Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 30e Jaargang. Vrijdag 10 November 1916. No. 46. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENOE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent. PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. NEDERGEBOGEN, MAAR NIET ZONDER HOOP. Bovenstaande woorden zijn door David gesproken, den man naar Gods hart, maar die ook in zoovele opzichten een man van smarten mag genoemd worden. Zij verplaatsen ons naar het Over-Jor- daansche, waarheen de bekommerde vader gevlucht is voor den opstand van zijnen zoon Absalom. Vreeselijke toestand door zijn eigen kind en zoon, van den troon en uit Jeruzalem verjaagd te zijn! Hij was wel waarlijk een hert gelijk, hittig door honden en jagers vervolgd, met verdroogde keel schreeuwende naar water. Zóó schreeuwde nu ook zijne ziel naar God, naar den levenden God om gunst en heil. Hij voelde zich zoo eenzaam en verlaten, want hij was verre van Gods tabernakel, waarnaar hij vroeger placht heen te treden met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Als verslonden door droefheid, waren zijne tranen hem tot spijze dag en nacht. Een doodsteek voelde hij in zijne beenderen, want spotters vroegenwaar is uw God En bij dit alles kwam de beklemming des harten door schuldbesef en schuldgevoel, want hij had gezondigd tegen den Heere, zijnen God. De straf, die over hem kwam, stond voor zijn zielsbesef in oorzakelijk verband met zijne zware ongerechtigheid hij oogstte wat hij gezaaid had. Is het dan wel wonder, dat zijne ziel zich nederboog en onrustig was in hem? Zooals het ranke riet aan den waterkant zich buigt onder den druk van felle win den zooals de staande, stille wateren gevoerd worden tot aan hun diepe gronden, zoo boog Davids ziele zich neder, zoo was zij onrustig in zijn binnenste. Toch vergisse zich hier niemand. Men wane toch niet de klacht eens twijfel moedigen te hooren of den kreet van eenen, die der wanhoop nabij is. Niets is minder waar dan dat. Hoor maar hoe David, na zijn bange benauwing gesproken te hebben, uitroepthoop op Godwant ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aan- gezichts. Zijne ziele buigt zich in hem neder, maar is tevens bezig om in kracht, die God verleent, zich op te richten. David, de man naar Gods harte, was en bleef een begenadigde, een man des geloofs, der hope en des gebeds. Hij heeft in het begin van zijn psalm gesproken van het hijgend hert, dat naar water schreeuwde, welnu, zijn ziele schreeuwde tot God. Tijdelijk mag hij Gods gemeenschap missen en ontwaren hoe Gods golven en baren over zijn hoofd gaan, hij roept nochtans uit de diepte tot God en slaat het oog naar boven, om midden in de smart God toch z ij n God te noemen. Een klacht komt van zijne lippen, een hartverscheu rende klacht, omdat de lijdensbeker ten boorde toe gevuld is, maar hij belijdt ook zijn geloovig toevoorzicht, hij spreekt het vertrouwen uit dat er straks betere dagen komen zullen, waarin hij zijn God danken zal voor de geschonken verlossing. Calvijn zegt: David stelt zich aan ons voor als gedeeld in twee deelen. Zoover hij door het geloof in Gods beloften rust, verheft hij zich, met den geest van eene onoverwinnelijke dapperheid toegerust, tegen de ervaringen zijns vleesches, en bestraft hij tegelijk zijne weekheid en zwakheid. En zoo is het metterdaad. Davids ziel is hier zijn zwakke vleesch en hart, dat onder de zware beproeving dreigt te bezwijken en ook zeker bezwijken zou, indien de geest, de nieuwe mensch, die genadiglijk van God wordt bijgestaan en geholpen, zijn hart niet oprichtte en vast stelde. De Heere doet een wonderlijk en krachtig werk aan de zijnen. Hij verbrijzelt hen, maar heelt hen daarna. Hij drukt hen neder, om hen straks weer op te hellen. Hij doet hen weenen en klagelijk schreien, om aan het eind met teedere hand zelf hunne tranen af te drogen. En dat wondere en krachtige werk wordt ook aan David verheerlijkt. De Heere onder steunde hem in zijn leed en hield hem staande in de ongelukken. En zoo kon David uit den nood van het tegenwoordige opzien naar boven om van den Heere voor de toekomst heil te verwachten. Hij spreekt die verwachting met sterke woorden uit. Hoop op Godbemoedigt hij zijne ziele, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aange- zichts. Wij vragen niet waarom hij met zulke groote en sterke verzekerdheid van verlossing