Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 13 October 1916
No. 42.
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. y. d. VEE», J. D. WIELENGA, F. J. y. d. EBDE, J. H. LAMMERTSHA, L. y. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 80 cent.
UITGAVB VAN DE
PERSVERBENIG1NG ZEBUWSCHB KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOU Az.
Middelburg.
BIJ U IS VERGEVING
In het gebed, dat verhoord zal worden,
is de belijdenis van zonden en de erkenning
van Gods recht noodzakelijk. De keuze van
het woord b ongerechtigheden" wijst ons
hier het juiste spoor. In onze dagen wordt
het met de zonde niet zoo nauw meer ge
nomen dat men niet zoo is als men wezen
moet, wil men gaarne erkennen doch 't be
grip z o n d e is uitgesleten. Driftig worden,
een hard woord zeggen, niet volkomen de
waarheid spreken, een leugentje »om best
wil", een kleine oneerlijkheid nu ja, 't is
wel niet goed, doch 't moet niet opgeblazen
wordenhet is hoogstens een tekortkoming,
een fout, een gebrek. Doch de Schrift
zegt: »de zonde is de ongerechtigheid".
Zonde is maar niet een misgreep, een
vergissing, doch een ingaan tegen Gods
heilige wet, ongehoorzaamheid aan Zijn vol
strekten wil, een inbuigen van Zijn on
kreukbaar recht, een honen van Zijn Ma
jesteit. Zonde is nooit een kleinigheid, doch
altijd een gruwel van boosheid, een spotten
met den levenden God. Ons rechtvaardig
heidsgevoel is door de zonde teveel ver
stompt, om dit van nature te gevoelen
wij zijn dan gelijk aan het ontaarde kind,
dat tegen vader of moeder een brutalen
mond durft opzetten, en dan nog boos wordt
als gij er iets van zegt. God verlangt ook
niet iets of veel, maar alles van den
menschvan Zijn eisch, om Hem lief te
hebben met ons gansche hart en met alle
onze krachten, kan Hij niets afdoenHij
is volmaakt-rechtvaardig, en met iets dat
niet volmaakt-rechtvaardig is, kan Hij niet
tevreden zijn; dat wekt Zijn goddelijke
afkeer, Zijn heilig misnoegen op Hij toornt
er schrikkelijk over.
Daarom vraagt het door zonde beangstigd
hartbZoo Gij, Heere, de ongerechtigheden
gadeslaat, wie zal bestaan?" Gade
slaan is meer dan zienhet heeft de be
teekenis van opmerken, in het oog vatten,
en dan in de herinnering bewaren, om het
straks te straffen. Gadeslaan staat dus
lijnrecht tegenover de zonden niet zien,
bedekken en niet meer gedenken. Nu ziet
de Heere wel altijd de zonden, doch het
gadeslaan is vooral vrucht van Zijn heilig
heid het is een opmerken tot straf.
En als de Heere zóó ons overziet en zich
opmaakt om ons te doen naar 'tgeen wij
waardig zijn, wie zal dan bestaan?
Het trekt de aandacht, dat er niet staat
»ik zal dan niet bestaan". Het heeft nu
allen schijn, alsof de dichter zich achter
de algemeenheid der zonde verschuilt als
achter een schild, alsof hij zeggen wilde
alle menschen zijn schuldig, dus het spreekt
vanzelf, dat ik ook niet vrij uitga! Doch
niets is minder waar dan dit. Zijn
woorden hebben deze beteekenis het staat
er niet alleen slecht voor met mij, doch
met al Gods volk, aangemerkt in zichzelf,
en met heel de menschheid»daar is nie
mand rechtvaardig, ook niet tot één toe"
allen hebben den dood en het verderf ver
diend, omdat God rechtvaardig is in Zijn
oordeelen en heilig in Zijn richtenhoe
veel te meer heb ik dan te vreezen, daar
ik de grootste van alle zondaren ben?
Legt gij den uitwendigen maatstaf der
braafheid en vroomheid aan, dan past gij
deze schuldbelijdenis niet op u toegij
zijt immers onberispelijk voor uitbrekende
zonden bleeft gij bewaardook hebt gij
den Heere hartelijk lief en leeft gij met
Gods volk mede. Doch zoodra gij u be
oordeelt naar Gods heilige wet, en stelt
voor 't vlekkeloos aanschijn des Heeren,
en den maatstaf aanlegt van Zijn onkreuk
baar recht, dan gevoelt gij u een groot, een
zeer groot, ja de grootste van alle zondaren
te zijn, en bidt gij bO God, wees mij
zondaar genadig".
