Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 30e Jaargang. Vrijdag 20 October 1916 No. 43. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENOE, J. H. LAMDERTSMA, L. v. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. WACHTEN OP DEN HEERE. Het telkens herhalen van dezelfde woor den doet gevoelen, dat de dichter worstelt met de taal, om zijn gedachten juist weer te geven. Zijn ziel is in de hoogste span ning in zijn wachten op den Heere is hij niet onbewogen en koel berekenend, maar in zijn binnenste brandt een heilig vuur. Hij rukt zich los van alle omstandigheden, hoe sterk deze hem ook vasthouden en neertrekken, en grijpt zich in de volle spanning des geloofs vast aan zijn God. Als gij den Heere verwacht is er bij u allereerst een lijdzaam berusten, een stil afwachten. Trots de vele moeiten en zorgen zet gij u rustig neer, vertrouwende dat het alles terecht zal komen, en uitloopen op 't heil van Sion en de grootmaking van Gods Naam. Wachten is stil zijn, en t>in stilheid en in vertrouwen zal uwe sterkte zijn." Het staat lijnrecht tegenover het haasten, waardoor wij zooveel bederven dan loopen wij den Heere vooruit in plaats dat wij Hem volgenhet wordt zelfs niet zelden een bedillen van 's Heeren handelin gen en een beter willen weten. Maar stil heid des harten is een onafscheidelijk ken merk van het verwachtendan is uw ziel ootmoedig, en gij wilt alleen die wegen inslaan, die u van God worden aange wezen. Het lijdzaam wachten is echter heel iets anders dan het lijdelijk afwachten, 't Ver wachten is berusten, stil zijndoch ook een innerlijke werkzaamheidgij zit niet moedeloos bij de pakken neer, maar staat op en volgt den Heere, waarheen Hij u ook voorgaat; uw wachten is als van de dienstknechten, wier heer op reis is gegaan, en nu wel geduldig den dag verbeiden, waarop hij zal wederkeeren, maar intus- schen ijverig werkzaam zijn; en zalig zijn de dienstknechten, aldus doende. Zoo be rust gij stil in het beleid van uw God en tevens doet gij ook wat u op de handen is gezeten gij gebruikt de middelen van gebed en bijbellezen, en zoo veel meer, waardoor God Zijn liefde en genade aan de ziel wil mededeelen. Het ware verwachten is ook een zaak des harten »m ij n ziel verwacht, m ij n ziel wacht op den Heere". De dichter teekent daarmede de intensiteit, de inner lijke kracht en vurige oprechtheid van zijn uitzien naar GodZijn geheele innerlijke wezen is in spanning; 'tis voor hem geen bijzaak, doch hij kan niet rusten, voordat hij den Heere weer heeft ontmoet. Nog nader en krachtiger duidt hij den aard van zijn verwachten aan, door in vs. 6 te spreken»mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen, de wachters op den morgen." Het is niet met zekerheid te zeggen, waarop deze beeld spraak ziet. Het kan allereerst zijn een heenwijzing naar de olïerande in den tempel. Godvruchtige mannen hebben zich opge maakt om den Heere te eeren met hun goed de uren van den nacht, die nog resten, brengen zij door in vurige smeekingen reikhalzend turen zij naar het Oosten, of 't eerste lichten zich nog niet vertoont, opdat zij op 't altaar des Heeren hun brand- oiïeren kunnen doen rooken. Ook kan 't beeld van de wachters doelen op de bewaking van stad of sterkte. Op muren en torens zijn zij opgesteld, die gedurende de duistere uren van den nacht hebben uit te zien naar mogelijk gevaar, dat zou dreigen, om bij het eerste gerucht waarschuwende teekenen te geven. Ver langend zien zij tevens uit naar het eerste morgenkrieken om met vreugde de zon te begroeten, die een einde maakt aan hun spannenden en verantwoordelijken arbeid. Maar 't meest spreekt ons toch toe de wachter op den morgen in het zieken vertrek duldeloos lang kunnen de slape- looze nachten den armen, eenzamen lijder toeschijnen. Hoe traag kruipen de minu ten, de oogenblikken voortde uren duren twee, driemaal zoolang als wanneer het dag is. Men wacht, men verlegt zich, men zucht, ook bidt menen het eerste licht straaltje, dat zich