sprak, terwijl de omstandigheden voor hem toch zoo donker waren. Het was natuurlijk niet hierom, dat David van zijn toekomstig lot iets van te voren zou geweten hebben, want de Heere pleegt ons te laten leven en werken achter een opgehangen gordijn. Neen, maar David sprak zoo sterk, omdat hij geloofde. Het geloof ziet op God, klemt zich aan zijne liefde, trouw en almacht vast, en weet dat het dit niet tevergeefs doet. En zoo vertrouwde David op den Heere, op dien God, die zijn verbond met hem opgericht, die zijne beloften hem gegeven, die zijne trouw zoo dikwijls aan hem bevestigd had. Hij boog zich diep neder, omdat hij be schaamd en bedroefd, verbroken en ver brijzeld voor zijn God was. En tegelijker tijd richtte hij zich hoog op, en zag hij met schreiend hart en smeekend oog zijn God in het aangezicht, met wien hij nog nimmer beschaamd was en van wien hij zeker vertrouwde dat hij ook nooit be schaamd zou worden. Nog een weinig tijds en hij zou zijne tranen droogen, om bij den kelk des heils Gods naam te vermelden en Hem met blijde erkentenis aan te roepen. Voor hen die God vreezen is, wat David doorleefde, geen vreemde, geen gansch onbekende zaak. Zij kennen oogenblikken, waarin zij verblijd zijn en juichen, waarin de verheffingen Gods in hunne keel zijn. Zij kennen andere oogenblikken, waarin zij ter aarde nederzitten, met een zak omgord en met asch op hunne hoofden. Maar en dit is iets dat een kind der wereld nooit zal kunnen verstaan of op goede gronden navolgen zij kennen ook oogenblikken, waarin het eene zoowel als het andere in hen gevonden wordt, waarin de ziel zich in hen nederbuigt en tege lijkertijd een andere kracht in hen werkt, waardoor diezelfde ziel zich weer opricht en met vertrouwen van de toekomst spreekt. Wat wij David hooren betuigen, behoort tot de innerlijke ervaringen der geloovigen, tot dat dubbel leven, dat bovenal in tijden van beproeving en lijden zich zoo openbaart. Zeer, zeer vele kin deren Gods hebben in bange dagen zoo tot hunne zielen gesproken, en zeer, zeer velen doen het nog. Buiten allen twijfel spreekt de neerge bogen ziel van zonde en schuld. Was er geen zonde, wij zouden het hoofd recht dragen en voor onzen God nooit als een bieze zijn, die geknakt is. En toch, het zijn goede oogenblikken als wij met diepe verootmoediging tot God naderen, ons zeiven verfoeiende, maar daarbij met kinderlijke vreeze opzien tot Hem als tot onzen getrouwen God en Vader, die om het glibberen van onzen voet ons niet verwerpen en in bangheid van het leven ons niet verlaten zal. God bewaart de zijnen in de oogenblikken, waarin zij bezwijken zouden en verheer lijkt aan hen zijn dierbare en eeuwige verbondstrouw. En daarom leeren zij met Asaf, met David, met alle heiligen zeggen Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid. Oefen u daarom in geloof en geloofs vertrouwen. In den Zoon zijner liefde, in Jezus Christus, is God u tot een almachtige God en een getrouwe Vader geworden, in wien wij de volkomen gewisheid hebben dat de uitkomst van al onze wegen goeder tierenheid en waarheid zijn. Donkere wolken kunnen er aan uwen levenshemel zijn, maar daarachter is het eeuwige licht. Geloof het; de wolken zullen voorbijtrek ken en het licht zal weer schijnen, om nu en tot in eeuwigheid uw hart te verblijden. Van der Veen. Tractaten. Het Zeeuwsche Mysticisme. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE TAN 1)E Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. Wat buigt gij u neder, o mijne zielen zijt onrustig in mij Hoop op God: want ik zat Hem nog loven voor de verlossingen zijns aangeziclits. Psalm 42 6. KKBKELIJKlhïVm Over de verspreiding van lectuur onder de militairen is reeds heel wat gesproken en ge schreven en ik denk er niet aan om het te ver beteren. Misschien is het echter niet verkeerd er nog eens de aandacht op te vestigen. De korte dagen zijn gekomen en daarmede hebben de lange avonden meer hun intrede gedaan, ten gevolge waarvan er gelegenheid is om veel te lezen- Voorzoover ik weet, wordt er ook goed gezorgd voor geschikte lectuur. Het is m\j althans in den eersten tyd gebleken, dat vele handen verstrekten, wat er noodig was en ik vertrouw, dat dit nog altijd het geval is. Na deze inleiding zou men billijk kunnen vragen, maar wat beweegt u dan om er nog eens de aandacht op te vestigen. Eerlijk ge zegd, zou ik er uit mij zelf ook niet op terug