
gewone rampspoeden des levens, zij dragen
ook hun kruis en gaan niet zelden met
een vochtig oog of althans met een schrei
end hart door het aardsche jammerdal.
Maar daarbij komt, dat zij ook van andere
duisternissen kennis hebben en ook wat
het geestelijke aangaat niet zelden zonder
licht wandelen. Om hunne zonden dat
is zoo. Om hunne zonden is het, dat de
Heere soms het liefelijk licht van zijn aan
gezicht voor hen verbergt, dat de uitlatin
gen zijner liefde niet gesmaakt worden,
dat ook het gebed geen troost en vrede
brengt, dat de gemeenschap met den Heere
schijnt afgebroken. Om hunne zonden is
dit zoo, en hoe bang het hun daarbij wezen
kan, zeggen ons genoegzaam de zuchten
en klachten der bijbelheiligen.
Toch zijn zij hierom allerminst van God
verlaten. Ook in de duisternissen is God
met hen, want niemand of niets zal hen
ooit kunnen scheiden van de liefde Gods
in Christus Jezus. Merkt maar op hoe
teeder en trouw de Heere hen raden komt.
Hij zegt tot Zijn volk, dat Hem vreest en
naar de stem zijns knechts hoortals ge
in duisternissen wandelt en geen licht hebt,
betrouwt dan op mijn naam en steunt
op uwen God.
Kan het heerlijker Waar Hij om hun
nentwil zijn aangezicht verbergen moest,
wijst Hij hun tegelijkertijd den weg, waarin
Hij met zijn heil tot hen wil wederkeeren.
Hij wijst op zijn Naam, zijn grooten en
heerlijken Naam, die bij zijn volk bekend
is. Die naam is het Wezen, die naam is
God zelf zooals Hij zich aan de zijnen be
kend gemaakt heeft in Zijn Woord, in
geschiedenis en ervaring, in bedeelingen
des H. Geestes. In dien Naam straalt zijn
goedheid hun toe, bewonderen zij zijne
mogendheid en aanbidden zij Zijne trouw.
Die Naam is heerlijk op de gansche aarde,
maar die Naam is boven alles heerlijk
bij hen.
Betrouwt op mijn naam, vermaant de
Heere, en steunt op mij, die uw Godjben.
Ik ben de Almachtige, die de duisternis
kan maken tot licht. Ik ben de Getrouwe,
de God der Verbonds, die u nooit zal be
geven. Ik ben uw God en Vader, die uwe
namen in de psalmen mijner handen ge
graveerd heb, uw Ontfermer tot in eeuwig
heid.
Zoo vraagt uw God het van u. Vergeet
dat nimmer, gij die in u zeiven zooveel
duisternis ontwaart en die van u zeiven
zoo zwak zijt. Zonder betrouwen op Gods
Naam zult gij er niet komen. Zonder op
uw God te steunen, zult gij in zwakheid
ter aarde nederzinken en tot des vijands
vreugde omkomen. Bedenk dat vooral in
tijden, waarin de wolken aan uwen levens
hemel zich opeen pakken, waarin het licht,
dat in u is, schijnt uitgedoofd te worden.
Zie dan van alles af. Verwacht het dan
niet van het oosten of westen of van de
heuvelen, ook niet van u zeiven. Maar keer
met berouw en schuldbelijdenis tot uw
getrouwen God weder, om op Hem te
steunen en op zijn Naam te vertrouwen.
Vervloekt zegt de Heere is de man
die op een mensch vertrouwt, die vleesch
tot Zijn arm stelt, wiens hart van den
Heere afwijkt. Maar gezegend daarentegen
die op den Heere vertrouwt en wiens ver
trouwen van den Heere is.
Zoo mag het tot roem van Gods genade
de oprechten gaan, zoo leven zij, die den
Heere in waarheid vreezen en hooren naar
de stem Zijns knechts. Zij kennen hunne
afdwalingen en overtredingen, maar zij
weten ook van wederkeering en schuld
belijdenis. En het is zoet en zalig een
schreiend hart tot God op te heften, de
klacht voor Gods oor te ontvouwen, en bij
oprechte belijdenis toch te vertrouwen op
Gods heerlijken Naam. Want met dien God,
die zulk een heerlijken Naam heeft, kun
nen wij niet bedrogen worden of omkomen.
