FEUILLETON. Tereehtgebraeht, Een Jubileum van ds. Klaarhamer. 1 Timotheus V 20. zelfde standpunt staan, door gebrek aan inzicht elkander het leven moeielyk maken of althans elkander van veel genoegens berooven. Om nog duidelijker temaken, wat ik op 'toog heb, wil ik een voorbeeld nemen aan het leven ont leend Ik heb twee mannen gekend, die beide Gereformeerd waren en tot eenzelfde gemeente behoorden en die het nimmer met elkander vinden konden. Wanneer zy elkander ont moetten en dit gebeurde nogal eens en er werd gesproken over God en zyn dienst, dan duurde het in den regel niet lang, of zy kregen met elkander twist, welke de hoofden warm en de harten koud maakten. Dan gingen zy uit el kander, gewoonlijk nadat zij elkander harde en soms bittere woorden toegevoegd hadden. Wie er bij tegenwoordig waren, schudden bedenkelijk het hoofd en vroegen, hoe komt het, dat die twee elkander niet verdragen kunnen. Over die vraag heb ik ook wel eens nagedacht en het wilde me voorkomen, dat het antwoord wel te geven was. De een was een hoogbejaard man en kon vertelleD, wat hij ondervonden had op z\jn langen weg. liet bleek dan, dat zijn oog open was voor eigen zonde en voor de overvloedige genade Gods. De ander was jon ger en had van zijn jeugd af aan gewandeld in de wegen des Beeren. IIii had een helder oordeel en hield zich aan de Schrift. Nu zou men zeggen die twee passen bij e'kander en zullen het ongetwijfeld goed eens zijn. En toch was steeds het omgekeerde het geval. Wie nu nauwkeurig luisterde naar hun gesprekken, viel het op, dat ieder hunner een bepaalde lijn volgde. De een besprak gewoonlijk, wat God doet om een zondaar zalig te maken en de ander wees op de roeping, welke de mensch heeft. De eerste meende, dat de laatste geen ontdekkend licht had ontvangen, en de ander verklaarde, dat men er steeds op bedacht moest zijn om den mensch verantwoordelijk te stellen voor zijn daden. Warm ging het soms toe en zij kwamen geen schrede nader tot elkander. De een wilde het niet opgeven voor den ander en het scheen wel, dat geen van beiden begreep, hoe hun eenzijdigheid enkel de oorzaak van de onaangename verhouding was. Zoo gaat het nog wel eens, en we moeten daarom staan naar een helder inzicht in Gods werken en woorden, opdat we ons wachten voor al wat onze naasten krenken en ons be naarstigen om het goed voor anderen te zoeken. Het moet ons nooit te doen zijn om gelijk te hebben, maar om de waarheid meer tot haar recht te doen komen. Geen vooropgezette mee ning zfj het richtsnoer van ons oordeel maar enkel wat God geopenbaard heeft in Zijn ge tuigenissen. Bouma. Woenslag 2 Augustus j.l. herdacht ds Klaar hamer van Utrecht den dag, waarop hij voor 25 jaren aldaar in den dienst des Woords en der Sacramenten werd bevestigd. Een kwart eeuw lang mocht hij in die stad met veel zegen arbeiden. VaDuit onze provincie bieden wjj den ge- achten jubilaris onze gelukwenschen, met de bede dat de Eeere hem nog een rijkgezegenden levensavond moge bereiden. In de UtrechtschKerkbode van Za'erdag 29 Juli wordt de 25-jarige arbeid van dezen leeraar met dank aan God herdacht. Tevens wordt herinnerd aan zijn gewichtigen arbeid vóór dien tijd in Zeeland verricht En ds. Rullmann, zijn ambtgenoot, die op het terrein van kerkhistorische studie geen onbekende is, schetst in korte trekken, wat ds. K. voor onze provincie geweest is in het stukske, dat wij hieronder in zijn geheel onzen lezers voorleggen. Kerkhof. De Reformateur van Zeeland. Wie ds. Klaarhamer in zijn strijden en lijden wil verstaan, moet ook iets weten van zijn Middelburgsche periode. Uit Hilversum kwam hij in Juli 1886 naar Zeelands hoofdstad. En zijn komst daar was een evenement. Al het gereformeerde volk, Ledeboerianen en Afgescheidenen incluis, niet alleen van Middelburg maar ook uit den verren omtrek stroomde toe om dezen begaafden pre diker en gezalfden bidder te hooren. Want zijn woord was naar het hart van Jeruzalem, Een verhaal oit het volksleven onzer dagen door ANTHONIA MARGARETHA. 