Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 30e Jaargang. Vrijdag 3 November 1916. No. 45. UIT HET WOORD. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste Medewerkers: D.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENBA, F. J. v. d. ENOE, J. H. LAMHERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. AbonnementsprQs: franco aan huis per half jaar 80 cent. UITGAYE YAN DE PERSVEREBNIGING ZBEUWSCHB KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. DEN HEERE KENNEN. De profeet Jeremia leefde in een zeer donkeren tijd. Eeuwen achter elkander had God zijn knechten tot Israël gezonden om het volk te brengen tot de kennis der waarheid, doch het scheen wel, alsof deze arbeid geheel vruchteloos was geweest. Het rijk der tien stammen bestond niet meer; wegens de afgoderij had God het overgegeven in de macht der Assyriërs. Nog woonde Juda in het land, doch dit zou ook niet lang meer duren, want het had twee boosheden gedaanzij hadden den Sprinkader des levenden waters ver laten en zich zelf bakken uitgehouwen, gebroken bakken, welke het water niet konden houden. De Babyloniër maakte zich gereed om de erve des Heeren te vertre den en te verwoesten en het volk in bal lingschap te zenden. Niemand bijna stoorde er zich aan en het aantal van hen, die naar den Heere vroegen, was zoo uiterst gering. Er was heelemaal niets, dat hoop op een verbetering gaf, want de koning, de priesters, de rechters, de aanzienlijken en ook de minderen lachten met de be dreiging van den profeet. Zou heel de na komelingschap van den aartsvader Jacob verstrooid worden onder de heidenen, zou er straks nergens meer een land zijn, waarin de kennis van den waren God tieren kon? In dezen donkeren nacht, waarin de ver wachting verdwijnt, blijft er nog altijd een vaste grond over. De ontrouw van het volk kan 's Heeren trouw niet vernietigende zonde van Israël kan het woord des Heeren niet verbrekende afgoderij kan de over winning niet behalen over het onwankel bare verbond dat de Waarachtige gemaakt heeft met Abraham en zijn zaad. Deze ster gaat niet onder. Integendeel. Naar mate de ongerechtigheid, welke het al donkerder op de aarde maakte, vermeer derde, naar die mate straalt haar licht helderder en het is voor den profeet een waar genot daarop te mogen wijzen, opdat het overblijfsel gemoedigd moge voort trekken op den smartelijken weg, waarop het zijn voeten moet zetten. Ieder, die inderdaad treurt over de verdorvenheid van zijn volk, mag zich troosten met het uitzicht, dat andere en betere dagen zullen aanbreken. Zulk een toezegging wekte het verlangen naar de vervulling en wij weten, dat dit verlangen reeds bevrediging vond in de dagen der ballingschap, welke een middel werd in de handen van den eenigen Heel meester Israëls om het volk van zijn af goderij te genezen. Doch het zou verkeerd zijn, wanneer we meenden, dat toen reeds de belofte verwezenlijkt is geworden. Zij hield toch veel meer in, dan in die dagen aanschouwd werd. Eerst met de uitstorting van den Heiligen Geest begon de milde en rijke vervulling, toen het oog van vele joden en van vele heidenen ontsloten werd voor de waarheid, dat er slechts één God is. Steeds meerderen wierpen hun afgoden voor de motten en de vledermuizen en kwamen tot de Fontein des heils. Kleinen en grooten, ouden en jongen leerden Hem kennen, die zich in Christus geopenbaard had als de God van volkomen zaligheid. Zij verstonden het nu, dat er in Hem alleen een volheid is welke onuitputtelijk is. Diep vestigde zich de overtuiging in het hart, dat alle bronnen der aarde ongenoegzaam zijn om de dorst der ziel te lesschen. Die van dit water drinkt, zal wederom dorsten, dit woord van den Heiland, tot de Sama- ritaansche vrouw gesproken, drong tot veler bewustheid door en zij luisterden met heilig ontzag en kinderlijke eerbied, als Hij verklaarde: Maar zoo wie gedron ken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven". Wonderlijk werd het hun te moede, toen zij zagen, dat God alleen het hoogste goed is voor een redelijk mensch en zij begrepen, dat Hij niet alleen hun genoegzaam maar zelfs hun overbodig deel kon zijn. Nu lieten zij af van hun moeitevollen arbeid om zelf te vergaderen wat zij noodig had den en zij wendden zich tot Hem, die genade had om hen van alle onreinheid te zuiveren en goedheid om hun leven te verrijken, te versieren en te kronen. Misschien hebben zij eerst nog wel ge aarzeld, want waar zij Hem leerden ken nen, daar zagen