Hij heeft ons gezegd, dat Hij zijn lieven
Zoon voor ons heeft overgegeven aan het
smadelijke vloekhout van Golgotha, dat Hij
voor dien Eengeborene zijner liefde om
onzentwil zijn aangezicht verborgen heeft,
dat Hij dien Uitverkorene Zijns harten ge
bracht en verlaten heeft in de duister
nissen van zonde, vloek en dood, en dat
alles opdat wij nimmermeer van Hem
verlaten zouden worden, dat wij ten allen
tijde licht in onze duisternissen van Hem
ontvangen zouden.
Daarom, gij die den Heere vreest en naar
de stem Zijns knechts hoortals gij in
duisternissen wandelt, betrouwt dan op den
naam des Heeren, en als ge geen licht hebt,
steunt dan op uwen God. Hij zal het maken,
het altijd wèl maken, En bedenkt het tot
uwen troostde duisternissen gaan voorbij,
maar Gods licht blijft eeuwig.
Van der Veen.
Het Zeeuwsche Mysticisme.
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 1—5 regels 80 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterljjk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Wie is er onder ulieden, die
den Heere vreest, die naar de
stem zijns knechts hoort als hij
in de duisternissen wandelt en
geen licht heeft, dat hij betrouwe
op den naam des Heeren en
steune op zijnen God.
Jesaja 50 10.
KERKELIJK LEVEiy.
Dat we met klem de aandacht op dat Refe
raat vestigen, 't welk ds. van Schelven gehouden
heeft op de pastorale Conferentie te Vlissingen
en dat nu afzonderlijk verkrijgbaar gesteld werd,
ligt voor de hand. Het raakt immers ons ker
kelijk en godsdienstig leven van nabij en dit
doet ons met dubbele belangstelling nagaan,
wat ons hier aangeboden wordt. Wij hadden
het reeds met ingenomenheid gehoord en we
zijn er erkentelijk voor, dat we het nu eens op ons
gemak lezen konden.
Met enkele woorden wordt duidelijk aange
wezen, dat het Mysticisme niet iets apart
Zeeuwsch is, maar dat het voorkomt zoowel in
Roomsche als Luthersche streken, zoowel onder
de Dooperschen als de Gereformeerden. Maar
tevens wordt toegegeven dat het Mysticisme op
onze eilanden wel een eigen stempel draagt.
De schrijver heeft zijn onderwerp willen na
deren langs hisiorischen, dogmatischen en psy-
chologischen weg. In de eerste gedachte tracht
hij aan te toonen, dat het paritanisme en het
Labadisme hier invloed hebben uitgeoefend en
daarin is hij volkomen geslaagd. Het kort
bestek, waarin hij zijn gedachten wel moest
weergeven, heeft er toe bijgedragen dat we niet
geheel bevredigd zijn. Voor wie de historie
niet kent, kan het den indruk geven, dat de
puriteinen opgekomen zijn voor de heiliging
van den sabbath, terwijl Calvijn voorgestaan
zou hebben een lossere beschouwing van het
vierde gebod. We toonen dit even aan omdat
zulk een voorstelling in verschillende kringen
heerscht, maar het lijkt mij toe, dat Calvijns
beschouwing veel hooger staat dan van hen,
die zich op dezen Reformateur beroepen om
goed te praten het lage peil, waarop de Sab-
bathsviering in vele kringen staat. Mij is nog
niet duidelijk, hoe een meer joodsche opvat
ting van het sabbath-gebod in verband kan
staan met mysticisme. Veeleer komt het mij
voor, dat deze beide niets met elkander gemeen
hebben. Het aandringen van de puriteinen
op de beoefening van de godzaligheid heeft
naar het mij voorkomt niets met mysticisme
te maken. Een echte mysticist hecht weinig
aan allerlei vormen en uitwendigheden en daarom
kan ik nog nooit het verband zien. Wie Per
kins werken kent, weet, dat deze de H. Schrift
zeer hoog schatte en op een degelijke verklaring
daarvan stond. En dit is bij de Teelinkstoch
ook het geval. Dat het Labadisme een grooten
invloed geoefend heeft, is ontegenzeggelijk waar
en ik geloof dan ook met den schrijver, dat
men daarvan de sporen nog kan vinden in
dezen tijd.