4) Een nauwlijks hoorbare zucht ontsnapt haar, wanneer zij aan haar beide kinderen denkt. Z\j staat als weduwe geheel alleen voor hunne opvoeding, en die taak schijnt haar soms zoo zwaarZal Gerrit, eenmaal jongeling gewor den, nooit aan krachtiger leiding behoefte hebben dan een vrouwenhand kan bieden? Zal zij Mina steeds voor schadelijke invloeden kunnen behoeden En dan neen, zij betreurde haar overleden echtgenoot niet het eerst en het meest als haar kostwinner, maar toch, zij misteh&m als zoodanig. Ruim anderhalf jaar had zij nu reeds voor zich en haar kinderen den kost met breien en naaien verdiend. Ze mocht niet klagen: zij had juist genoeg om op een fatsoenlijke manier door de wereld te komen, wat wilde zij meer Wanneer zij uit werken was gegaan, zou ze wellicht meer hebben verdiend, dan zou 't haar waarschijnlijk niet zooveel hoofdbrekens heb ben gekost om rond te komen, en dan zou ze allicht zelf beter den kost hebben gehad, maar zfj had hiertoe om twee redenen niet kunnen overgaan. God op het hoogst verheerlijkend en den zon daar op het diepst vernederend. En daarbij predikte hij den vollen Christus, niet slechts den Profeet en Hoogepriester, maar ook den Koning, die de eenige Wetgever en Rechter Zijner Kerk is. Aanstonds betoonde ds. Klaarhamer zich dan ook een geharnast kampvechter in den kerk rechterlijken strijd, die met het Amsterdamsch Conflict inzake de Attestenkwestie was uitge broken, en schaarde hij zich hy alleen van al de predikanten in Zeeland openlijk aan de zyde der geschorste broederen te Amsterdam. Ja, hij deed nog meer dat ergerlijk was in de oogen der Synodale machthebbers. Op het Gereformeerd Kerkelijk Congres on- derteekende ook hy de verklaring, dat afwerping van het synodale juk plichtmatig was. In een brochure ,Tot de Wet en tot de Getuigenis verklaarde hy, dat de kerkeraden van Voort huizen, Kootwijk en andere gemeenten, geheel naar den eisch van Gods Woord gehandeld hadden, door zich los te maken van het syno daal genootschap, hetwelk de kerk niet was, maar al de kenmerken vertoonde van de valsche kerk, en dat het onmogelijk was te arbeiden aan de uitbreiding van Gods Koninkrijk en tegelijk de wetten van het Hervormd Kerk genootschap te gehoorzamen. Ook had hy het durven bestaan om, in na volging van de Amsterdamsche Kerkbode, een Zeeaivsche Kerkbode uit te geven, en daarin de kerkelijke vraagstukken bij het licht van Gods Woord te bespreken. Reeds in het eerste num mer van dat blaadje, had hy, na een opsomming van de kerken, die het juk der Synodale hiër archie hadden afgeworpen, om zich voortaan alleen te buigen onder het zachte en rechte juk van Koning Jezus, de opmerking toege voegd„Alleen in Zeeland is nog geen enkele kerk, die den moed had, om met het anti christelijk synodaal verband te breken." En in het volgend nummer weer: „Wanneer zal het ook van Zeeland, en met name van de Classis Walcheren, weleer zoo gunstig bekend om haar pal staan voor de zuivere waarheid, blyken, dat ook hier de kerken den echten Souverein willen