Wie waarlijk door den Heiligen Geest
aan zijn vleeschelijken staat is ontdekt,
wordt echter tevens gebracht tot de betui
ging: »bij U is vergeving". Welk een rijkdom
van gedachten bezitten deze weinige woor
den Vergeving staat in verband met
het woord verzoeninghet doet ons God
allereerst kennen -als genadig, gewillig, ge
negen, bereid om te vergeven. Hij wordt
niet door tranen en smeekingen gewillig
gemaakt, en tot vergeven bewogenHij
heeft een welbehagen in het vergeven
gelijk Hij dan ook het meest verheerlijkt
wordt niet in het verloren gaan der godde-
loozen, doch in Zijn reddende ontferming
aan ellendige en doemschuldige zondaren
betoond»Gij, Heere, zijt goed en g a a r n e
vergevend en van grootegoedertieren
heid, allen die U aanroepen."
En bovendien, de Heere heeft ook bij
den wil de daad; »Hij vergeeft menig-
vuldiglijk". Deze vergeving i s erzij be
hoeft niet meer te worden gereed gemaakt
want zij ligt vast in Gods eeuwigen Raad,
is verbonden aan het verbond der genade,
werd vastgelegd in de beloften en is door
Christus zelf verworvenwant »God was
in Christus de wereld met zichzelven ver
zoenende, hun zonden hun niet toereke
nende dien, die geen zonde gekend
heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt,
opdat wij zouden worden rechtvaardigheid
Gods in Hem."
Maar zóó gaat het niet. Wie zijt gij om
uzelf de zonde kwijt te schelden? Dat
kan God alleen»Ik, Ik ben het, die uw
overtredingen uitdelg."
Maar bij U is vergeving. Zalig maar
het is een tegenstelling, die heerlijk, won
derlijk, ongeloollijk is. God, de rechtvaar
dige, heilige en vreeselijke God vergeeft?
In dezen psalm gebruikt de dichter den
naam HEERE, d.i. Jehova, de God des
Verbonds, de Heere, die uit vrij welbe
hagen met ons het verbond der genade
heeft opgericht, waarvan de Doop het teeken
en zegel is. God vergeeft, kan en wil ver
geven, omdat wij een Middelaar des Ver
bonds hebben, Christus Jezus.
Ziet, dit is de sleutel tot het geheim der
vergeving Christus. Onder het O. T. had
de vrome daarin nog niet zoo'n helder
inzicht als wijmaar hij wist toch bzonder
bloedstorting geschiedt er geen vergeving",
en in de oilers mocht hij een afschaduwing
zien van Hem, die alleen waarlijk zeggen
kon»Zie, Ik kom om uw wil te doen."
Bij den Heere is vergeving, volkomen ver
geving, doch dan alleen als gij tot Hem
vlucht als den God des Verbonds, als den
Vader van onzen Heere Jezus Christus, en
schuilt in de schaduw van het verzoenend
Kruis.
Wellicht klaagt gij, dat het u zoo moeilijk
valt aan die vergevende liefde Gods u over
te geven. Gij zoudt wel gaarne willen
gelooven, doch durft het nietgij beeft voor
de gerechtigheid des Heeren Heeren en ge
voelt het zoo diep des doods waardig te
zijn. Vlucht in die benauwdheid tot God,
en laat het uw bede worden, er voor be
waard te blijven God te kort te doen in
Zijn reddende zondaarsliefde; laat het uw
bede worden, dat gij gelooven moogt, dat
Hij genadig is en gaarne vergevend. En
dan zal het waar worden gemaakt, dat Hij
een hoorder des gebeds is.
De vergeving heeft ten doel de vreeze
Gods; zoo toch lezen wij in onze tekst:
»opdat Gij gevreesd wordt." Spreekt het
echter niet vanzelf, dat de verloste ziel
zich geeft aan den dienst van zijn God?
Toch hebben wij het noodig, hieraan ge
durig herinnerd te worden, vooral omdat
er op de vergeving door menigeen gezon
digd wordt. Als de zonde toch lokt en
lonkt, richt zich 't oog soms op de verge
vende genade Gods, en dan denkt het hart
als ik die zonde doe is er toch vergeving
voor; en zoo maakt men misbruik van
de genade.
De vergeving heeft echter juist het te
genovergestelde doel, n. 1. heiligmaking en
godzaligheid, vreeze, gelijk hier gezegd
wordt, Bkinderlijke vreeze". Als de Heere
u genadig is, wil Hij eerbied en ontzag in
uw ziel wekken, en aansporen tot onderwor
penheid en gehoorzaamheid. Als gij u ver
zoend met God moogt weten, komt er hei
lige verwondering in uw ziel en gij ver
baast u telkens meer over de grootte van
de liefde van uw God. En dan kan het
niet anders, of gij huivert tegen de zonde
en terwijl gij vroeger wel niet de zonde
opzocht misschien ook dit zij was
u toch niet altijd tot een verschrikking
nu echter, nu gij de liefde van den Heere
hebt geproefd, vreest gij het kwaadgij
vreest het, niet zoozeer omdat Gods toorn
erdoor opgewekt wordt als wel omdat het
Hem smart aan Zijn hart. Liefde tot God
doet u waken, bidden en strijden.
De juiste opmerking is evenwel gemaakt,
dat deze vreeze de saamvatting is van ge
heel den dienst van God. Heel ons leven
moet met een diepen eerbied voor God als
met een zuurdeesem doortrokken zijn. Wij
wandelen in vreeze den tijd onzer inwoning,
ten bloede strijdend tegen alle ongerech
tigheid.
