Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 30e Jaargang. Vrijdag 22 September 1916 No. 39. UIT HET WOORD. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHB KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTüöIJ Az. Middelburg. HET BEGEERLIJK LEVENSLOT. Het is toch wonderlijk zooals dikwijls dezelfde feiten door verschillende men- schen heel anders bekeken worden. »Fei- ten zijn feiten", wordt er gezegd. »Over hetgeen daarachter ligt, over de in zich zelf onzichtbare dingen daarover kunnen de meeningen botsen. Maar als het te doen is om wat we met onze handen kunnen tasten en met onze oogen kunnen zien, dan is van verschil van opinie geen sprake. Dan kan onder de menschen niet anders dan volkomen eenstemmigheid heerschen. Je ziet het toch Maar de werkelijkheid is heel anders Zelfs ten aanzien van wat vlak voor ons is, wordt die eenstemmigheid in het oor deel niet zelden onder de menschen ge mist. Zelfs ten opzichte van iets dat we zoo gemakkelijk kunnen waarnemen als het eigen menschelijke lot, kunnen we het vaak niets eens worden. Althans Job en zijn vrienden toch ook menschen van gelijke beweging als wij, al leefden ze veel eeuwen vroeger, en al woonden ze onder een andere hemel streek althans Job en zijn vrienden konden het niet. Het hier boven afgedrukte vers maakt ons getuige van een vrij hef tig gevoerd debat onder hen, juist over dit punt. Over den gang van het menschelijk leven. En dan met name over den gang van het leven der goddeloozen (vs. 7). Der goddeloozen Dat is dus der menschen, niet maar die een ergerlijk leven leiden en van zich spreken doen door de ver werping van alles wat naar hoogere idealen zweemt. Maar van die mannen en vrouwen, die leven zonder kennis van en zonder vreeze voor den eenigen, waarachtigen God. Wat Job eenerzijds en zijn drie vrienden anderzijds verdeeld hield, was de vraag hoe verloopt het lot van d i e menschen Hoe verloopt het: in 't bijzonder wat het eind ervan betreft. Die vrienden hadden daar heel besliste stellingen over geuit. Treurig is het, had den ze gezegd, zooals het met zulk een God-looze pleegt af te loopen. Hij pleegt niet oud te worden. Of, zooals zij het Oostersch-beeldend uitdrukken»Als zijn dag nog niet daar is, zal hij vervuld wor den want zijn tak zal niet groenen. Men zal zijn druiven, als ze nog onrijp zijn, afrukken als van een wijnstok; en als een olijfboom zal hij zijn, die wel mooi bloeit, maar zijn bloesem afschudt en vergeefs naar vrucht doet uitzien". (Hfdst. 45:32, 34). En dat zelfs niet alleen. Zijn sterfbed zal ook het slot van een lang en smarte lijk ziekbed zijn. De eerstgeborene des doods", de ziekte, zal, langzaam maar zeker en totaal, zijn gansche lichaam af breken en verteren (Hfdst. 18 13) zoodat de dood ten slotte meer een verlossing dan een te vreezen iets voor hen zal wezen. Maar, hoewel deze beschouwing met zoo veel zekerheid werd voorgestaanJob wei gerde haar te aanvaarden. Niet alleen omdat ze zoo pijnlijk voor hemzelf was want tot welke andere gevolgtrekking zou ze hem kunnen leiden dan tot dezedat hij ook tot die god-loozen behoorde 1 Maar evenzeer omdat ze hem onwaar scheen. Hem leek het toe dat het juist vlak anders om placht te gaan. Over het algemeen speelde zich hun leven in voorspoed af. Over het algemeen was er veel in het lot dat hun hier op aarde toegewogen werd, dat hem ten hunnen opzichte haast met zekere jaloerschheid zou vervullen. Maar niet in de laatste plaats was dat nog het geval ten aanzien daarvan dat ze »in een oogenblik in het graf daaldencc. D. w. z. dat hun bestaan frisch en groenend pleegt te zijn tot het eindeen dat het dan zonder moeilijken en smartelijken overgang, zonder langdurig afgebroken worden, uitmondtin de zee der eeuwigheid. En is dat nu werkelijk iets om jaloersch op te zijn? Veel menschen zijn geneigd om op die vraag een ontkennend antwoord te geven. Eenerzijds is er het pessimisme dat daartoe helt, het vuistenballend en knarsetandend vervloeken van deze wereld als van de slechtste die denkbaar is. En aan den anderen kant is diezelfde neiging te vinden bij de overgeestelijkheid van sommige Christenen, die het »zoeken der dingen, die boven zijn«, waartoe we van 's Heeren wege in den brief aan de Colos- sensen door Paulus worden aangemaand, als een wereldverachten en wereldont- vluchten vertolken. Uit het leven bij de Schrift wordt echter toch een ander gevoelen geboren Voor het waarachtig door het geloof geleide hart is het leven ook