Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 6 October 1916
No. 41.
UIT HET WOOB1).
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 80 cent.
UITGAYE YAN DE
PERSVEREEN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg,
EEN GEBED UIT DE DIEPTEN.
De diepten, waarin de onbekende dichter
gekomen was, hadden hem niet het zwijgen
opgelegdverzwelgende diepten maken in
den regel wel aan het spreken een einde
wanneer het getorpedeerde schip op het
alleronverwachtst zinkt, hoort men nog even
een luid gegil en wanhopig noodgeschrei,
doch dan heerscht de stilte des doods.
De diepten, waarin Gods volk geraakt, doen
echter te harder roepenzij maken het
gebed te krachtiger en te ernstigerdan
leert de nood bidden.
God, die in de hemelen troont, wordt
door 't roepen uit de diepten op het hoogst
verheerlijkt. Hoe meer toch de zonde en
de duivel, en ook de tegenheden en smar
ten u naar beneden trekken, hoe meer
't openbaar wordt, welk een machtig en
genadig God wij hebben want »wij worden
steeds Zijn hulp gewaar, in zielsbenauwd-
heid en gevaar." Hoe sterker de nood
nijpt, hoe krachtiger ook 't geloof gaat
werken; de ziel spant zich en werpt zich
geheel en alleen op God. In de diepten
wordt de godsvrucht verdiept, krijgen wij
den Heere meer noodig en wordt van Hem
alleen de uitkomst verwacht. En dit alles
verheerlijkt den Heere.
Sommigen meenen in hun dwaasheid,
dat zij in de diepten te ver van God af
zijn, om tot Hem te roepen; als zij maar
op de hoogte zijn geklommen van eigen
deugd en vroomheid, zal dat beter gaan.
Zij willen zich zelf eerst Gode wat naderbij
brengen, en dan tot Hem bidden. Maar
voorwaar, de afstand tusschen God en onze
ziel wordt niet bepaald door ons opklimmen
en nederdalen. Hij is ons niet dichter nabij
als wij huppelen op de hoogten van voor
spoed en geluk, en wij zijn niet verder van
Hem af, als wij treurend over onze zonden
in het stof liggen neergebogen. Of Hij
dichtbij of ver van ons is, maakt de Heere
zelf uit. Als Hij nederdaalt, nederbuigt,
dan »is Hij nabij de ziel die tot Hem zucht,
en troost Hij het hart, dat schreiend tot
Hem vlucht"maar als Hij zich terugtrekt,
verbergt Hij zijn aangezicht, en wij wan
delen in duisternis, ons stootende aan sche
merende bergen. De Heere woont wel in
de hoogte, doch nochtans is Zijn belofte
j>op dezen zal Ik zien, op den arme en ver-
slagene van geest, en die voor mijn Woord
beeft."
Deze geheele psalm leert ons duidelijk,
wat wij onder de diepten te verstaan heb
ben zij staan in het nauwste verband met
onze zonden. De berijming heeft het goed
gevatsuit diepten van ellende roep
ik met mond en hart, tot U, die heil kunt
zendeno Heer aanschouw mijn smart"
als wij echter de ellende dan maar niet
veruitwendigen, doch het opvatten in den
zin van de vraag van den catechismus in
Zondag 2Waaruit kent gij uw ellende
Want onze grootste ellende is de zonde.
Letterlijk heeft het woord diepte de
beteekenis van vallei, afgrond, kuil, waarin
duisternis heerscht en het stil en eenzaam
isdaarom heeft het ook de bijbeteekenis
van verschrikking en ontsteltenis, benauwd
heid en hulpeloosheid. Ook staat het
woord diepten in het meervoud, omdat er
zoovele soorten van zijn. In de ellende
is veelvormigheiddaarom moet ook de
genade zoo overvloedig zijn, en spreekt
Paulus van de zoovele beloften Gods."
Voor het vallen in de diepten staan wij
allen bloot. De uitwendige voorspoed is
niet bestendig; morgen reeds kan de te
genslag komenook is de sterkste niet
dan ijdelheid. En ligt de zonde niet voor
de deur? »Zoo dan, die meent te staan,
zie toe dat hij niet valle". De diepte der
armoede blijft over het algemeen in haar
grootste verschrikking Gods volk bespaard
hoewel Lazarus, liggende voor de poort
van den rijken man, niet de eenige is.
Maar wel zijn er overal diepten van
tegenspoed en smartgij wordt dan door
vrienden verlatenzorg na zorg klimt uw
vensteren binnengeen ziekte schier gaat
uw deur voorbij zelfs de dood rukt uw
gezin uiteen. Het is alsof alle onheil u
moet treffen. Hoe groot is dan de genade
van uw God, als gij in zulke diepten blijft
roepen, wetende, dat gij slechts door vele
verdrukkingen kunt ingaan in het Konink
rijk der hemelen.