eeren, en niet een opgedrongen en ingedrongen macht?" Eindelijk kwam daar nog een andere stoutig heid by. Ds. Barger van Driebergen was naar Middelburg beroepen, en had in antwoord daarop te kennen gegeven, dat hij, by even- tueele aanneming van dit beroep, bezwaar zou maken tegen een opnieuw beloven van gehoor zaamheid aan de synodale reglementen en be sturen. Op een vergadering van de kerkelijke kiesvereeniging „Evangelie en Belijdenis" werd nu de vraag gesteld, wat er geschieden moest, als ds. Barger het beroep wel aannam, maar de Kerkeraad in zyn meerderheid weigerde, hem zonder verbintenis aan reglementen en besturen te ontvangen. De vergadering oor deelde toen, dat ds. Barger in dat geval toch wettelijk en feitelijk dienaar van Middelbtfrg's Kerk was, en als zoodanig dan ook in zijn dienst bevestigd behoorde te worden. En ds. Klaarhamer verklaarde zich bereid om in die bevestigingsbeurt op te treden „al zou de Ge meente daartoe in een kelder of schuur moeten samenkomen." Ds. Barger nam het beroep niet aan. Maar een verklikker onder de broederen stelde één der leden van het Classikaal Bestuur met ge meld besluit in kennis. Toen nu het Classikaal Bestuur begon te bemerken, dat door dit optreden van ds. Klaar hamer de oogen open gingen voor het zondige van de kerkelijke toestanden, schreef het hem een Openbaren Briefwaarin het hem 'voor de keuze stelde om of uit te treden uit het syno daal verband, of op te houden met zyn be strijding. En toen hy toonde zyn gedragslijn niet te willen wijzigen, werd deze „beroerder Israels", tegen wiens beroeping men reeds ern stig bezwaar had gemaakt, binnen veertien dagen buiten bediening gesteld. Dit haastige vonnis nu heeft juist den krach- tigsten stoot gegeven tot de reformatie in Zee land. Want had men nog veertien dagen ge wacht dan zou men van dezen lastigen collega in Middelburg ontslagen zyn geweest, en dan ware er, menschelykerwyze gesproken, van een reformatie in Zeeland nooit iets terecht gekomen. Ds. Klaarhamer was n.l. beroepen naar de vrijgemaakte Kerk van Rotterdam. Eu het In de eerste plaats liet haar zwak gestel haar niet toe, veel en zwaar te werken. Toen Jansen nog leefde had hy er dan ook steeds zorg voor gedragen, dat zyne vrouw zich niet boven haar krachten inspande. Om haar te sparen had hy menigen gang water voor haar gehaald Maar in de tweede plaats was zy besloten binnenshuis werk te zoeken in stede van bui tenshuis, met het oog op hare hinderen. Zy kon het niet goedkeuren, van den vroegen morgen tot den laten avond buiten de deur te werken, opdat hare kinderen het lichamelijk iets beter zouden hebben doch geestelijk geheel verwaarloosd worden. Voor een kind dat reeds zyn vader op zoo jeugdigen leeftijd moet mis sen, is het een vereischte, zooveel mogelijk op te groeien in de nabijheid zyner moeder. Dat had vrouw Jansen ook begrepen, en tot heden toe beklaagde zy het zich niet, dat zy in dezen het geestelijk welzijn harer kinderen voorop had geplaatst. Met dank aan den Heere moest zy het er kennen, dat zy steeds ruim voorzien was, en dat, hoewel zy nooit veel durfde rekenen, zy toch in den regel goed betaald werd. Ver scheidene harer vrienden en kennissen stopten haar ongemerkt meer in de hand dan zy van plan was geweest te vragen zóó werd zy dus vaak op kiesche manier voortgeholpen. „Moeder," sprak Gerrit thans, terwyl hy zyne lei wegschoof, daar zyn som af' was, myn elleboog is al weer door rnjjn mouw'k zal morgen myn beste kiel aan moeten, deze wordt toch zóó oudl" scheen hem