niettegen staande al zijn ontreddering door zonde en kruis zoet. Geen straf, maar een gave, waarvoor we dankbaar hebben te zijn. Geen verblijf in een kerker, waarineen blik op een klein stukje blauwe lucht en op een vogel, die langs het getraliede ven ster vliegt, de ziel doet hunkeren naar bevrijding. Maar een slijten der jaren als in onze eigen woning, waarin, we ons thuis gevoelen, omdat al wordt door eigen schuld het leed er niet in gemist ze toch past bij onze verlangens en, hoe langer we er in vertoeven, ze ons des te meer herinnering van zegen begint te geven. En om welke reden dat dan bovenal Om dat leven zelf? Gedeeltelijk ook zeker daar om. Maar meer toch nog om wat het vult. Niet om zijn lengte, maar om zijn inhoud. Om de beloften, die het meebrengt. Maar het allermeest om de taak, die het ons oplegt; welke die ook zij. Om het werk, waarin dat ook bestaat, dat we er ons in vinden aangewezen, om daarin God te verheerlijken. Maar is het daarom dan ook niet een bijzondere verrijking van dat leven, en een zaak waarnaar we als we op het voet spoor van Job zien dat zegden geloovigen zoo zelden wordt geschonkenwerkelijk toch wel verlangen en met onze gebeden ons naar uitstrekken mogen om tot het eind des levens met dien arbeid te mogen voortgaan? Om het levenswerk te mogen blijven volbrengen tot het uur daar is, waarop we worden afgelost. Als iemand dat levenswerk moet stop zetten lang voor zijn levensdraad is afgesponnen, om de gedurige afbreking van zijn lichamelijke kracht, of omdat zijn geesteslamp begint te dooven, dan is dat voor zijn omgeving smartelijk om aan te zien. Hoeveel meer zal het dan niet pijnlijk wezen om het zelf te moeten doorleven. Een welbesteed leven, dat tot zijn einde toe zijn kracht bewaart, om dan zonder veel bezwaren van ziekte of gebreken een einde te nemen naar een ander lot dan dat kan het begeeren des menschen wel moeilijk uitgaan. Maar wie het zich zoo wenscht, vergete daarbij dan één ding niet. Ditdat die zegen eerst terecht als een zegen kan worden beschouwdals er geen tijd meer voor u noodig is om u voor uw levens einde voor te bereiden. Als het u, hoe snel het ook zou komen, hoezeer het u ook nog druk bezig aan uw levenstaak vinden zou, toch nooit kan overvallen. Als ge u verzekerd moogt weten van uw deel aan Christus. Het gemis aan zekerheid des geloofs, dat in Christus' kerk toch nog zoo ont rustend veel wordt gevonden, legt niet al leen op uw eigen hart een voortdurenden drukonthoudt niet slechts veel lof aan God, den Heere, omdat het immers den indruk vestigt dat de kracht van Zijn werk maar gering is en de vrucht van Zijn ge nade maar weinig geluk geeft. Maar het breekt ook uw kracht om hetgeen ge op aarde te doen hebt gekregen te doen uit uw volle macht. En daaromde wensch om een levens lot te ontvangen als Job hier aan de God- loozen schier misgunt, houdt als hij bij ons opkomt vanzelf den wensch in om als deze beproefde, maar niet bezweken geloovige, ook te kunnen zeggen ik weet, mijn Verlosser leeft. Den wensch niet al leen. Ook de innige bede tot God, die hem alleen kan vervullen. Het smeeken om die levenseenheid met Christus, die voor het ontvangen van dat va9t vertrouwen de onmisbare voorwaarde is. De Kerkbode aangeklaagd. Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 80 cent. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYB YAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. In liet goede verslijten zij hun dagen en in een oogenblik dalen zij in het graf. Job 21 13. VI. v. Sen. KERKELIJK LEVEV. Van den heer van Selms te Grü'pskerke, ont vingen we het volgende stuk, waarop we enkele aanteekeningen meenden te moeten maken Geachte Redactie! Beleefd verzoek ik een kleine plaatsruimte. Na de opname in uw blad van het artikel van „De Poortwachter", waarin de Herv. Kerk met een varkenshok vergeleken wordt en na het geschrfjf van ds. van Loon over de Walchersche Hervormde predikanten, zou ik de Gereformeerde broeders willen verzoeken met één ding op te houden. Ophouden met schimpen op de Hervormde Kerk? Neen, dat zou te veel gevergd zijn. Maar op te houden met zich te verbazen (zoo als in verkiezingsdagen) dat er nog steeds Her vormden zijn, die weigeren op welk gebied ook samen te werken met Gereformeerden. Het is voor die Hervormden, die wel met Gereformeerden samenwerken, wel zeer teleur stellend, dat van Gereformeerde zijde geen enkel woord van protest tegen dat onedel geschrijf, vernomen is. Met de meeste Hoogachting, Uw