FEUILLETON.
Openbaring XII.
Terechtgebracht.
Een verhaal nlt het volksleven onzer dagen
Onze roeping tegenover de leden der
Hervormde Kerk.
De „modus vivendi".
Ter Bruiloft*
persoonlek iets aan heeft. En wat gebeurt nu
Ik laat een ander zeggen„Door de gansche
dogmen-geschiedenis loopt voortdurend een
conflict, dat men aldus beschreven kan Wie
accent legden op de genade hebben weer altijd
menschen op hun weg ontmoet, die vreesden,
dat de zedelijke eischen schade zouden lijden,
en wie accent legden op den zedelijken ernst,
hun werd voorgehouden, dat de genade ten
slotte dreigde schuil te gaan". Nu kan men
beproeven dichter bjj elkander te komen, maar
nooit zal het gelukken, als men over en weer
op zijn stuk blijft staan. Noodig is het, dat de
een begint met te verklarenbeide is waar,
en dan kan men eerst de eene zijde van de
zaak laten zien en vervolgens de andere. Op
deze wijze kan men elkander verstaan en waar-
deeren. Het is toch ontegenzeggelijk juist, dat
de genade Gods ondervonden moet worden. Wij
moeten haar in ons ervaren. Zij moet zich in
ons doen gelden, zij moet heerschappij over ons
krijgen. Dit moet vaststaan en ieder onzer moet
er op letten, of Christus Jezus in ons is, en of
w\j in 't geloof zijn. Er kunnen allerlei wer
kingen, allerlei bewegingen in ons zijn, zonder
dat we in waarheid het eigendom zyn van den
Christus. Daarom is alle oppervlakkigheid, alle
lichtvaardigheid misplaatst en het is zaak er
niet over heen te loopen, vooral niet in dagen
als we beleven, waarin het een het ander ver
dringt en waarin de eene aandoening voor de
andere plaats maakt.
Aandringen op de practijk der godzaligheid
is waarlijk allerminst thans overbodig, waar
we zooveel gevaar loopen af te drjjven met
allerlei strooming. Het leven is ernstig, de tij
den zijn ernstig, laten dan tenminste zij, die
nog de waarheid belijden ernstig zijn en blijven.
Het einde aller dingen is nabij eu ieder haaste
zich om zijns levens wil. Bouma.
I.
Op de jongste Zeeuwsche predikantenconfe
rentie werd dit moeilijke hoofdstuk, in verband
met de tegenwoordige theologische wetenschap,
behandeld en verklaard. Hetgeen toen op voor
dien kring gebruikelijke wijze werd voorge
dragen, zullen we thans in een artikelenreeks
in zoo populair mogelijken vorm trachten weer
te geven. Voor velen zal alleen de verklaring
van dit hoofdstuk, die aan het eind dezer ar
tikelen komt, aantrekkelijkheid hebben. Toch
is het niet ongewenscht, dat ook van het eerste,
meer wetenschappelijke deel, wordt kennis ge
nomen, om daardoor een indruk te krijgen,
op welk standpunt een groot deel der toon
aangevende godgeleerden in den tegenwoordigen
tijd staat.
Om dit begrijpelijk te makeD, moeten we
eerst meedeelen, dat de nieuwere Schriftver
klaarders van het Nieuwe Testament volgen
de zoogenaamde „religionsgeschichtliehe" me
thode.
Wat is daaronder te verstaan? Dat is kort
gezegdde toepassing van de evolutieleer (of
ontwikkelingstheorie) op de verschillende gods
diensten.
Wfj staan op het standpunt, dat de Christe
lijke Religie is de eenig ware, en dat zij voort
gekomen is uit de bizondere openbaring Gods
aan Israël en aan Zijn Kerk op aarde gegeven.