toe, dat God hem daardoor ruimte maakte, en hem den weg opende, om op wet tige wyze van juk en banden bevrijd te wor den. Te meer, daar het hem voorkwam, dat de Middelburgsche Gemeente vooreerst althans wel niet tot reformatie zou te leiden zyn. Maar juist de ergerlijke daad van het Classikaal Be stuur, dat een goed krijgsknecht van Jezus Christus om zyn trouw aan den Koning der Kerk als revolutionair uitwierp, maakte dat deel der Gemeente, dat nog de Gereformeerde Belijdenis liefhad, op eenige uitzonderingen na, voor reformatie ryp. En toen te Middelburg eenmaal de vonk ont stoken was, werden op tal van plaatsen in Zee land de opgloringen merkbaar. Ds. Klaarhamer werd nu de raadsman voor geheel Walcheren, ja ook voor andere deelen van Zeeland. Des Zondags te Middelburg preekende in het Schut tershof, werd hy ia de week avond aan avond geroepen om raad en leiding elders te geven, en op te treden in kerk, lokaal of schuur. En zoo bracht hy gemeente na gemeente tot re formatie, om dan voorts, als consulent van die alle op te treden. En zoo'n consulentschap was destijds geen sinecure. Te Serooskerke b.v. moest proces na proces worden gevoerd. En op justitie en po litie viel niet te rekenen. Meer dan eens was de reis naar zulk een naburige gemeente zelfs levensgevaarlijk. En temidden van al dien stry'd en by al dien overstelpenden arbeid, vond ds. Klaarhamer bovendien nog den tyd, zy het ook al ten koste van zyn nachtrusttot het redigeeren van de „Zeeuwsche Kerkbode", die week aan week voorlichting, troost en leering bracht door geheel Zeeland en daarbuiten. Vyf volle jaren schreef hy zoo zyn altoos degelijk perswoord, niet alleen voor de reformatie der Kerken, maar ook voor het huisgezin en de maatschappij. En zóó geheel was de reformateur van Zee land met deze provincie allengs één geworden, dat het eerst wel scheen, of ze onafscheidelijk aan elkaar verbonden zouden blijven. In 1889 meende ds. Klaarhamer dan ook eerst voor het beroep naar Amsterdam en vervolgens voor dat naar 's Gravenhage te moeten bedanken, „vooral met het oog op den toestand der kerk te Mid delburg en in de classis". Eerst in 1891, toen Utrecht hem riep, vond hy vrijmoedigheid het Zeeuwsche arbeidsveld te verlaten. Hy had er geplant. Aan anderen kwam nu de taak om nat te maken. Maar wanneer hy 6 Februari 1892 eindelijk ook als redacteur van de „Zeeuwsche Kerk bode aftreedt, schrijft hy in zyn afscheidswoord j Het schijnt ons zoo toe, dat dit vijfjarig tijd perk van ons leven en arbeidendat wij in Mid delburg en Zeeland mochten doorbrengenhet beste deel van ons leven is en blijven zaV\ En inderdaad, het beste deel van zyn leven was dit vijfjarig tijdperk, waarin hy met de Kerken der doleantie in Zeeland den tyd der eerste liefde doorleefde. Sinds echter ondervond hy, hoe het nog wel zoo gemakkelijk valt de reformatie ter hand te nemen, als het reformatorisch beginssel te doen doorwerken, Dat de reformatorische actie, in 1886 met zooveel ijver begonnen, al spoedig gestuit is in haar kracht, en daardoor haar doel niet bereikt heeft, dat is het, wat ds. Klaarhamer in den tegenwoordigen tyd doet klagen en lyden. Het verlaten van de eerste liefde en van de eerste werken vervult zyn ziel met kommer en doet hem roepen om vernieuwde en voortgaande reformatie. Daarby moge echter de verzekering hem troosten dat er, mede als vrucht van zijn vijf entwintigjarige ambtsbediening, ook te Utrecht nog velen zijn, die hem in die zielszucht ver staan en met hem vragen naar de oude paden. J. C. Rullmann. Een