Er zijn ook diepten van geestelijke duis
ternis, vertwijfeling over uw zonden, mager
heid en dorheid in het geloofsleven, aan
vechtingen en bestrijdingen van satan, en
nog vele meer. Zij zijn even veelvuldig als
onze zonden veelvuldig zijn ieder kind van
God heeft zijn eigen diepten bepaalde om
standigheden brengen hun bijzondere
moeiten meehet strijdperk van dit leven
is er vol van.
Zonder zonde was er geen ellende't is
vanwege onze ongerechtigheid dat wij in
de diepten komen. Het is meermalen niet
uit te maken, welke zonde nu die bepaalde
diepte tengevolge heeft gehad doch 't blijft
waarwaren er geen zonden, dan waren
er geen wonden".
Al zijn onze zonden de oorzaak van ons
komen in de diepten, het is toch de Heere,
die er ons inbrengt; voorspoed en tegen
spoed komen van Zijn Vaderhand ons toe.
Daarom werken de diepten mee ten goede.
Daarin leert ge den ernst van het leven
kennendaarin wordt gij van uw eigen
zwakheid en kleinheid overtuigddaarin
wordt gij er toe gebracht om te bidden.
Dat dit niet aan het zijn in de diepten
als zoodanig moet worden toegeschreven,
weet gij zeer wel't is alleen vrucht van
de bijgevoegde genade. Van nature slaan
wij den weg des gebeds niet in het ligt
in onzen aard om, als druk over ons komt,
ons hart nog harder te maken dan het is,
en in plaats van roepen en bidden gaan
wij mokken en murmureeren, ja, verloo
chenen en vervloeken wij God in ons hart.
Maar door de genadige werking des
Heiligen Geestes hebt gij andere dingen
geleerd. In de diepten moogt gij op den
Heere zien als den eenigen Helperen zoo
strekt gij uw ziel tot Hem uit, omdat Hij
in uw hart de vonk des geloofs heeft ont
stoken, van het geloof, dat Hij zich niet
te vergeefs zal laten aanroepen en Hij uw
ziel er zal uitredden. En daarom gaat uw
gebed omhoog »uit de diepten roep ik tot
u, o HeereHeere, hoor naar mijn stem,
en laat Uw eere opmerkende zijn op de
stem mijner smeekingen."
U i t de diepten te roepen is iets anders
dan i n de diepten. Die alleen maar i n
de diepte bidt, ziet slechts op zijn ellende,
stelt zich God niet voor oogen en wanhoopt
eigenlijk aan de mogelijkheid der vergeving.
Het gebed u i t de diepten gaat den goeden
kant uit, en richt zich op den Heere.
Zeer opmerkelijk is het dubbel gebruik
van het woord Heere. In vs. 1 is de naam
Heere de vertaling van Jehova, en in vs.
2 staat er voor Heere in het oorspronke
lijke Adonai, d. i. de almachtige en alge-
noegzame God. Allereerst doet de dichter
dus een beroep op de verbondstrouw des
Heeren niettegenstaande zijn zonden was
hij een bondeling gebleven onze ontrouw
doet Gods genade niet te nietde verloren
zonen mogen verloren zijn, zij blijven toch
zonenwie wederkeert mag op het ver
bond pleiten en steunen op de onveran
derlijke trouw van Jehova. Maar de Heere
is tevens Adonai't was den dichter dus
alleen om God te doenHem te hebben
is alles te hebben. In de woorden Heere,
Heere", vinden wij de geloofsuiting van
Asaf terug: »Wien heb ik nevens U in
den hemel? nevens u lust mij ook niets
op de aarde." Meer dan een almachtig
God en getrouw Vader hebben wij niet
noodig.
Laten wij tot dezen God roepen uit de
diepten. Het woord roepen wijst op het
dringende en ernstige van de smeeking;
de behoefte van den nood moet gevoeld
worden, en als er dan mee gepaard gaat
een brandend verlangen om die behoefte
vervuld te zien, dan roept gij. Dat de
dichter niet zegt wat zijn behoefte is,en
hij alleen vraagt of de Heere naar hem
hooren wil, is geen bezwaar; onze psalm
leert duidelijk, wat hij begeertvergeving,
genade, verlossing, gemeenschap met zijn
God. Slechts om hooren durft hij te vragen,
niet om verhooren ach, dat de Heere maar
mocht letten op zijn stemzoo vertoont
hij de gestalte van den moordenaar aan
het kruis, die ook alleen maar vroeg om
gedachtenis: Heere, gedenk mijner, als
Gij in uw Koninkrijk zult gekomen zijn".