Maar de bestudeering van de verschillende
valsche religies der onderscheidene volkeren
der aarde heeft er de geleerden toegebracht,
om de stelling te verkondigen, dat de ver
schillende godsdiensten (de heidensche, de
joodsche, de christelijke en de mohammedaan-
sche) op één lijn gesteld moeten worden, en
dat de eene godsdienst uit de andere zich heeft
ontwikkeld, zoodat het langs lijnen van ge
leidelijkheid kwam tot een hoogeren vorm van
eeredienst. Niet ontkend kon worden, dat het
Christendom met zijne aanbidding van God in
geest en in waarheid, den hoogsten vorm van
godsdienst heeft gebracht, maar zoo beweren
die theologen dat is niet gevolg van de
bizondere Godsopenbaring, maar dat heeft zich
zoo ontwikkeld uit lagere vormen van religie
bij Israël, bij de Babyloniërs, bij de Êgypte-
naren, enz. Die gedachte werd door de god
geleerde wetenschap toegepast niet alleen bij
de behandeling van de geschiedenis der ver
schillende religies, maar ook bij de verklaring
dooe
ANTHONIA MARGARETHA.
5)
.En dat scheelt heel wat", lachte vrouw
Jansen, terwijl zij het kind op beide wangen
kuste.
„Doe de groeten aan moeder, hoor, en zeg
dat ik morgen bij leven en welzijn hoop te
komenriep zij de kinderen nog achterna.
Zij sloot de deur en ging weer tegenover
Gerrit zitten. Het ontging haar niet hoe deze
met begeerige oogen naar het zakje keek, maar
toch durfde hij niets zeggen.
Vrouw Jansen gaf hare kinderen een nette
opvoeding, dus had zij ze van jongsaf reeds
geleerd, dat ze niet mochten vragen.
Toen zij zag dat Gerrit zich goed hield en
schijnbaar niet op 't zakje lette, haalde zij een
bordje uit de kast, en schudde voorzichtig den
inhoud van het zakje er op uit. Ze schoof nu
Gerrit de bruidsuikers toe met de woorden
„Hier mijn jongen, nu mag je er twee mooie
uitzoeken."
De keus was moeilijk voor Gerritze waren
allemaal lekker, veronderstelde hij, en ze waren
allemaal mooi. T7\j zou ze graag eerst een
voor een in de hand genomen en van alle
van de deelen der Heilige Schrift, zoowel bij
het Nieuwe als bij het Oude Testament. En
één van de hoofdstukken waarmee die „reli
gionsgeschichtliehe" School zich in 't bizonder
lieeft bezig gehouden, is juist het 12de hoofd
stuk uit Johannes' Openbaring.
De voorstelling in dit hoofdstuk is in alles
symbolisch (zinnebeeldig). En de figuren, die
in dit visioen van Johannes naar voren treden,
hebben die „religionsgeschichtliehe" verklaar
ders doen denken aan mythologische voorstel
lingen, zooals die bij de volkeren der oudheid
veelvuldig werden aangetroffen. De nieuwere
Schriftverklaarders meenen dan ook, dat Jo
hannes voor de teboekstelling van dit visioen,
allerlei elementen ontleend heeft aan de hem
bekende mythologiën en dat hij deze in zyne
Apocalyps invlocht om er een anderen, die
peren, een christelyken zin in te leggen. Zy
gaan daarbij, gelijk deze school immer doet,
uit van verschillende hypothesen of veronder
stellingen, welke zij evenwel schuldig blijven
te bewijzenhypothesen, die vaak heel ver
nuftig zijn gevonden, soms ook een schyn van
waarheid bevatten, maar die toch nooit door
ons kunnen worden aanvaard.
Zoo er maar een enkel punt van overeen
komst is te vinden tusschen de beelden in dit
hoofdstuk en een of andere mythologie, wordt
dat voor hun fantaseerend brein aanstonds een
aanknoopingspunt om te beweren de apostel
Johannes heeft by het teboekstellen van dit
visioen gebruik gemaakt van voorstellingen uit
andere religies en dus is zyn visoen niet de
vrucht van inspiratie, van ingeving door den
Heiligen Geest, niet vrucht van eene bizondere
openbaring Gods, maar een met zekere kunst
vaardigheid uit aanwezige gegevens samenge
steld produkt, waarbij de bestaande heidensche
of joodsche mythologiën en legenden een voor
naam aandeel kregen.