broeder uit Zierikzee vraagt ons naar aanleiding van de uiteenzetting in onze vorige Kerkbode over art. 75, 76 K. O., hoe dan ver klaard moet worden de uitspraak van den apostel Paulus in 1 Timoth. V 20. Mag ik daarvoor aanhalen de uitnemende ver klaring van ds. van Andel, welke bovenge noemde broeder gaarne voor goed-Gereformeerd zal willen aannemen. „Ja, d;it jasje raakt versleten. Ik kan de mouw van avond ook niet meer verstellen, daar dit breiwerk noodzakelijk af moet. Doe dan morgen je zondagsche kiel maar aan je moest noodig een nieuw jasje er by hebben, daar dit haast niet meer versteld kan. Je moet nog maar een beetje geduld hebben, myn jon gen, moeder zal zoo hard werken als kan. 't Is zoo moeilijk, wat over te verdienen, maar ik beloof je dat ik er voortaan iedere week een kleinigheid voor zal wegleggen." Werk u maar niet te hard, moeder," sprak de knaap dankbaar, „myn kiel zal 't nog best een poosje uithouden. Was ik maar' groot, dan zou ik wel voor u werken, en dan zoudt u het heel gemakkelijk hebben, dat verzeker ik u ,Nu, tot zoolang zullen we maar een beetje voort zien te scharrelen," antwoordde vrouw Jansen met een vriendelyken glimlach. „Wy lyden nog geen gebrek, de Heere schenkt ons meer dan waarop wy aanspraak mogen maken." ,Toen vader leefde waren wij toch heel wat ryker dan nu." Natuurlijk, vader kon meer geld verdienen dan ik toch heeft het ons na zyn dood nog aan niets ontbroken, is 't wel Gerrit?" ,Neen, moeder." Alleen een dankbaar hart en een open oog voor Gods weldadigheden, dat ontbreekt ons vaak. En je weet wel, wat er in dat psalm vers staat, dat je verleden week voor de Zon dagsschool moest leeren ,Ja wel moeder: .Vergeet nooit één van Zyn weldadigheden, .Vergeet ze niet, 'tis God, die ze D bewees." Bladz. 109 van zyne Toelichting op dien Brief schrijft deze welbekende Schriftuitlegger Bestraf die zondigen, in de tegenwoordigheid van allenopdat ook de anderen vreeze mogen hebben. „Het hier bevolene heeft opzicht op de Op zieners men denke aan hen, niet aan de in zonde levende leden der gemeente. Indien een opziener zondigt, anders gezegd, eene grove over treding begaat, dan moet men ze in het open baar bestraffen, niet slechts in de tegenwoor digheid der medeopzieners, maar voor het aan gezicht der geheele gemeente. Dit beveelt de apostel om de „anderen" vrees voor de zonden in te boezemen. Wie zyn die anderen Aller naast hebben wy te denken aan de andere Op zieners het mocht dezen van een verkeerden weg terughouden, en de werking van het kwade voorbeeld te niet doen. Het spreekt echter vanzelf, dat zulk eene openlijke bestraffing het geheel der gemeente ten goede kwam." Men bedenke, dat deze Brief geschreven is aan een „Dienaar des Woords", wien de apostel voorhield, hoe hy tot rechte institueering der kerk van Christus moest optreden. Ook vers 19 handelt alleen over beschuldi gingen tegen Opzieners ingebracht. Me dunkt, deze tekst is nu wel duidelijk en komt niet in tegenspraak met onze nadere uit eenzetting van een paar artikelen der Kerken orde. Kerkhof. ZENPINO. Magelang, 30 Mei '16. Amice, De geheele maand Juni zal ervan Java geen enkele Hollandsche mailboot vertrekken endaar- om haast ik me om met de boot die morgen vertrekt een brief mee te geven over Magelang. 