Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 8 September 1916
No. 37.
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENOE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 80 cent.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
JOZEFS VOORBEELD.
Is het soms mogelijk dat het geslacht
der Farizeën in onze dagen op aarde uit
gestorven is?
Ik geloof waarlijk dat een daarheen
strekkende bewering niet zonder kans op
goeden uitslag te verdedigen zou zijn.
Althans dit is zeker te bewijzendat de
gestalte van des tollenaars tegenvoeter,
zooals die in de bekende gelijkenis van
onzen Heiland wordt geteekend, tegen
woordig in de gemeente des Heeren wel
tevergeefs wordt gezocht.
Want wat is het karakteristieke van de
figuur, die in die gelijkenis voor onze aan
dacht verrijst Hij kenmerkte zich, dunkt
me, vooral door twee dingen.
Door zijn zelfverheffing, zijn gevoel van
eigen gerechtigheid.
En daarnevensdoor het ten toon dra
gen van zijn vroomheid.
De Farizeër, dat was immers de man
die bad: »0 God, ik dank U dat ik niet
ben gelijk de andere menschen, roovers,
onrechtvaardigen, overspelers, of ook ge
lijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal per
week, ik geef tienden van alles wat ik
bezit". Maar tevens waren hij en zijn
soortgenooten de menschen in Israël, die
niet alleen lang plachten te bidden, maar
die het ook bij voorkeur op de hoeken
der straten dedenzoodat ieder het zag.
De mannen met de in het oog loopende
breede gebedsriemen, en met de opvallend
breede zoomen" aan hun kleeding, bij
wie m.a.w. de kwasten, welke de Israë
lieten aan een purperblauw snoer aan de
slippen van hun bovenkleed droegen, bij
zonder zwaar plachten te zijn.
En vindt ge ook nu die beide eigen
schappen in des Heeren gemeente nog?
Laat de uitdrukking: geen spoor is er
meer van te vinden, te sterk zijnheel
veel is er toch zeker niet meer van aan
te treffen.
We hebben er ons aan gewend in dien
Farizeër alleen slechts te zien. Hem uit
sluitend te verachten. Zou het niet beter
zijn als we ons ook eens voor hem schaam
den? Ik zou de man en de vrouw wel
eens willen zien, die ook nu den moed
nog had om op den hoek van een straat
te gaan staan bidden. Een enkele moge
er zijn, die hem niet zou missenzijn er
in allen gevalle niet tien en misschien
zelfs honderd maal zoo veel, die zich veel
liever beijveren om al wat met de vreeze
Gods en met het publieke eeren van Zijn
naam in verband staat, te verbergen?
Ja waarlijk, wat om te beginnen de laatste
van die twee genoemde eigenschappen
van den Farizeër betreft, het is wezenlijk
niet zoo'n mooi teeken dat het gezegd kan
worden, maar het zou in strijd met de
waarheid zijn het anders te zeggenWat
het ten schouw dragen onzer vroomheid
betreft: te dien aanzien zijn de Farizeërs
onder de belijders van des Heeren naam,
zoo al niet geheel uitgestorven, dan toch
wel uiterst zeldzaam geworden.
En geldt datzelfde ook niet ten aanzien
van dat andere kenmerk dat ik noemde
ten aanzien van die eigenaardige zelfver
heffing, die bij hen aan te treffen was?
Een enkel maal, als iemand door een of
andere aanmerking zich in zijn eigenliefde
gewond gevoelt, dan vindt ge U ook nu
nog wel eens aan het tafereel in den voor
hof, dat de Zaligmaker teekende, herin
nerd. Dan is het ook nu nog wel eens
»er is niets op mij aan te merken", of:
»daar ben ik de man of de vrouw niet naar".
Maar overigens? Als niet in zulk een
oogenblik van opwinding of van wrevel
het onderste onzer ziel naar boven schuimt?
Dan is het een en al slechts tollenaars
gestalte, die ge ziet. Een en al wegwer
ping van ons zelf. Dan is er van den
Farizeër werkelijk in geen velden of wegen
iets te bekennen.
Als nu met dien Farizeër ook het Fa-
rizeisme maar was verdwenen. Als nu
het feit dat we schier geen enkelen man
en vrouw meer zien tegenwoordig, die
uiterlijk op den door den Heiland geschil
derde lijkt, ook maar inhield dat er nie
mand was die wat de stemming van Zijn
hart betreft met hem overeenkwam.
Maar dat is er helaas ver vandaan
Geveinsdheid nog steeds genoeg en te over.
Alleensedert ze in de gedaante van den
Farizeër door den Zaligmaker ontmaskerd
is, heeft ze zich een ander mom gekozen.
Thans openbaart ze zich vaak juist in de
tollenaarsgestalte. Het nederige, zichzelf
veroordeelende woord is nu dikwijls vol
strekt niet een uiting van waarachtige
verbrokenheid van geest en echt besef van
onmacht. Maar veeleer een offeren aan
wat men in de kerk van Christus goede
toon meent te wezen.