zij tot hun schrik, dat Hij een licht, en dat er in 't geheel geen duister nis in Hem is, terwijl zij erkennen moesten, dat zij onrein en bevlekt, ja misvormd door duizend zonden waren en de vrees kwam in hen op, of Hij hen wel zou willen ont vangen om hen te helpen en te redden, doch na langer of korter tijd week ook deze vrees, daar zij tot hun groote verras sing ontdekten, dat Hij geheel bereid was om in hun nooden te voorzien. Eerst bleven zij verre van Hem, want Zijne rechtvaar digheid joeg hen een rilling door hun leden en deed hen twijfelend vragen, of Hij ooit gemeenschap met een zondaar kon hebben, maar hun ging het licht op over zijne barm hartigheid, die er lust in heeft om wel te doen en te zegenen. Vroeger leefden zij in den waan, dat zij beginnen moesten met zichzelf te reinigen, met hun wegen wel aan te stellen, met zichzelf goederen te verschaften, welke zij dan als een ofler Hem zouden kunnen aanbieden, en nu bleek hun, dat zij met al hun inspanning niets vor derden, zoodat zij mismoedig werden. Doch eindelijk zagen zij Hem, gelijk Hij zich ge openbaard heeft en toen zij Zijne vriende lijke oogen en Zijne milde handen erkenden, kwamen zij met vrijmoedigheid tot Zijn volheid. Het ging wel niet gemakkelijk zij waren zoo blind maar de onwil ligheid en het wantrouwen weken, toen de waarheid hen te machtig werd, dat zij niet behoefden te komen met gevulde handen. Hoe dierbaar werd hun nu de goedertie renheid Gods en hoe konden zij er nu inkomen, dat de menschenkinderen toe vlucht zochten onder de schaduw Zijner vleugelen. Op deze wijze kwamen zij tot het inzicht, wie God is voor zijn volk en zij ver heugden zich in Hem als hun schat en zij beroemden zich in Hem als in den Rots steen huns heils. Vooral werd dit het geval, nadat zij Hem als den God des ver- bonds hadden geëerbiedigd. Zij begonnen er licht over te krijgen, dat Hij zichzelf eeuwen geleden gegeven heeft in de belofte aan Abraham en zijn zaad en plechtig betuigd had, dat Hij hun God zou zijn. Ofschoon Hij wist, dat zij zwak van moed en klein van krachten waren en dat zij stof van jongsaf waren geweest; ofschoon hij wist, welk een afkeerig en weder- strevig hart zij hadden, zoodat zij altijd weer genegen waren van Zijn wegen te dwalen, toch had Hem dit niet verhinderd om hun God te willen zijn. Nu begonnen zij dien eeuwenlangen arbeid Gods te waar- deeren en zagen daarin de openbaring van de gedachten des vredes, welke er bij God waren geweest van vóór de grondlegging der wereld en zij verwonderden zich met David uitroependeDoor U door alleen om 't eeuwig welbehagen. Al hadden zij eiken grond in zich zelf verloren, al moesten zij van zich zelf be lijden, dat zij tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen enkele daar van gehouden hadden, het was geen be letsel om al hun hope te stellen op den Heere. Zoo naderden zij dichter tot Hem en er kwam zelfs een oogenblik, waarin uit hun hart het woord kwamGij zijt mijn God. Dit gaf hun een onuitspreke lijke en heerlijke vreugde. Heeft de trouwe Jacobs deze belofte ook in u vervuld, zoodat gij zeggen moogt, dat gij den Heere kent Wij waardeeren het, dat er velen zijn, die tot ons zeggen Kent den Heere, maar weten moet ge het, dat het eerst er toe komt, als God zelf door Zijn Geest u ontdekt, hoe arm gij zijt buiten Hem en hoe rijk gij kunt zijn in Hem. Dan eerst ontwaakt de begeerte naar Hem en zijn zalige gemeenschap dan eerst hijgt uwe ziel naar Hemdan eerst verstaat ge, dat ge Hem zelf moet hebben. Zalig zijn zij, die met den ouden dichter zingen kunnen en mogen Schoon 'k arm ben en ellendig, Denkt God aan mij bestendig; Gij zijt mijn hulp, mijn kracht, Mijn Redder, o mijn God, Bestierder van mijn lot, Vertoef niet, hoor mijn klacht. KERKELIJK LEYEN. Faukeels Jaarfeest. UIT DE PERS Predikanten-nood. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste en een iegelijk zijn broe der leeren, zeggendeKent den Heere, want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Ileere. Joh. 31 34a. Bouma. Eens werd me als onderwerp voor een opstel opgegeven: „Het aanstaand Jubilé der Theol. School8 en het viel niet zoo gemakkelijk om het te behandelen. Nu eens wilde ik het zoo doen, en dan weer anders. Reeds toen ben ik gewaar geworden, hoe moeilijk het is om op een behoorlijke wijze iets te zeggen van wat eerst in de toekomst zal plaats hebben. Maar het moest toch, want zij, die over mij stonden, hadden het mij als taak gesteld. Natuurlijk zeg ik niet, hoe ik het klaar gespeeld heb en ook niet, hoe het uitgevallen is. Het was mij alleen maar te doen om u te doen zien, dat ik wel eenigszins weet, wat men waagt, als men gaat schrijven over wat nog komen moet. Nu geloof ik wel, dat iemand heel wat zou kunnen zeggen over het feest, dat de Chr. Jongelings-vereeniging te Middelburg zal vie ren, wanneer hij het program voor dien avond in handen had want er gebeurt op zulk een samenkomst nog al iets. Maar zoo gelukkig ben ik niet. Ik heb alleen gehoord dat er voorbereidingen getroffen worden voor wat die feestavond aanbieden zal. Meer weet ik niet. Maar wat beweegt u dan om er over te schrijven. Met enkele woorden kan ik dit duidelijk maken. Aan de Chr. Jongelings- vereeniging heb ik persoonlijk verplichting en dit stelt mij den eisch, om haar een goed hart toe te dragen. Ik wensch dan ook haar wel zijn te zoeken en haar goeden naam in eere te houden. De vraag nu is bij m\j, gelijk zeker ook bij anderen opgekomenIs het thans wel de tijd om feest te vieren. De hand des Heeren is nog altijd uitgestrekt en drukt zeer zwaar op de volkeren. De oorlog, die reeds ontelbare wonden geslagen heeft en dagelijks nog slaat, werpt ook zijn donkere schaduwen over ons eigen volk. Onze eigen regeering gaat voort met telkens nieuwe manschappen op te roepen en de bedachtzame vraagt zich af, hoe zal het verder gaan. Door Gods bijzondere zorg en goedheid bleef ons klein land er nog buiten, maar hoe spoedig en onverwacht kan het ver anderen. Is het nu wel tijd om feesten te or- ganiseeren en vroolijk te zijn? Wil de Chris telijke Jongelingsvereeniging in gezelligen kring samenkomen om te gedenken aan al het goede, dat de Heere haar reeds zoo lange jaren ge schonken heeft, het is ons wel, maar dan blijve uit die vergadering geweerd wat haar eere als Christelijke vereeniging te na komt. Onder velen, die aan de jeugd gaarne haar levensfrisehheid gunnen, maar die tevens weten, dat er geschreven staatGedenk aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap eer de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarin gij zeggen zultik heb er geen lust in, wint Faukeel niet in sympathie en dit is een verschijnsel, waarop zij wel heeft te letten, want zal het wel gaan, dan heeft z\j behoefte aan den steun van allen, die in haar zien een middel om onze jongelingen te vormen voor de taak, welke hen straks in de maatschappij, de kerk en den staat wacht. Naar ik geloof is het geen louter vitzucht, welke zich minder gunstig over haar uitlaat en daarom waarschuw ik tegen al wat niet liefelijk is en welluidt. Een Christelijke Jongelingsvereeniging heeft een hooger doel dan om elkander te vermaken en dit sta Faukeel en elke harer zustervere nigingen duidelijk voor oogen. Wij willen haar niet verderven, want er is een zegen in, maar zij moet blijven waken tegen al wat in strijd is met den ernst onzer donkere dagen. Het gaat hier niet allereerst om haar naam, maar om de eere van den verhoogden Koning, naar Wien zjj zich nog altijd noemt. Bouma. Daar wordt veel geklaagd over het gebrek aan Dienaren des Woords in onze kerkeD. Men ziet voor oogen dat het aantal Dienaren minder wordt, dat er toenemende behoefte aan predi katie is, en weet dat het aantal studenten die in de Theologie studeeren, nu niet zoo bijster groot is. Men spreekt in kringen, die daarvoor een open oog hebben, veel daarover, en gaat te rade wat aan deze zaak te doen zij. De een dringt er op aan de traktementen te verhoogen, omdat z. i. het traktement van een Dienaar, over het algemeen genomen, niet van dien aard is, dat hij, in zijn omstandig heden, zonder zorge er van leven kan. Men verwacht dan, dat, als er maar in finantieel opzicht voor de predikanten beter gezorgd wordt, van zelf wel meerderen lust en begeerte zullen hebben dezen levensweg te bewandelen. Een ander zegt dat het getal predikanten, goed bezien, niet zoo klein is. Dat als men het Handboek der kerken eens nauwkeurig na gaat en aan het optellen gaat, het getal dienst doende predikanten waarlijk meevalt. Maar zoo zegt men dan, zijn er eigenlijk niet te veel „kleine gemeenten", en is het nu wel zoo noodig dat elke „kleine gemeente" vooral als zij heel klein is, een eigen Dienaar des Woords heeft. Men doet van die zijde den voorslag dat eenige kleine gemeenten, die vlak bij elkaar gelegen z\jn, zich combineeren, saam één pastorie bou wen, daar één Dienaar des Woords beroepen,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1