door de reten van ja loezie of gordijn naar binnen weet te drin gen, wordt als de bode van een blijde verlossing met dankbaarheid begroet. Kunt gij u de spanning, het heimwee, het zielsverlangen van zulk een wachten indenken Nu, nog sterker is het verlangen der ziel naar God, naar Zijn komst, naar Zijn licht, naar Zijn heil. Daar om, om aan dat smachtend verlangen vol komen uitdrukking te geven, herhaalt de dichter»meer dan de wachters op den morgen, de wachters op den morgen". Opmerkelijk is, dat de dichter zegt op den Heere te wachten. In aansluiting met het verband van ónzen tekst zouden wij eerder hebben vermoed, dat er ge schreven stond ik verwacht opheffing uit de diepte, licht in de duisternis, verhooring van mijn gebed, vergeving van mijn zon den, kracht en genade om den Heere te vreezen en vele andere dingen meer. Doch hier blijkt het bij vernieuwing, dat het het kind van God om den Gever en niet om de gaven alleen te doen isde weldaden Gods, gij weet het en het is uw ervaring, worden alleen ons deel in den weg van het verbonden zijn aan Christusslechts in den weg van de geloofsgemeenschap met uw Heiland vallen u Zijn schatten en gaven in den schoot. Het is u om den Heere zelf te doenals gij Hem hebt, hebt gij alles. Kent gij dat wachten van den dichter ook? Ach, gij ziet verlangend naar den Heere uit, die bekommerd en ontrust uw dagen doorbrengt. Gij durft wel niet geheel ont kennen, dat God u geleid heeft en Zijn bemoeienissen over u uitgestrekt, doch er is toch vreeze in het hart, en geen ge- loovig aanvaarden in zekerheid des geloofs van al het heil dat in Christus Jezus is. Daarom verwacht uw ziel den Heere och of Hij zich nog eens krachtig aan u wilde openbaren en licht geven en in de ruimte stellen Gij echter weet ook, wat dit wachten op den Heere beduidt, die vast staat in het geloof, en de schuldvergevende genade Gods hebt mogen aanvaarden. Dat geloof moet toch gedurig beoefend wordengij kunt niet één oogenblik zonder uw God. De zonde laat u niet met rust, en trekt u gedurig van den Heere af. Ook blijven de nooden en bekommernissen u niet ge spaard. En bovendien, is het geloofsleven niet menigmaal afwisselend, gelijk als dag, en schemering en donkere nacht Om al deze redenen blijft gij steeds kalm en ver trouwend, rustig en stil, werkend en bid dend, strijdend en volhardend uitzien naar den Heere, als tot een God die gaarne ver geeft, meer dan een moeder troost in smart, uithelpt uit den nood, bijstaat als de ziel dreigt te bezwijken. Hij bracht op den wegdoch gij kunt en wilt Hem nu ook verder niet missen. Gij zijt er zeker van: verlossing werd uw deel, God heeft u wel gedaan Maar wie zijt gij van uzelf En daarom blijft uw bede Houdt G ij mijn handen beide met kracht omvat, Schenk mij U w vast geleide op 't smalle pad." En als antwoord op die bede wordt het u toege 11 uisterd »Mijn genade is u genoeg want mijn kracht wordt in zwakheid vol bracht." En gij staat bemoedigd en ver troost op, terwijl aan u bewaarheid wordt »Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, Elk hunner zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen." Zulk wachten is niet tevergeefschhet rust toch op vasten grondslag, gelijk de dichter zegt»ik hoop op uw Woord." Dit verklaart ons, hoe hij in de diepten zijnde toch nog kon bidden en vol ver trouwen zijn. Menigeen, die in zulke moei lijke omstandigheden verkeert, is dadelijk in de war, hij is zijn stuur kwijthij is gelijk aan het schip zonder roer, door den wind heen en weer geslingerdin zijn don keren levensnacht flonkert geen enkele ster der hope, en 'tis hem, alsof er nooit meer een morgen aanlichten zal. Kan 't wel anders, zoolang men zijn steun en vastigheid ontleent aan 't gevoel en de bevinding Het fondament, waarop wij kunnen staan met beide voeten, moet lig gen buiten ons. En als gij uw kracht en troost zoekt in hetgeen in u is gewerkt, wordt gij dadelijk in diepe moedeloosheid gestort. O zeker, 't voorwerpelijk leven alleen is