Hoe dan het ware en het valsche hier
is te onderscheiden? Wat valsch is zal,
kunstmatig aangebracht, niet natuurlijk
uit den bodem van het geloovig hart op
gegroeid, overdrijven. Wat echt is daar
entegen zal het beeld vertoonen, dat in
deze ons ook in de heilige Schrift wordt
voor de aandacht gesteld. Het heel andere
beeld, o.a. ook bij Jozef te vinden. In de
verzen die hierboven staan afgedrukt.
De geschiedenis, waar ze uit zijn ge
nomen, de geschiedenis van Farao's droo-
men in verband met de zeven vette en
de zeven magere jaren, die zijn volk en
land zouden moeten doorleven, is bekend
genoeg. En ook het oogenblik dat ze in
het bijzonder aan onzen blik ontvouwen,
het oogenblik waarop Jacobs zoon ten hove
ontboden is om van die droomen uitleg
ging te geven, behoeft wel geen nadere
toelichting. Maar wel is zeker de stem
ming, die dan Jozefs antwoord verraadt,
het waard dat we er onze opmerkzaam
heid een oogenblik op richten.
Naar den boven aangegeven regel zou
hij eigenlijk moeten gezegd hebben tot
Paraö: »lk kan niets"! sik ben maar
een man zonder eenig vermogen in dit
opzicht"
Spreekt hij nu zoo ook inderdaad? Hij
denkt er niet over 1 Elke onwaardigheids-
en onmachtsbetuiging van zoo bij zonderen
aard mist ge zelfs in zijn antwoord. Heel
anders treedt hij op. In een gezindheid,
die misschien het beste op deze wijze wordt
omschreven: »Wat ge van me verzoekt
zal ik inderdaad kunnen presteeren. Maar
vergeet niet, wat ik kan kan ik alleen
door kracht, die God mij schenkt. En
niet mij, maar Hem komt dus ook voor
wat ik doe en doen zal, de eer en de dank
toe". In dezelfde gezindheid dus, die ook
een Paulus deed zeggen»ik heb zelfs
overvloediger gearbeid dan alle andere
apostelen. Doch niet ik, maar de genade
Gods, die met mij is". En waarin de
dichter van psalm 60 stoutweg durfde
verklaren »In God zullen wij kloeke daden
doen 1"
Kloeke daden, maar kloeke daden in
Godme dunkt, zoo past het nog altoos
in ons hart en als ondergrond voor ons
geheele leven. Als we Christus hebben
leeren kennen worden we niet een slap
peling, iemand die zich in den strijd des
levens door allen voorbij laat gaan. Een
achteraankomer in een woord, die eigenlijk
voor niets flinks deugt. Juist het omge
keerde. Welk gebied van arbeid God U
ook heeft toegewezen als ge leeft uit het
geloof bezielt u altoos het ideaal om een
man of een vrouw te zijn, die op uw ge
bied er wezen mag. Maar die begeerte
dan steeds voortkomend uit den heiligen
hartstocht om allen lof, die ge over uw
werk zoudt oogsten, op het dankaltaar
voor uwen Heere neer te leggen. Steeds
gepaard met het besef: het is ook in dit
opzicht uit de hand des Almachtigen dat
het alles komen moet en komt.
VI. v. Sch.
KERKELIJK LEVEN.
De veelbesproken modus-vivendi.
Theologische School.
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAYE YAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
En Farao sprak tot JozefIk
heb een droom gedroomd, en er
is niemand die hem uitlegge maar
ik heb van U hooren zeggen, als
gij een droom hoort, dat gij hem
uitlegt.
En Jozef antwoordde Farao,
zeggendeHet is buiten my, God
zal Farao's welstand aanzeggen.
Genesis 41 15, 16.
Uit de Herv. Kerk is de vrede reeds lang
verdwenen. De verschillende partijen staan
scherp tegenover elkander. Meer en meer
dringt zich de overtuiging op, dat het zoo op
den duur niet kan. De onderlinge strijd ver
teert zooveel kracht, verbittert vaak de gemoe
deren en maakt haar zelve tot een aanfluiting.
We kunnen daarom wel begrijpen, dat som
migen aandringen Houd op met allerlei kwaad
van haar te vertellen, staak uw twisten met
elkander, en arbeid liever, ieder in zijn eigen
omgeving voor haar welzijn. Die raad is zeker
wel gemeend, maar ingang vindt hij niet en
blijft dus zonder eenige uitwerking. De man
nen, die zulk een advies geven, kunnen op hun
beurt wel zeggen als ik van vrede spreek, dan
zijn zij aan den oorlog.
Aan pogingen om tot een gunstiger toestand
te komen heeft het niet ontbroken. Verschil
lende plannen werden ontworpen, overwogen en
verworpen. Dit kon ook wel niet anders. Er
zijn zeer verschillende richtingen, welke elkan
der niet dulden kunnen. Daar zijn b.v. de
modernen, die de onfeilbaarheid der Heilige
Schrift loochenen en de confessioneelen, die aan
de belijdenis der Geref Kerken vasthouden om
vaa anderen niet te spreken. Nu is het na
tuurlijk onmogelijk, dat deze saam in een kerk
in vrede kunnen leven. Al is men nog zoo
verdraagzaam, samenwonen in eensgezindheid
is uitgesloten. Wie aan de belijdenis getrouw
wil blijven, kan niet erkennen, dat de modernen
behooren in de kerk, welke het woord der pro
feten en der Apostelen heeft te prediken en te
handhaven.