dw. Grijpskerke. .J. A. van Selms. Op dit stuk van collega van Selms laten we enkele opmerkingen volgen. Hü spreekt daarin uit, dat Gereformeerde broeders" schimpen op de Hervormde Kerk en om dit te bewijzen herinnert hjj aan een stuk van den Poortwachter ook in ons blad over genomen en aan wat ds van Loon gezegd heeft op de Pastorale Conferentie. Over deze be schuldiging zal ik op het oogenblik niets zeggen, omdat over deze zaken in de Kerkbode nader geschreven zal worden. Ook laat ik onbesproken de geringe verwach ting, welke de schrijver van ons koestert, zoodat hij zelfs niet eens durft hopen op eenige inwil liging van een verzoek om het schimpen te laten. Dit moet ik thans wel, wijl het oordeel reeds vaststaat, dat onderscheiden onzer zich schuldig maken aan schimpen en het zoover gekomen is, dat we het niet meer laten kunnen of willen. Over het verzoek zelf moet ik helaas zegden, dat ik niet beloven kan er gehoor aan te geven, en me dunkt, dat het voor Hervormden niet al te moeielijk behoeft te zijn om ons te be grijpen. Het is waar, dat we er ons over ver bazen, wanneer we merken, dat Hervormden, die zeggen vast te houden aan het oude evan gelie, niet met ons willen samenwerken op de publieke erve van ons land. Laat ieder zich even rekenschap geven over de vraag, hoe dit komt, en hij zal ons verstaan. Wij vragen in de politiek niet, tot welke kerk behoort ge. Wij ijveren even warm voor een mr. de Veer als voor den heer Melis en we doen dit zonder eenig bezwaar. Tot welke kerk iemand behoort, oefent op ons geen invloed uit bij het stellen van candidaten als er verkiezing is. Dit is duidelijk. Wü begeeren en bedoelen de door werking van de Christelijke beginselen ook in ons staatkundig leven. En wie dit met ons eens is zoekt dus hetzelfde als wij. Nu geldt altijd en overal„eendracht maakt macht" en dit komt vooral zeer duidelijk uit in dagen van verkiezing. Wat kan nu een hervormde beletten om met ons op te trekken, waar het geldt de belangen van het gemeenschappelijk vaderland Alleen, wanneer zij oordeelen, dat wat de chris telijke partijen zoeken verkeerd is. Het kan best gebeuren, dat er in die politieke actie iets is, wat een ander of mij niet bevalt, of dat iemand candidaat is, voor wien we niet veel sympathie gevoelen, maar dat mag toch geen reden zijn, dat ik steun de partijen, wier streven ik schadelijk acht voor ons volk. Zeker, we hebben er ons over verbaasd, dat eenige Hervormden indertijd de voorkeur gaven aan een Israëliet boven den heer Blum. Hervormden, die met ons zeggen te staan op den ouden historischen grond, en mocht het ooit weer ge beuren, dan zullen we ons opnieuw verbazen. Dat een Hervormde de belangen van zijn kerk niet wil toevertrouwen aan ons, kunnen we wel verstaan, maar dat hij weigert met ons samen te werken in de politiek, enkel omdat we buiten de Hervormde Kerk staan, is ons een raadsel. Wanneer de rechtsche partijen ooit een poging gewaagd hadden de Hervormde Kerk te bena- deelen, dan was het te verklaren, maar voor zoover we weten, is dit nog nooit gebeurd. Laat mijn collega van Selms hierover eens kalm nadenken, en hü zal dunkt me moeten zeggen daar hebt ge gelyk in. Over de kerkelyke kwestie zü'n we het waar- schünlük niet eens. Wü houden vast aan de belüdenis der Gereformeerde kerken en we ge voelen ons één met allen, die deze belüdenis met ons beschouwen als de uitdrukking van hun geloof ook al zü'n zü in de Hervormde Kerk. Met hen hebben we enkel verschil over de vraag, of het geoorloofd is te blüven in een genoot schap, dat de leervrüheid huldigt. Zelfs is dit nog te kras, want zü erkennen neen, dat kan en mag eigenlük niet, doch zü deinzen er voor terug om naar deze hun over tuiging te handelen. Het ligt dus voor de hand, dat we acht geven op wat er in die Kerk omgaat, wül het niet voor ons kerkelük allereerst, maar voor heel ons volk van groot belang is. Maar hoe we hierover ook denken mogen, toch be hoeft dit nooit te verhinderen om samen te werken op ander terrein. Wie voor ons volk het goede wil in een weg, door God in Zyn Woord ons gewezen, willen we gaarne beschou wen als onzen mede-arbeider, doch we kunnen geen afstand doen van ons recht om ons oor deel te zeggen over wat er in 't openbaar voor valt en we gunnen graag aan anderen hetzelfde recht. Meermalen wordt er gesproken en ge schreven over onze Kerken buiten onze kringen en we zullen dit niemand kwalük duiden. We

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1