't Geen wat ik u schrijven wil betreft een ver lies, dat onze gemeente geleden heeft, waarbij toch zulke aangename ervaringen opgedaan werden, dat we daardoor in den lust tot onzen arbeid versterkt werden. Het verlies, dat we leden bestaat in het sterven van Soepirah, de vrouw van een onzer Javaansche onderwijzers. Stil ging zy altijd haar wegze was een zeer bescheiden verschijning, die niet veel sprak, maar aan wie het toch te voelen was, dat ze een oprecht geloovige vrouw was. De aan dacht waarmee ze de prediking volgde, de zacht heid van haar karakter, maakte haar tot een der meest sympathieke figuren in onze kleine gemeente. Ik was in Poerworedjo, toen ik bericht kreeg, dat ze met koorts te bed lag en of ik aanwij zingen wou geven, hoe met haar gehandeld moest worden. Ik schreef aan een onzer onder wijzers of hy zich met dat geval bemoeien wilde, daar een lichte neus-operatie my verhinderde zelf over te komen. Toen ik na enkele dagen thuis kwam, vond ik haar met typhus te bed liggen. Die verra derlijke ziekte, die reeds meermalen eèn slacht offer in onze gemeente gemaakt heeft, had Ook haar in hevige mate aangetast. Met den dag werd het minder en eindelijk gaf de doktér hier last, dat ze in het militairen hospitaal van Ma gelang opgenomen moest worden. De betere verpleging, die ze daar zou ondervinden gaf weer hoop, dat de Heere deze vrouw niet van ons zou wegnemen. Op myn vraag hoe het met haar stond, kreeg ik ten antwoord, dat ze volkomen bereid was heen te gaan, stil verbeidend, met blijdschap' in het hart zag ze het oogenblik van haar ster ven tegemoet. Al spoedig zou het dan ook sterven worden. Nog slechts anderhalven dag lag ze in het hospitaal of ik kreeg het verzoek om spoedig te komen. Ze lag reeds buiten bewustzijn zoo- nu en dan kwam ze echter by en op de tot. haar gerichte vraag of het vrede was antwoordde' ze: bly, bly, ik zie de Heere Jezus en Zyne engelen komen. Ontroerend was dit blyde ant woord, opkomend uit het zoo kinderlijk gemoed van deze vrouw. Op verzoek ging ik haar moeder halen, opdat die het oogenblik van haar heengaan zou kun nen bywonen. Gekomen voor het kamponghuis waar deze moeder vertoefde, trof ik er een heele kring van onze Christen-Javaantjes aan en één bad. Ze waren bij elkaar gekomen om te bid- „Ik vrees echter," vervolgde vrouw Jansen, „dat er schier geen dag omgaat, waarop wy niet de een of andere weldaad van den Heere over 't hoofd zien." „Ja, we vergeten er stellig gedurig eens een," antwoordde Gerrit, beschaamd over zyn on dankbare opmerking van daar even. „Wy hebben," somde zyn moeder op, „een goed huis om in te wonen en iederen dag genoeg te eten en te drinken. Daarbij hebben wy genoeg kleêren, al worden ze wat oudje daagsche kiel is wel zoo goed als versleten, maar dan heb je toch altijd je zondagsche nog. Dan zyn we alle drie gezond en frisch. Alleen en wat my het meeste hindert is, wy missen je vader, altyd en overal, op ieder uur van den dag Op dit oogenblik werd het gesprek afge broken, wyl de klink van de huisdeur werd opgelicht en de beide jongste kinderen van den koster binnen kwamen. „Hier Trijntje, nu mag jij het zakje dragen," sprak het oudste meisje zacht tot baar zusje, waarop zy haar een klein rond mandje, met roode en groene strikjes versierd, overhandigde. Trijntje, ten volle bewust van 't gewicht harer boodschap, trad een beetje verlegen naar vorenmet haar kleine dikke handjes hield zy het mandje stevig vast. Zy durfde niet op of om kyken, daar zy het voorwerp, dat haar was toevertrouwd, blijkbaar geen oogenblik uit het oog wilde verliezen; zoo naderde zy voetje voor voetje vrouw Jansen en zei toen schielijk en byna onhoorbaar „Compliment van Bruidegom en Bruid 1"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 2