Voor wie de inhoud van dit hoofdstuk niet
kennen, zy meegedeeld, dat aan het hoofd in
onzen Statenbijbel te lezen staat
„Den Apostel wordt vertoond een gezicht
van eene vrouw, die in barensnood is. En van
een rooden draak, die vóór haar stond om het
kind te verslinden. Maar het kind wordt op
genomen voor Gods troon, en de vrouw vliedt
in de woestijn, alwaar haar plaats bereid is
twaalf honderd zestig dagen. Daar ontstaat
krijg in den hemel tusschen Michael en den
draak. Doch de draak wordt overwonnen, en
geworpen op de aarde. Waarop een lofzang
volgt in den hemel. De draak vervolgt de
vrouw, die arendsvleugelen ontvangt, om in de
woesfijn te vluchten. Achter welke de draak
waterstroomen uitwerpt, die de aarde indrinkt.
De draak voert krijg tegen de overigen van
haar zaad".
(N.B. Het laatste vers behoort niet tot dit
kapittel, maar moet gevoegd bij het volgende.)
Omtrent den oorsprong van dit visioen van
de vrouw en de draak heeft de nieuwere methode
van Schriftverklaring (exegese), die met ijver
de bronnen welke daarvoor konden te vinden
zijn naspeurde, niet minder dan vier verschil
lende hypothesen opgeworpen
le. dat het zou zijn van joodschen oor
sprong zoo denken o. a. Wellhausen en Eber-
hard Vischer.
2e. dat het zou zyn ontleend aan de grieksche
mythologie. Behalve A. Dieterich meent ook
ten onzent professor Baljon van deze veronder
stelling te kunnen uitgaan.
3e. dat de hoofdgedachten van dit visioen
aan babylonische mythologiën werden ontleend.
(Zoo o. a. H. Gunkel in zijn beroemd werk
„Schöpfung una Chaos in Urzeit und Endzeit"),
en 4e. dat men hier te doen zou hebben met
omwerking eener egyptische mythologie.
(Wordt vervolgd.) Kbbkoof.
REFERAAT gehouden op de
Zeeuwsche Pastorale Conferentie te
Goes, den 9 Juni 1914.
Weleerwaarde Heeren en Broeders.
Hoewel mij niet ontveinzend de moeilijkheid
van het onderwerp, waarover ik mij heb voor
kanten bekeken hebben, maar hij wist, dat
moeder niet toe zou staan, dat hij ze eerst
van 't bordje nam en dan weer er op legde.
Die hij eenmaal had aangeraakt moest hy ook
nemen.
Eindelijk had hij er twee afgenomen en voor
zich neer gelegd. In de eene zat een klapper,
dat was een mooie om morgen op school eens
iemand mee aan 't schrikken te maken
„En nu naar bed, hoor! 't Is al laat ge
worden. Geef mij maar een fermen nachtkus
en ga je dan maar gauw uitkleeden."
Gerrit gehoorzaamde zonder tegenspreken
zeuren om langer op te mogen blijven was hem
reeds vroegtijdig afgeleerd. Als 't klokje van
gehoorzaamheid sloeg, was moeder niet meer
te vermurven.
Vrouw Jansen zat geheel alleen 't was nu
o zoo stil in 't kleine vertrek; men hoorde
niets dan het regelmatig tikken van den wek
ker, die op den schoorsteen stond, en het
rusteloos tegen elkaar slaan van de breinaalden.
Terwijl haar vlugge vingeren zich zonder
poozen voortbewogen, stonden ook hare ge
dachten niet stil.
Zij was erg in haar schik met de boodschap
die de beide meisjes haar zoo even gebracht
hadden. Zij had er nog niet aan gedacht, dat
zij door het huwelijk van Betje Zwart in de
gelegenheid zou zijn iets extra's te verdienen.
Dankbaar erkende zij ook in zulke kleine
aangelegenheden de milde hand haars Heeren.