Er is een tijd geweest, dat moderne predi
kanten en leden vrijwillig heengingen en buiten
de Herv. Kerk om vereenigingen stichtten en
vergaderingen belegden of misschien is het nog
duidelijker als we zeggen„vrije gemeenten in
't aanzijn riepen en de verwachting ontstond,
dat van lieverlede deze uittocht zou doorgaan,
maar het is gebleven bij een zeer klein aantal.
De „vrijzinnigen" oordeelden dat het beter was
om te blijven en alles te doen om hun positie
te versterken en hun invloed te vermeerderen,
in de meening, dat zij even goed als anderen
recht hebben om in de Herv. Kerk te zjjn. Zij
storen zich niet aan al wat van rechtzinnige
zijde gezegd wordt en gaan ijverig voort met
hun denkbeelden te verbreiden. Het is hen dan
ook gelukt om kansels, welke voor hen gesloten
waren, te veroveren en dit moedigt hen aan
om voort te gaan op den ingeslagen weg. Zij
gevoelen niets van het bezwaar, dat hun voor
de voeten geworpen wordt en zij doen zich
krachtig gelden. Toen er na eenige jaren een
beweging ontstaan was om door krasser for
mule bij de aanvaarding van 't predikambt en
bij de toelating van jeugdige leden tot het
avondmaal, hun het verblijf moeielijker tema
ken, hebben zij op een geduchte wijze zich ver
zet en van den voorgenomen maatregel is dan
ook niets gekomen.
In vele kerkalijke bladen wordt thans druk
geschreven over een voorstel, dat door de Haag-
sche Synode met tien stemmen vóór in begin
sel werd aangenomen. Yan zekere zijde werd
het aan sommige van onze mannen kwalijk ge
duid, dat ook deze er zich over uitgelaten hadden,
waarin we beluisteren kunnen hoe gespannen
de verhouding in menig opzicht is. Dat de
Nieuwe Rotterdamsche Courant er heele kolom
men aan wijdt, zegt voor ons veel meer
dan al de scherpe uitlatingen, welke tegen
woordig meermalen aan het adres der Geref.
Kerken gericht worden.
Hoe dit ook zij, wij zullen niet nalaten met
belangstelling af te wachten, wat er van komen
zal. We moeten geduld oefenen en dit kunnen
we gelukkig ook nog wel, want we begrijpen
zeer goed, dat het een zeer bezwaarlijk werk is,
dat de Synode verlangt en het zal de heeren,
aan wie het opgedragen werd, heel wat hoofd
brekens kosten. Dan komt er nog bij, dat,
indien het straks gereed is, de kritiek het woord
verkrijgt en wie er dan mede rekent, dat het
oordeel nu alreeds uitgesproken niet malsch is,
en dat er negen leden van de Synode tegen
gestemd hebben, gevoelt weinig neiging om hen
te benijden, die een uitweg moeten aanwijzen,
langs welken de verschillende richtingen in
vrede uit elkander kunnen gaan om voorts
naast elkander te wonen in de verschillende
apartementen van één en hetzelfde Genootschap.
Wat we wenschen, behoeven we niet te zeg
gen. Dit is bekend. We zien naar het oogenblik
uit, waarop aan het samenwonen van modernen,
ethischen en gereformeerden in één kerk een
eind kome en dat elke ongeoorloofde verdeeld
heid plaats make voor eendrachtige samenwer
king. De schade, welke de kerkelijke kwestie
aan ons volk toebrengt, is zoo groot, dat wie
daarvoor een oog heeft, naar een goede oplos
sing blijft uitzien.
De „Handelingen der zes en zeventigste ver
gadering van de Curatoren der Theol. School
van de Gereformeerde Kerken in Nederland"
geven stof tot erkentelijkheid, wijl zij ons dui
delijk zeggen, dat het met de Theol. School te
Kampen goed gaat.
Uit artikel I nemen we over
„De Praeses gedenkt het overlijden van ds.
H. Hoekstra, in wien eens zooveel aan de Ker
ken werd geschonken. Vanaf Juli 1911 was hij
Curator der School, maar reeds ten vorigen
jare wenschte hij om zwakheids des lichaams
niet meer door de Particuliere Synode van
Gelderland tot Curator benoemd te worden.
De gedachtenis van dien Broeder zal bij de
kerken en haar School in zegening blijven.
De Praeses herinnert voorts aan het overlij
den van de Echtgenoot van wijlen Prof. D. K.
Wielenga, mevrouw de wed. J. D. Wielenga
van Andel, die haar man ook in zijn Hoog
leraarsambt tot grooten steun is geweest en
wier medeleven met de School zoo terecht na