gekomen zijn, zoolang de toestand blijft, wat hij tot dusver was. Maar een broeder, die in den regel een juisten blik op de werkelijkheid heeft, deelde mij zijn eigen ervaring op dit punt mede. De bedoelde is vaak op reis en komt nog al eens in aanraking met militairen. Hij heeft de gewoonte om bij zich te hebben traetaatjes en kleine pakkende boekjes, waarin zeer duidelijk de weg des heils voorgesteld is. Zoodra hij kans ziet om met de soldaten een gesprek aan te knoopen, laat hij het niet na en het einde is gewoonlijk, dat zij met graagte enkele van zijn geschriftjes aannemen. Hij meende, dat er op dit gebied voor menigeen nog wel iets te doen is. Met zijn goedvinden deel ik dit mede in de meening, dat het een wenk is, welke beharti ging verdient. Enkele opmerkingen voeg ik er aan toe. Het zal goed kunnen werken, wanneer we militairen ontmoeten, dat we eens met hen spreken en wanneer het gesprek er aanleiding toe geeft, is het zeker uitnemend, dat we een of ander ter lezing aanbieden. Dit behoeft nog niet te zijn, wat we plegen stichtelijk te noemen, ook wat er geschreven is over verschijnselen in 't maatschappelijk staatkundig leven, kan even goed dienen. Het is echter niet gemakkelijk, en daarom dient het ook met hartelijkheid en beleid te geschieden. Wij moeten een hart hebben voor onze zonen en mannen, die reeds zoolang van huis en uit hun werkkring zijn. Maar dit is niet genoeg. Ieder die het wel eens bij de had heeft gehad, weet het uit eigen ervaring. Is het gewoonlijk niet gewenscht om met de deur in 't huis te vallen, dit zou hier allerminst op zijn plaats zijn. Er zijn vele wegen, langs welke men iemand naderen kan, en daarom kan er ook niet een bepaalden regel voorgeschreven worden, maar moet dit aan de wijsheid van ieder overgelaten worden. Wij kunnen volstaan met te zeggen, dat er wijsheid voor noodig is om een vruchtbaar gesprek te krijgen. Zelfs het uitreiken van een tractaatje of boekje alleen kan zeer goed zijn. Menigmaal lokt het tot een nader gesprek uit, waarin woorden ge sproken werden, welke tot een zegen konden zijn. Bovenal laten we ons leger en onze vloot in 't gebed niet vergeten. Er wordt op ver schillende wijze onder hen gearbeid en dit is voortreffelijk, doch we belijden, dat de was dom enkel komen kan van God. De lange duur van de mobilisatie gaat ge paard met gevaren, welke het zedelijk en gods dienstig leven van onze jeugdige mannen be dreigen en daarom is het zoo gewenscht, dat allen, die den Heere kennen, arbeiden en bidden om de doorwerking van het evangelie ook onder hen, die geroepen zijn te waken aan onze grenzen en kusten. Op de laatste Zeeuwsche Pastorale Conferentie hield ds. van Schelven van Vlissingen een Re feraat over Het Zeeuwsche Mysticisme. Aan de begeerte van de vergadering werd voldaan en het verscheen in het September nummer van het Gereformeerd Theol. Tijdschrift. De be kende uitgever Bosch van Nijverdal oordeelde, dat het de moeite waard was, wanneer liet afzonderlijk ook nog het licht zag en wij zijn hem erkentelijk voor zijn denkbeeld en dr. van Schelven voor zijn bewilliging. Wfj willen aan de verbreiding van deze bro chure gaarne medewerken en vóór we overgaan tot de bespreking, drukken we een gedeelte uit het begin er van af. Wij zouden het wel ge heel aan onze lezers voorleggen, opdat ieder er kennis van zou kunnen nemen, maar het zou voor ons Blad te veel ruimte vragen en daarbij komt, dat ieder in de gelegenheid is om het tegen een betrekkelijk kleine som te koopen. Wij zouden het gaarne in handen zien van allen, die in ons gewest op het gebied der religie meeleven, omdat het over 't geheel zoo duidelijk beschrijft, wat de auteur van dit boekje onder het Zeeuwsch Mysticisme verstaat. Doch voorloopig genoegEerst drukken we nu af, wat ons eenigermate leert, wat er alzoo instaat „Behalve de calvinistische reformatie zijn er in de kerkgeschiedenis twee verschijnselen aan te wijzen, die zoowel met Zeeland bijzonder nauwe aanraking hebben gehad, als ook met het mysticisme in dat landsgedeelte althans ge noegzaam punten van overeenkomst bezaten, om het vermoeden bij ons te doen rijzen, dat er samenhang zal hebben bestaan. Het zijnPu ritanisme en Labadisme. In de jaren 1G63 en later verschenen van uit Amsterdam meerdere boeken ter markt, die op het titelblad vermeldden afkomstig te zijn uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1