Hebt gij zulk bidden geleerd? Zijt gij
in uw nood tot God gegaan O, als gij
in de diepten mokt en mort tegen God,
betoont gij niet te gelooven dat God recht
vaardig en genadig is, en verwerpt gij zijn
kastijding en liefde. Bedenkt het, dat er
voor hen, die in de diepten liggen een be
lofte istreft iemand druk, Hij wil dien
druk verlichten, en mond en hart vervul
len met Zijn vreugd". Wendt u dan tot
Goddenkt niet langer verkeerd van Hem
houdt op met God van onrecht te be
schuldigen zijn 't niet uw zonden, die u
in de diepten vallen deden Veroordeelt
uzelven voor God en roept Hem als Uw
Verbonds-God om behoudenis aan.
O, laat het nimmer na den weg van het
ootmoedig smeekgebed te bewandelen, als
God u in de diepten brengt. Het kan u
toeschijnen, dat uw gebed geen doorgang
zal vinden doch deze schijn bedriegtwant
Hij antwoordt zelfs voor wij roepenvan
Zijn barmhartigheid kunnen wij nooit groot
genoeg denken Zijn Naam is Ontfermer.
Maar laat uw gebed oprecht zijnuit
den nood en de diepte opklimmende en uit
den grond van uw hart. En laat uw plei
ten alleen zijn op de verdiensten van uw
Zaligmaker, Christus Jezus, die toch in onze
plaats uit de diepste diepten geroepen heeft
en is verhoordwant van Hem staat het
geschreven»Die in de dagen Zijns vleesches
gebeden en smeekingen tot Dengene, Die
Hem uit den dood kon verlossen, met
sterke roeping en tranen geofferd hebbende,
en verhoord zijnde uit de vreeze, hoewel
Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid
geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden,
en geheiligd zijnde is Hij allen, die Hem
gehoorzaam zijn een oorzaak der eeuwige
zaligheid geworden", dus ook de oorzaak
van het hooren en verhooren van uw roepen
uit de diepten.
Vertrouwt, o volk, op Hem in smart,
Stort voor Hem uit uw gansche hart,
Hij is een toevlucht ten allen tijde.
J. D. Wielenga.
KERKELIJK LEVEH.
Gegronde klachten.
i.
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
„Uit de diepten roep ik tot U,
o HeereHeere, hoor naar mijn
stemlaat Uw ooren opmerkende
zijn op de stem mijner smee
kingen."
Psalm 130 1 en 2.
Altijd zijn er menschen, wien het niet naar
den zin gaat, en we zijn er aan gewoon, dat
zij klagen. Men treft hen in allerlei kringen
aan en voor hen geldt het vreemde woord
malcontenten. Het zou niet verstandig zijn om
zich al te veel om hen te bekommeren, want
dit zou vertraging brengen in den arbeid, en
wenschelijk zou het zijn, dat zij zelf tot inzicht
kwamen, dat zij door zulk een gedrag al hun
invloed verliezen. Zoodra het bekend is, dat
iemand altijd aanmerkingen heeft, luistert men
niet meer naar hem.
Anders gaat het, als het mannen en vrouwen
zjjn, die het goede weten te waardeeren en tijd
en wjjze weten, waarop zij hun afkeurend oor
deel uitspreken over wat niet deugt. Wel zullen
niet allen dadelijk gereed zijn om dit oordeel
te onderschrijven, maar dit verlangen zij ook
niet. Zij weten, dat gelijk hun oogen van lie
verlede opengingen voor de afwijkingen, welke
eerst langzaam naar buiten traden, anderen ook
den tijd moeten hebben om te kunnen zien,
wat zij zagen. Zijn het nu mannen, wier
woord in breeden kring gehoord wordt, dan zal
het des te meer invloed uitoefenen. Eerst mag
men dan nog zeggen hun oordeel is éénzijdig,
op den duur zal het ook dit bezwaar overwinnen
want ten slotte komt het er op aan, of het ge
grond is.
In Friesland werd onlangs een vergadering
gehouden, waarin ds. Aalders een referaat hield
over de veruitwendiging van het godsdienstig
leven in de Geref. kerken. Hij gaf dit in
stellingen, welke verschillende bladen ter ken
nis hunner lezers brachten. Na de toelichting
volgde een drukke bespreking, waaraan onder
scheidene predikanten deelnamen, waaruit bleek,
dat allen het in hoofdzaak met den Inleider
eens waren. Dit referaat is een vrucht van de
klachten, welke mannen als Littooij, Klaarha
mer, Sikkel, Kuyper o. a. geuit hadden. Terecht
werd er gezegd, dat als zulke mannen redenen
hebben om te klagen, er grond genoeg is om
eens ernstig te onderzoeken, of het waar is.
Het kan soms schijnen, dat zulke stemmen te
vergeefs zich laten hooren, omdat men niet
merkt, dat zij weerklank vinden, toch komt
later uit, dat er wel acht op geslagen is. We
noemen dit een verblijdend verschijnsel, aller
eerst voor hen, die den moed hadden om den
vinger op die wondeplek te leggen, en voorts
voor onze Kerken, wijl het bewijst, dat zij niet
van zins zijn gegronde klachten dood te zwijgen.
Die vergadering toch heeft uitgesproken, dat