Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 30e Jaargang. Vrijdag 18 Augustus 1916 No. 34. UIT HET WOORD, RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de Administratie: A. D. LITTOÖIJ iy - Middelburg. EEN GELOFTE VAN WRAAK. Wraakgevoel was voor enkele jaren iets, waarvoor velen de verlichte menschheid onontvankelijk hielden. Alleen de verouderde bijbel, zoo meende men, huldigde nog het begrip wraak. En voorts waren alleen onbeschaafde lieden en volksstammen, die nog op lagerentrap van ontwikkeling stonden, vatbaar voor wraakneming. Maar beschaafde menschen niet meer. Deze stonden te hoog voor wraakgedachten en daarom stonden ze ook te hoog om nog den bijbel te aanvaarden. Want de bijbel sprak immers zelfs van een God, Die Zich een wreker liet noemen. Thans echter, ziet, zijn alle lieve woorden en gedachten van die moderne wereld plot seling omgezet in niets ontzienden haat en in hartstocht naar wraakoefening en weergalmt Europa en Azië, ja, welk wereld deel al niet, van het geroep om wraak en nog eens wraak. In alle standen, onder hoog en laag, zweert men wraak. Wat tevoren onmogelijk scheen. 't Menschdom, dat de kennis Gods ver loor, heeft blijkbaar ook de rechte kennis van zichzelf verloren. Dat kwam weer uit. Laten wij om beide, de kennis Gods en die van onszelven te hebben en te vermeer deren, ons geloovig houden aan de Schrift, die ons wel niet vleit en wel harde dingen zegt van ons geslacht en onze natuur, maar die toch naar waarheid zegt, wie wij zijn en ons ook naar waarheid leert, wie God de Heere is. Ook daar, waar ze Hem een Wreker noemt. Angstaanjagend en benauwend kan reeds in den mond van den enkelenmensch zijn de kreet om wraak. En als ge- heele natiën, gelijk thans, dien kreet aanhieven en zich bij eede verbonden, niet te rusten voor men volle wraak genomen heeft, en elkander al maar door tot nog zwaardere wraak aanhitsen, dan moest en moet dit wel vrees in het hart werpen voor de komende dingen. Maar waar nu hier in Jesaja 1 God, de Heere Heere der heirscharen, de Machtige Israëls in heiligen toorn de gelofte allegt van wraak te zullen oefenen aan Zijne wederpartijders, is het dan wonder, dat dit wraakgeroep verge zeld gaat van een weegeroep. En moet dit woord niet, zoo het ernstig bedoeld is (en dat is het ongetwijfeld) en zoo Hij nog Dezelfde is, moet dit woord dan ook ons allen niet met ontroering en medelijden doen denken aan den komenden toorn over de onbekeerlijke vijanden Gods? En toch, al blijft het gezegde ook staan, dit strenge scherpe Woord, dit Goddelijk wraakgeroepIk zal Mij wreken van Mijne vijanden blijkt bij nadere beschouwing een echt evangeliewoord, n.l. voor den zon daar, die God zoekt. Het verband leert het zoo. Hoe ongerijmd op het eerste hooren het klinke, hier is een woord, vol van ontferming en trouw, een woord, dat grooten troost bevat. Voor menschen, zeide ik, die, ten eerste, zondaars zijn en die, ten tweede, Hem den Heere zoeken. Dit laatste moet er bij. Want aan menschen, die hun zonden ontkennen, biedt de Schrift geen troost. En evenmin aan wie weigeren Hem te zoeken. In de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hiskia was Jeruzalem de stad Gods vol van boosheid en gruwel, hoe vroom en godsdienstig het uiterlijk ook was. De eertijds getrouwe stad, vroeger een sieraad van het echtverbond, dat de Heere met haar als met Zijn bruid gesloten had, de getrouwe stad was een overspelige gewor den. Recht en gerechtigheid waren gewe ken. Jeruzalem was vol van doodslagers. Als een Sodom in ongerechtigheid lag het daar voor Gods oog en voor de wereld. Israël, zijn geliefd en verkoren volk, was een schandvlek voor Zijn Naam. De vijanden Gods konden smadelijk wijzen op de on reinheid van Gods volk. Ze konden zich verlustigen in wat ze daar zagen en ter gend, hoonend konden ze zeggen, dat de Heere een Sion had, vol van zonde. En in menschelijke taal en met eerbied gesproken, was dat nu den Heere een matelooze kwelling en verdriet. Dat de wederpar tijders van Hem en van Zijn verbonde- lingen lachen en spotten kunnen met Gods Sion, omdat het vervuld is van zonde, dat maakt Zijn toorn nu gaande en in heiligen ijver voor Zijn eere roept Hij uit»0, wee, Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartij ders, Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden 1" Van Zijn v ij a n d e n zal Hij Zich wreken, dat wil zeggen, van de vijanden van Zijn bemind volk. Hij zal Zich troosten door wrake, maar door Goddelijke wraak, door een wraak van peillooze genadetrouw jegens Zijn Sion. Hij zal het zóó doen Hij zal Sion in den smeltoven der loute ring en beproeving werpen en als dat louteringsproces dan zal zijn afgeloopen, dan zal Hij voldoening smaken. Dan zal Hij getroost en gewroken zijn, want dan zal de laster der vijanden wel moeten verstommenDan zal Sion weer gezien worden, maar dan als een Sion zonder zondedan zal het uitkomen in al zijn schoonheid en heerlijkheid als een schep ping van Gods volmaakte en reine liefde. Hij zal Sion in den smeltoven werpen, waarin het edel metaal gezuiverd wordt, en tin en lood uitgesmolten worden uit het erts en uit dien oven der loutering zal Sion als het echte, zuivere goud van Gods verkiezing te voorschijn komen, als goud, dat de vuurproef doorstaat, op het allerreinste uitgezuiverd en al het schuim, het onzuivere bijvoegsel, de zonde, die niet bij en in Sion hoort, zal er uit ver wijderd zijn. Hij zal zich wreken, de Heere Heere der heirscharen, (dat Satan en al zijn vijanden het vernemen) niet door Sion zelf weg te doen, maar door de zonde, de schuld en de smet weg te doen uit Zijn Israël. Sion zal door recht verlost worden van alle ongerechtigheid. Heilig, heerlijk voornemen Gods D a t zal de wraak des Heeren zijn. Zoo moet Hij gewroken worden. En die wraak werd nu vervuld in Christus. Toen H ij in den smeltoven ging, werd voor goed heel Sion gelouterd. En in Zijn smetteloozen glans schittert al wat zich aan Hem hecht, n u reeds door het geloof. E n s in aanschouwde realiteit. Dat is Gods wrakeSion wordt eens vrij van zonde. Gelijk een duif door 't zilverwit En 't goud dat op haar veed'ren zit, Bij 't licht der zonnestralen Ver boven andere voog'len pronkt, Zult gij, door 't Goddelijk oog belonkt, Weer met uw schoonheid pralen. In 's Heeren kerk wordt nog veel zonde gezien. En hoeveel zonde is daar boven dien niet, die voor menschen bedekt blijft. Er zijn ook thans vijanden des Heeren, die zich in die zonde verblijden, 't Is dik wijls de lust der haters Gods, de vlekken te zien, welke 't kleed van Gods kinderen bezoedelt. De wereld van vijandschap tegen Christus springt wel op van vreugde, als ze hun zonde kan uitmeten. En Satan jubelt, hoe meer ongerechtigheid en onge hoorzaamheid en ongeloof hij gewaar wordt in de kerk des Heeren. En er is gele genheid te over menigmaal voor den we derpartijder van Gods verbond om op smet en zonde te wijzen. Want wat leeft onder dat verbond, is in zoo tal van levensopen baringen een smaad voor Gods Naam, in plaats van een eere. Het blijkt trouwens telkens weer, dat het in zich zelf geheel onrein is.* In zich zelf, ja. Maar er dient bijgezegd te worden, dat het volk des Heeren dan ook zijn schoon-, heid en heerlijkheid niet zoekt in zich zelf, maar in de gerechtigheid van den Eénige, die den vuurgloed van Gods gerichten doorstond, van Christus. In Hem zij onze roem. Slechts door het geloof, dat zich hecht aan Hem, door het geloof, dat ons in dat beproefde goud begrepen doet zijn, alleen door geloof worden we vrij van zondeschuld en eens van zondesmet. De eenigen, die behouden worden, zijn zij, die door het geloof in Christus, in den oven van Gods gerichten over de zonde zijn geweest. En nu blijft wel, zoolang de geloovigen hier zijn, de zonde bij hen inwonen, en veel wat tot oneere Gods is, wordt in hen opgemerkt en de vijanden blijven wel zoo lang wij in de strijdende kerk zijn, juichen over ons vallen sn struikelen, ons hinken en zinken, maar 't heerlijk evangelie, hier door Jesaja gebracht, is dit: De Heere zal Zijn wederpartij der beschamenHij zal Zich troosten. Hij zal Zich wreken niet, o neen, door de zondaars, die Hem zoeken, te verdoen, maar door de zonde uit die zondaars weg te nemen. Verblijdt u en verheugt u allen, die Hem vreest, want de Machtige Israëls zal dit doen. Hij maakt op hun gebeden gansch Israël eens vrij van ongerechtigheden. Hier in Jesaja 1 onder anderen staat het. Wel beschouwd, we hebben hier een wraakneming, die moge worden verhaast. F. J. VAN DEN ENDE. Openbaring XII. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE YAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. O wee, Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden. Jesaja 1 24b. KERKELIJK IHEVBK. II. I. Uit joodsche bron afkomstig zou het moeten ontleend zijn aan een verhaal uit den Jeruzalemschen Talmud (Berachoth II), dat dus luidtEen Arabier komt b\j een Jood, brengt hem de tijding van de verwoesting van Jeru zalem en ook van de geboorte van den Messias Menacbem, zoon van Hiskia te Bethlehem. Daarop giug de Jood naar de stad Davids en zag de moeder van het Messiaskind, maar het kind was door een storm weggerukt. Ook al bestaat er tusschen dat verhaal en Openbaring XII een minitieus kleine overeen komst, het is niet te verklaren, dat geleerden daaruit eenige gevolgtrekking durven maken, veel minder nog dat zij tot de slotsom kunnen komen, dat Johannes aan zulk een verhaal de stof voor zijn visioen zou hebben ontleend. Hoogstens zou gesproken kunnen worden van eene parallel loopende gedachtemeer niet. II. Het verwijzen naar de grieksche my tho- logie als mogelijke bron heeft meer zin, meer schijn van werkelijkheid Wat toch verhaalt de Griek in zijn godenleer Het volgendeLeto, de geliefde van Zeus (den oppergod), was bjj hem zwanger. Toen z\j evenwel baren zou, werd zij door den draak Pytho vervolgd, omdat hem voorspeld was, dat hij door den zoon van Leto zou sterven. Daar om zocht de draak Pytho de zwangere vrouw Leto te dooden, maar deze werd door Boreas, den god der stormwinden, onder bescherming gebracht van Poseidon, den god van de zee, die haar op het eiland Ortygia-Delos voor de aanslagen van Pytho verborg. Poseidon zet het eiland door een geweldigen vloed geheel onder water, zoodat Pytho de vrouw niet vinden kan. Als Pytho naar den Parnassus berg, waarop de goden wonen) is teruggekeerd, brengt Po seidon het eiland weer te voorschijn uit de golven, en dan baart Leto haar zoon, Apollo en reeds vier dagen na de geboorte neemt Apollo wraak, door zich naar den Parnassus te spoe den en den draak Pytho te dooden. Inderdaad, er zijn voorzeker treffende punten van overeenkomst tusschen de voorstelling der grieksche mythologie en het visioen van Jo hannes in Openbaring 12. De voorstanders van de grieksche bron-hypo these wijzen bovendien nog op een viertal be langrijke factoren, welke zij meenen dat aan hunne veronderstelling kracht kan bijzetten en dat zijn met name de volgende zaken le. Johannes heeft langen tijd zijns levens gearbeid in Efeze, en juist in die stad en hare omgeving had de mythe van Leto bizondere bekendheid 2e. op gevonden munten, afkomstig uit Milete, Tripolis in Karië en Magnesia, welke zeer waarschijnlijk uit dien tijd dateeren, staat als opschrift te lezen Ephesioon Leto (d. i. de Leto der Efeziërs) terwijl ze de beeldtenis dragen eener vluchtende vrouw, Leto 3e. op de zoogenaamde Pythische spelen, welke in die streken algemeen bekend waren, werd ook de sage van Leto publiek voorgesteld, en 4e. moet in Efeze een metalen standbeeld gestaan hebben, waarop o. a. voorgesteld werd Leto met Apollo op den arm vluchtende voor den draak. Dr. J. H. Gunning in zijne verklaring van de Openbaring van Johannes voor de Gemeente („Het Boek der Toekomst") neemt zooals ethische predikanten meer doen eene twee slachtige houding aan. Hij schaart zich niet rondweg bij de „religionsgeschichtliche" theo logen, die zijn voor de grieksche bron-hypo these in het praktische deel van zijne verkla ring houdt hij er gansch geen rekening mede maar in voorafgaande opmerkingen verwerpt hij niet geheel en al de mogelijkheid dezer veronderstelling. Zóó toch schrijft hij „Waarom zouden wij niet aannemen, dat Johannes veel van die zaken gekend, geloofd en verwerkt heeft N.B Het woordje „geloofd" is hier zeker al bizonder ongelukkig gekozen. Zou het een slip van de pen wezen of een afdwaling van den geest Doch dat nu daargelaten. Gunning merkt verder op „Evenals Johannes voor het teboekstellen van zijn geschrift gebruik maakte van de voort brengselen der menschelijke kunstvaardigheid, die hem schrijfstift, inkt en perkament ver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1