En als wij somtijds uit zwakheid in zon
den vallen, zoo zullen wij aan Gods ge
nade niet vertwijfelen, noch in de zonden
blijven liggen, want het Evangelie der genade
en het heilig Sacrament verzekeren ons,
dat wij een eeuwig verbond met God hebben.
In den Heere erkent gij het begin, het
midden en het einde. Hij opende door ge
nade uw oogen voor de ongerechtigheid
Hij bracht u uit genade de schuldverge
ving aanHij leert u in Zijn genade Hem
te dienen met vrees, gelijk een kind vreest
in liefde, gelijk een kind liefheeft.
Vergadering Schoolraad.
Gegronde klachten.
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
„Zoo Gij, Heere, de ongerech
tigheden gadeslaat, Heere, wie
zal bestaan? Maar bij u is ver
geving,opdat Gij gevreesd wordt.'
Psalm 130 3 en 4.
bB ij U is vergeving". Ach, dat menig
een dit uit het oog verliest en in
dwaze zelfinbeelding zich zelf vergeeft.
Gij acht het dan niet zoo vreeselijk, wat
ge misdaan hebtanderen hebben toch
heel wat meer gezondigd dan gij en ook,
tegenover uw afdwalingen staan toch nog
zoovele goede dingen, door u verricht
bovendien denkt ge dan aan de moderne
theorieën van ^erfelijk belast" en Bontoe
rekenbaarheid", en dat de drang der om
standigheden een mensch te sterk kan
wordenen gij stapt over de zonde
heeneerst aarzelend, een volgend maal
gemakkelijker, en eindelijk vergeeft gij
uzelf ook niet meer, omdat gij de zonde
niet langer als zonde gevoelt.
J. D. Wielenga.
KERKELIJK LEYKy.
Wjj wekken alle belangstellenden in het
Christelijk Onderwijs ten zeerste op de hoogst
belangrijke samenkomst bij te wonen, die nader
in eene advertentie in dit blad staat omschreven.
Het spreekt vanzelf, dat leden van Schoolbe
sturen en van het onderwijzend personeel,
zooveel hen maar eenigszins mogelijk is, aan
wezig zullen zijn. Redactie.
li.
In de overeenkomst van de beide groepen van
Kerken was ook opgenomen een bepaling aan
gaande de Theol. School te Kampen en eene,
welke de Theol. Faculteit der Vrije Univer
siteit raakte. De eerste jaren na de vereeniging
brachten nu een strijd over de opleiding van
onze a. s. predikanten, een strijd, die nog niet
uit is, ofschoon hy vrijwel geluwd is. Zij, die
de wetenschap in haar geheel wilden refor
meeren en opbouwen op den grondslag van de
Geref. beginselen, wenschten, dat er slechts ééne
Inrichting voor de Theologische wetenschap zou
zijn. Al wat in hen was verlangde er naar,
dat de Theol. School met de Vrije Universiteit
vereenigd zou worden, teneinde met alle kracht
eenparig te werken om het voorgestelde doel
te verkrijgen. Zij oordeelden, dat als allen, die
tot de Geref. kerken behoorden één oogmerk
hadden, dat het dan wellicht eerder gelukken
zou om te verkrijgen, wat men wilde. De moeite,
welke aangewend werd, is genoegzaam bekend,
en daarom behoeven we er niets van te zeggen.
Eveneens is bekend, dat deze strijd eerder ver
wijdering dan toenadering gebracht heeft, waar
aan ons kerkelijk leven nog steeds lijdt. Thans
zjjn er velen, die denkenwe hopen niet, dat
deze verschillen zich opnieuw doen gelden en
zij gunnen aan beide, de Theol. School en de
Vrije Universiteit een krachtig bloeiend leven.
Het is te verstaan, dat het jongere geslacht,
dat den vroegeren strijd niet meegemaakt had,
dit gediscusseer moe werd. De leergeschillen,
welke eenige beroering in de kerkelijke wateren
gebracht hadden, kwamen door een besluit van
de Utrechtsche Synode van 1905 tot ru9t en
men kon er nu aan denken om verder te komen.
Doch hoe goed bedoeld ook, het ontbrak aan
leidende gedachten. De warme bezieling voor
de beginselen nam af en er kwam een streven
op, dat zich niet op een bepaald punt richtte.
De geestelijke stroomingen van onzen tijd dron
gen meer en meer tot onze kringen door en
wijl we geestelijk minder diep leefden, hadden
we minder weerstandsvermogen om alles uit
onze omgeving te houden wat ons met schade
bedreigde. Was er een tijd geweest, waarin
zelfs onze jongelingsvereenigingen ontgloeiden
voor de doorwerking van onze belijdenis in het
geheele leven van ons volk, merkbaar werd het
voor wie met nuchteren blik de werkelijkheid
overzag, dat er vertraging kwam. Wegeleken