niet genoeghet maakt het geloof bloot historisch, en de ziel zou straks met een ingebeelden hemel ter hel varen. Ook is het kind van God, dat eenzijdig voorwer pelijk is aangelegd, niet zelden koud en hard het vonkt, het gloeit, het brandt bij hem niet van een heilig vuur in zijn bin nenste. Het smaken, dat God goed is, het oefenen van de verborgen gemeenschap met God, het toepassende werk van den Heiligen Geest in het hart is een noodza kelijk bestanddeel van het leven des Chris tens. Doch ook dit mag niet eenzijdig worden gedrevenanders raakt men ver zeild in de wateren van het mysticisme. Het zwaartepunt ligt niet in de bevinding, in het gemoed, in de genieting, maar buiten ons: in de goedertierenheid van God en in Zijn onfeilbaar Woord. Wat de Heilige Geest in ons doet, ontleent zijn grond en reden, zijn vastheid en steun alleen aan hetgeen Christus deed buiten ons. David verwacht dan ook den Heere, niet omdat hij Hem liefheeft of reeds zooveel goeds van Hem heeft ervarendit alles moge drangreden zijn, grond van zijn vertrouwend uitzien is het niet; zijn steun ligt alleen in het genadevolle Woord van Zijn God. Dit Woord is voor ons de Heilige Schrift en dan wel vooral het Woord der belof tenissen. Dat Woord toont het ons, welk een barmhartig en genadig, goedertieren en ontfermend God wij hebben, en daarom durven en willen wij Hem verwachten. In dat Woord roept Hij ons toe, dat Hij niet beschaamd laat staan degenen die op Hem hopen. De met schuld beladen ziel wordt getroost met de belofte»al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw". In elke aanvechting en bestrijding kan dat Woord dienen als een zwaard. En daarom hopen wij op dat Woord, wij willen er bij leven, en wij willen er op steunen want 't is Gods heilig, dierbaar getuigenis, dat eeuwig zeker is en op Zijn beloften durven wij ons verlaten waarlijk de Heere laat niet te vergeefs op zich wachten „Israël hope op den Heere", zoo roept de dichter dan ook uit. Hij wil wat hij mocht ondervinden ook anderen aanprijzen. Ja, mocht gansch Israël dezen weg van heils verwachting inslaanin dien weg doet men de rijkste ervaringen op, ontvangt men verhooring op zijn gebed, wordt men in geleid tot kennis van de deugden Gods; en wat voor ons vaststaat volgens het Woord van God buiten ons, wordt dan innerlijk ons eigendom door den Heiligen Geest; Christus krijgt gestalte in ons en wij gaan al meer Gods beeldtenis vertoonen. O, dat er dan ook bij u zij een hopen op den Heere. Gij zult 't dan gewis onder vinden, wat het zeggen wil, dat God gaarne vergevend is en van groote goedertieren heid. Want het staat vast op grond van Gods Woord, dat wie tot Hem komt ge holpen zal worden ter bekwamer tijd. Nooit heeft iemand tevergeefs op Hem gehoopt. »Want bij den Heere is goeder tierenheid," vrije gnust, en veel genade betoon »en bij Hem is veel verlossing", uit den grootsten nood vermag Hij u te redden. Hij kan, ja Hij zal het doen; »Hij zal Israël verlossen van al zijn onge rechtigheden". »Zoo doe Hij ook aan mij." J. D. Wielenga. KERKELIJK LDTEfiT. Een vijftig jarig Jubilé. Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 80 cent. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAVE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. Ik verwacht den Heere, mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord. Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen de wachters op den morgen. Israël hope op den Heerewant bij den Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerech tigheden. Psalm 130 5-8. Het is vijftig jaren geleden, dat Professor Lindeboom te 's Hertogenbosch bevestigd werd als predikant en het is algemeen bekend, dat hfj in al die jaren veel heeft gearbeid. Meteen zeldzamen ijver voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk bezield, heeft hü steeds zijne vele gaven besteed om winste te doen voor het heer lijk ideaal, dat hem voor oogen staat. Onver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1