Ilij was haar gebleken waarlijk een Vader der
weezen en een Richter der weduwen te zijn J
Hij was een God, die haar soms op verrassende
genomen te refereeren, heb ik nochtan3 niet
geaarzeld dit onderwerp ter bespreking op uwe
Conferentie in te leiden. Vooreerst wijl ik van
overtuiging ben, dat er op de Gereformeerde
Kerken eene ernstige roeping rust tegenover
de Hervormde Kerk en ten tweede omdat deze
roeping door haar, ik zou niet gaarne zeggen
geheel verwaarloosd, maar dan toch niet in
die mate behartigd wordt, als noodzakelijk en
wenschelijk moet genoemd worden.
Ik heb mij ook afgevraagd of ik mijn onder
werp niet moest beperken door het aldus te
omschrijven„Onze roeping tegenover onze
Gereformeerde broeders en zusters in de Her
vormde Kerk". Het ligt toch voor de hand,
dat w\j, over onze roeping tegenover de Herv.
Kerk sprekend, allereerst en allermeest het
oog gericht hebben op hen, die met ons een
zelfde geloof deelachtig zijn. Maar de over
tuiging, dat onze roeping verder reikt en dat
wü in onze zoekende liefde hebben te omvatten
ook hen, die in meerdere of mindere mate van
het geloof, gelijk het door ons beleden wordt,
afwijken, ja ook hen en voorwaar deze niet
het minst die daarvan geheel vervreemd
zijn, heeft mij doen besluiten mijn onderwerp
zoo algemeen mogelijk te definieeren als
Onze roeping tegenover de leden der Herv kerk.
Broeders, ik ben overtuigd geen vergeefsch
beroep te doen op uw collegiaal hart, wanneer
ik u bid, dat gij mij met lankmoedigheid hoort.
Hoewel erkennend het goed recht der voor
stelling van de pluriformiteit der kerk als
instituut, verliest, wie op de basis van Gods
Woord zich stelt, toch om deze pluriformiteit
der instituaire kerk de eenheid van de on
zichtbare niet uit het oog, ja legt er tevens
allen nadruk op, dat, waar innerlijke geloofs-
eenheid is, deze ook in het uitwendig instituut
tot openbaring moet komen.
Een toestand als wij in onze dagen op ker
kelijk gebied aanschouwen, waarbij zib di0
eenzelfde geloofsovertuiging zijn toegedaan en
eenzelfde belijdenis der waarheid bezitten, in
verschillende kerkelijke gemeenschap leven,
staat beslist voor de vierschaar van Gods
Woord geoordeeld. De Schrift kent nooit an
ders dan één kerk op één plaats. Wij behoe
ven slechts op de oude christelijke kerk te
Corinthe te wijzen, welke om haar zondigen
factiegeest, waarbij de één voor Paulus, de
ander voor Petrus, een derde voor Apollos,
een vierde voor Christus koos, door den Apos
tel des Heeren met al den gloed der heilige
verontwaardiging werd gestriemd, hoewel die
factiegeest nog niet eens tot een breuke in het
instituut der kerk had geleid, om de waarheid
daarvan in het oog te doen springen. Eén
Heere, één geloof, één doop en daarom één
openbaring van het lichaam des Heeren, dat
is de heilige eisch. Het verschil in nationali
teit en daarmee samenhangend onderscheid in
aanleg en geaardheid moge het saamleven in
één groote kerkelijke gemeenschap over heel
de aarde onmogelijk gemaakt hebben. Ook
binnen de perken der volkseenheid moge ver
schil van inzicht in de Godsopenbaring nood
zakelijk tot afzonderlijken kerkvorm leiden.
Waar het één geloof ophield, kan ook de een
heid der kerk niet meer verwezenlijkt worden.
Doch waar eenzelfde geloofsovertuiging in de
harten leeft, die ook voor de regeling van het
kerkelijk leven naar eenzelfde ideaal dorst,
moet eenheid van openbaring zijn en in elke
kerkelijke gedeeldheid als zondig, wijl in strijd
met Gods Woord, te brandmerken, en als
breuke te gevoelen, en mag door het broeder-
hart geen poging onbeproefd gelaten worden
om tot openbaring der innerlijke eenheid te
geraken.