Niettegenstaande, dat me deze opmerkingen
uit de pen moesten, waardeer ik toch zeer, het
historisch overzicht, dat we in deze brochure
ontvingen.
Het dogmatische gedeelte acht ik het voor
naamste en ik wil graag onderschrijven wat
hij zegt over de grondgedachte van het Zeeuw
sche Mysticisme „Ongetwijfeld is het van ge
reformeerden, calvinistischen huize We kunnen
niet nalaten hier even over te nemen, wat hij
ter toelichting hiervan zegt. „Dat klinkt vreemd,
want het verschil tusschen den man en de
vrouw, die ge u als vertegenwoordigers van dat
Mysticisme voorstelt, en een degelijk calvinist
is zeker met geen el te meten. Toch valt het
niet te ontkennen het Zeeuwsch Mysticisme is
beslist van calvinistischen huize. En dat is
waarlijk wel in te zien ookMits ge het bij
uw onderzoek naar zijn wezen maar niet zoo
zeer aan een volkomen zuivere openbaring van
het Calvinisme toetst en waarbij uiteraard de
meeste aandacht valt op datgene waarin het
daarvan verschilt als aan andersoortige my-
sticistische geestesrichtingen. Leg het b.v. eens
naast hetgeen op dit gebied van Luthersche
afkomst is. Terstond kenmerkt ge dan, hoe
al hebt ge beiderzijds met Mysticisme te doen
niettemin zeer duidelijk verschil valt waar
te nemen. En, nader, hoe dat verschil daarin
bestaat, dat b\j louter zwelgen in gevoels-
zaligheid aan de Luthersche zijde bij het
Zeeuwsche Mysticisme de verschijnselen van
dergelijken aard toch nog altijd veel meer ge
paard gaan met een onmiskenbaar calvinistisch
nadruk leggen op den eisch van een strengen,
met Gods wet nauwkeurig overeenkomenden
levenstoon. En niet minder verraadt wat Zee
land biedt m. i. zijn afstamming van den refor
mator van Genève daarin, dat het bij allen
invloed, dien het van de zijde van het Indepen-
dentisme heeft ondervonden toch altijd heeft
weten weerstand te bieden aan de vele, beden
kelijk naar 't Schwenckfeldianisme en David
Jorisme neigende uitwassen, die dat Indepen-
dentisme vooral ten tijde van Cromwell vertoond
heeft. Terwijl ten slotte ook het feit, dat pan
theïsme en antinomianisme, de twee verschijn
selen, die bijna steeds het Mysticisme verge
zellen, zich in Zeeland niet in zijn gevolg plegen
te vertoonen m. i. nog meewerkt om eventueele
bezwaren tegen de stellinghet Zeeuwsch my
sticisme is van calvinistischen huize, te doen
verstommen.
Ja, zelfs moet die stelling, om de waarheid
recht te doen, nog wat worden uitgebreid We
moeten niet alleen zeggen het eigenaardige
van het Zeeuwsche kerkelijke en geestelijke
leven, waarvan het hedendaagsehe Mysticisme
in die provincie nog altoos een uitlooper is,
staat op een calvinistisch voetstuk, maar we
behooren er aan toe te voegen het is boven
dien ook zelf nog uit calvinistische klei gemo
delleerd. In zijn instructief werk overDie
Vorbereitung des Piëtismus in der Reformirten
Kirchen der Niederlande, heeft W. Goeters dat
tegenover Albrecht Ritschl duidelijk aangetoond.
Overtuigend immers deed hij zien, dat de z g.n.
„nadere reformatie" niet het inslaan van een
nieuwen weg is geweest. Veeleer bestond ze
nergens anders in dan in het streven om tegen
over leerheiligheid en slordigheid in den wandel,
tegenover religieuse en zedelijke inzinking, in
één woord, waaraan ons vaderland in dat on
geëvenaarde bloeitijdperk, dat we „onze gouden
eeuw" noemen, begon te lijden, nieuw leven
in te blazen aan de steeds uitgesproken waar
heid, dat onze belijdenis een zaak des harten
moet zijn, en dat onze wandel met die belijde
nis in overeenstemming behoort te zijn. En
voorzoover het beeld van die wettige dochter
der Geneefsche hervorming in het Zeeuwsche
Mysticisme nog eenigermate naleeft, stroomt