Kunnen wij, leden en dienaren der Geref.
Kerken, nu zeggen, dat die drang der liefde,
die bij innerlijke eenheid ook naar de open
baring daarvan streeft, krachtig onder ons leeft
Wij werpen de beschuldiging van sectarisme,
separatisme, labadisme of welken anderen lie
felijken naam men ook uitgedacht heeft en
waarmee van cofessioneele zijde in de Herv.
Kerk ons zoo gaarne betitelt, verre van ons.
Wie ons aldus beschuldigt, kent ons niet en
verstaat niet ons heilig bedoelen.
Is onder sectarisme te verstaan een geestes
richting, die eigengerechtig alleen wat in eigen
kring wordt gevonden goedkeurt en ophemelt,
wijze het noodige voor dit leven had doen toe
komen; dikwijls kwam er geld in, van eene
zijde waarvan zij het niet had gewacht.
Daarenboven kon zij tot Hem gaan met al
hare nooden en behoeften. Tot Hem kon zij
bidden om verstand en wijsheid in het opvoeden
van haar kinderen tot Hem kon zij gaan om
kracht te vragen naar kruis.
Wat meer was, tot Hem kon zij komen
zooals z\j was. Een zondares, dood in zonden
en schuld. Banden des doods hadden haar
omvangen en angsten der hel hadden haar
getroffen. Maar zij had den Naam des Heeren
aangeroepen, zeggende„Ach, Heere! bevrijd
mijne ziel
Toen had de Heere hare ziel gered van den dood,
hare oogen van tranen, haren voet van aanstoot.
Arm naar de wereld, ja, dat was zij, maar
rijk in haar God
God had haar het eeuwige leven gegeven,
en zij zou niet verloren gaan in der eeuwigheid,
want niemand kon haar rukken uit de hand
haars Vaders.
Zij had Christus, den Weg, de Waarheid en
het Leven gevonden zonder Wien niemand tot
den Vader kan komen.
„Zoo gij iets begeeren zult in Mijnen Naam,
Ik zal het doen."
„Indien gij Mij lief hebt, zoo bewaart Mijne
geboden
„Die M\jne geboden heeft en ze bewaart,
die is het, die Mij liefheeften die Mij liefheeft,
zal van Mijnen Vader geliefd worden en Ik zal
hem liefhebben en Ik zal Myzelven aan hem
openbaren."
om hoogmoedig alles, wat daarbuiten staat te
veroordeelen, een richting, die hare vertolking,
maar ook tevens hare veroordeeling vindt in
het profetische woord: „Des Heeren Tempel,
des Heeren Tempel, des Heeren Tempel zijn
deze"sluit de secte zich in eigen kring op
om de aanraking met eiken anderen kring te
mfjden, in onze ziel leeft waardeering voor
het goede, dat ook in anderen kring dan den
onzen gevonden wordt en de drang naar ver-
eeniging en hereeniging met allen, die een
zelfde geloof met ons deelachtig zijn.
Evenwel de vraag is of die drang zoo in
ons leeft, dat hij in woord en daad krachtig
naar buiten openbaar wordt.
O.i. kan die vraag niet met een volmondig
„ja" worden beantwoord.
Na de krachtige actie in deze in de vorige
eeuw gevoerd, is er een periode van rust in
getreden, die, hoezeer noodig voor de rechte
institueering van ons eigen kerkelijk leven,
toch op den duur schadelijk zou kunnen wor
den, in zooverre wij, tevreden met in eigen
kring naar Gods ordinantiën te leven, niet
meer gevoelen, dat de breuke Sions nog altijd
voortbestaat en de hopelooze verdeeldheid van
het geloovige volk in ons land ons niet of
nauwelijks meer een oorzaak van droefheid
der ziel en verootmoediging voor God isen
dat wij zittend in ons eigen gerestaureerd
huis nog wel eens over de muren heenkijken
om te zien, wat er bij onze buren zooal voor
valt, soms met ietwat leedvermaak in het hart,
als bij hen zooveel in disorde blijkt te zijn,
maar zonder dat de heilige ijver over ons
wakker wordt om alles te doen, wat in ons
vermogen is, opdat wij saam met hen naar do
ordinantiën van Gods Woord mogen leven.
Ter verontschuldiging zou wel kunnen wor
den aangevoerd, dat de broeders in de Herv.
kerk elke poging tot toenadering met een
„Geen separatie en geen doleantie" beantwoor
den. Ook van de andere groepen der Gerefor
meerde gezindheid in ons land, ik denk hier
aan de Geref. Gemeenten en Christel. Geref.
kerk, bleek tot heden evenmin lust tot nader
contact. Maar deze teleurstellende uitkomsten
ontslaan ons niet van onze roeping. Om een
heid moeten wij blijven bidden en roepen. En
dat niet enkel, omdat eendracht macht maakt
en onze onderlinge gedeeldheid ons land en
volk ten speelbal overlaat aan allerlei invloeden
en richtingen, die ons steeds verder van God
en Zijn Woord afvoeren, maar bovenal omdat
de Kerk van Christus niet gedeeld mag zijn
en al wat één geloof belijdt ook saamhoort in
één kerkelijke gemeenschap.
Naschrift. Dit referaat wordt hier in onze
Kerkbode afgedrukt op herhaald verzoek van
den voorzitter der conferentie. Het is afgedrukt
gelijk het is uitgesprokenalleen met deze
wijziging, dat de titel „Onze roeping tegenover
de Hervormde Kerk" veranderd is in „Onze
roeping tegenover de leden der Hervormde kerk."
v. Loon.
(Wordt vervolgd.)
UIT DE PfiB».
De Utrechtsche heeren, door de Herv. Sy
node aangewezen, om eene regeling te ont
werpen voor de samenleving van de verschil
lende partijen in het Hervormd Genootschap,
hebben hun ontwerp ingediend. Een merk
waardig stuk, waarvan we op het oogenblik
nog niets zeggen, maar dat we in zijn geheel
opnemen, al is het wat lang.
Art. 1. Het ontstaan van gemeente-kerken.
Lidmaten eener gemeente kunnen zich aan
een sluiten tot gemeenschappen, die den naam
dragen van gemeente-kerken.
Art. 2. Aantal lidmaten. Het daartoe ver-
eischte aantal lidmaten is volgens een nader
te bepalen maatstaf te regelen.
Art 2*. Combinaties. Lidmaten van in el
kanders nabijheid gelegen kleine gemeenten
kunnen zich tot een gemeente-kerk aaneen
sluiten.
Het daartoe vereischte aantal zal volgens
een nader vast te stellen maatstaf worden
bepaald.
„Zoo iemand My liefheeft, die zal Mijn woord
bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben,
en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning
bij hem maken."
Hoe vertroostend waren deze woorden niet
hoe menigmaal hadden zy haar geloof versterkt
„Hoe lief heb ik Uwe wet, zij is mijne be
trachting den ganschen dag
Ja, dat kon zij den dichter van den honderd
negentienden psalm nazeggen, Gode zij dank
De kous was af, zy zocht de paren by el
kander en legde ze netjes op een stapeltje.
„Zie zoo," zeide zy by zich zelf, die kan ik
morgen vóór ik naar den koster ga, nog even
bezorgen, 'k Heb me wel moeten haasten, maar
ze zyn dan toch ook op den bepaalden tijd
klaar. Ik houd er van, dat de menschen op
me aan kunnen, en ik vind niets onplezieriger
dan de klanten belovenop dien dag zyn ze
klaar, en het dan niet na te komen. Dan be
loof ik het liever niet."
Zy keek op den wekker, en ziende dat het reeds
zoo laat was, begaf zy zich haastig ter ruste.
HOOFDSTUK III.
„Raad eens, Mie ritje, waar je vandaag naar
toe mag
Mientje kon het niet raden, dus zeide vrouw
Jansen
„Je mag van middag by Trijntje Zwart
gaan spelen."
Dat vond Mina al heel prettig, want zy ging
altijd erg graag naar den koster.