Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
30e Jaargang.
Vrijdag 4 Augustus 1916
No. 32.
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersO.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent.
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. L1TTOOIJ az
Middelburg.
VAN OORLOG EN VREE.
Over den vrede des lands spreek ik
nu. Er is een andere vrede, voor ieder
persoonlijk en voor alle volkeren van veel
hooger beteekenisde vrede met God, de
vrede door het bloed des kruises. Voor
elk mensch is DEZE beslist nood
zak e 1 ij k. En gelukkig gaat ook onder
alle ellenden van den tijd nog een roepen
voor dezen vrede uit in alle landen. Door
de anti-oorlogsmannen is hier en daar
in sommige neutrale landen een propaganda-
beweging op touw gezet voor een duur-
zamen vrede tusscben denatiën,
maar voor den boogsten vrede gaat Gode
zij dank ook nu nog een echt interna
tionaal geroep uit. En tot zelfs in de
loopgraven en onder den donder van het
kanon wordt die vrede nog gevonden. En
waar hij is, blijft hij verdwijnen kan hij
niet, zelfs niet door den oorlog, ook uit
het stervend hart wijkt hij niet, want hij
is eeuwig. Wat heeft men, als men dien
niet heeft, en wat kan men al niet missen,
als men dien bezit 1 Eere zij God in de
hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de
menschen een welbehagen
Hoe grooter genade men van zijn God
ontving, hoe meer Hij er om moet ver
heerlijkt worden. Wat het zwaarst is, moet
het zwaarste wegen, maar het best is, a 11 e
weldaden Gods op de juiste waarde te
schatten. En dan is het waar, de vrede
met God gaat boven allen vrede, maar
de vrede des lands is, ofschoon een
t ij d e 1 ij k, dan toch ook zoo'n liellijk goed,
dat uit ons hart wel gestadig ootmoedigen
dank ervoor mag rijzen. En nu vooral,
nu de groote oorlog tweemaal verjaarde
en Nederland als door een wonder al dien
tijd verschoond bleef, is de lof betamelijk
O Jeruzalem, roem den Heere, o Sion, loof
uwen God.
Dezelfde genade wordt niet altijd even
hoog aangeslagen. En zoo is 'took met
den zegen dien we hebben in den vrede
van het vaderland. In het jaar 1913 vierde
men feest allerwegen om honderdjarige
onafhankelijkheid. Wegen echter voor ons
gevoel de laatste twee vredesjaren, dien
van '14 tot '16 niet meer dan de vele,
vele jaren van vrede, die we tevoren had
den En is 31 Juli, 't eind van deze
tweejarige periode niet als een jubilee,
een kroonjaar van Gods uitnemende ont
ferming? Vrede hebben we al zoo lang
gehad, al tientallen bij tientallen van jaren,
maar nu is het iets bijzonders met den
vrede. Gelijk het in den tijd, waarvan
Ps. 147 spreekt, ook iets anders was dan
anders met den vrede. Denkt ge, dat de
weergebrachten uit Babel, er aangedacht
zouden hebben, den Heere zoo te loven
om den vrede en zoo in verrukking uit
te roepen»Die uwe landpalen in vrede
stelt", als er geen buitengewone reden
toe was. Maar deze was er. Want die
kinderen Israels hadden voor oogen gezien
en aan den lijve ondervonden, wat oorlog
was. Ze hadden nog niet dan oorlog gehad.
In deernis waardi gen toestand had Nehemia
de stad gevonden en van 't oogenblik af,
dat het werk begonnen was, 't welk God
hem in het hart gegeven had, 't herstel
van Jeruzalems muren, was het bij ver
nieuwing s t r ij d geweest. Met de truffel
in de eene en het zwaard in de andere
hand had men 't werk moeten verrichten.
Heel het land was trouwens een toonbeeld
van de ontzetting, die de oorlog over een
land brengt. Iets dergelijks had de Heere
over 't Heiligé land gebracht, als thans
over Servië en België. En nu, nu na
zooveel jaren van verdrukking, vernedering
en krijg, weer vrede te mogen hebben
kon het anders, of men moest elkander
toezingen O Jeruzalem, roem den Heere,
o Sion, loof uwen God, want Hij maakt
de grendelen uwer poorten sterk, Hij stelt
uwe landpalen in vrede? Welnu, zoo is
de Heere ook bij ons tusschenbeide ge
komen, hoewel ons sparende, om ons eens
goed te doen zien en gevoelen, welke ge
nade de vrede des lands is.
De vrede des lands mag intusschen
niet overschat worden. Wanneer 't ge
roep om vrede overgaat in de leuze vrede,
vrede über alles, wordt het zeer verdacht.
Het roepen om vrede kan wel eens heel
goddeloos zijn. Als een mensch persoon
lijk zijn aardsche leven boven alles schat,
dan is het treurig met dien mensch ge
steld. Want waar is dan zijn beginsel,
als het er op aankomt? Dat werpt hij
over boord, om zijn leven te redden. Dan
rekent hij zijn leven ook meer waard dan
het bevel Gods, en dan 't leven van dui
zenden in de onderdrukking van een heel
volk. En met de overheid is het precies
zoo gesteld. Als een overheid voor den
lieven vrede ook recht en gerechtigheid
ten offer brengt, en als 't moet, alles,
ook zich zeiven en ook hare dure roeping
om 't zwaard desnoods te trekken tegen
den verdrukker, verzaakt, waar is dan haar
gehoorzaamheid aan God, en waar is dan
haar beginsel. Eigenlijk is er dan geen
overheid meer. Dan is daar anarchie, als
't op de proef komt. En in een wereld van
zonde beteekent datondergang van 't ge
heeld volk. Zie het aan de mannen van
Lais. Richteren 18. Het verlangen om
maar vrede te mogen houden, al kost dit
dan de vrijheid, door God ons geschonken,
al kost het de duur verworven zelfstan
digheid van ons volksbestaan, al kost het
de verloochening van heel de historie en
van heilige rechten, zulk een verlangen
naar vrede is een verlangen, niet gegrond
in de vreeze Gods, maar worstelend in de
ongeloofstheorieën, die de tijdgeest propa
geert. Ik voor mij geloof dan ook, dat
de strijdende helden, die aan de fronten,
in trouw en gehoorzaamheid aan hunne
overheid voor vrijheid en voor recht hun
leven en dat der hunnen zetten, veel zui
verder gevoel voor vrede hebben en veel
meer voor den vrede doen dan zij, die
dezer dagen een anti-oorlogsmanifest uit
vaardigden. Blijkbaar staan dezelaatsten
onder leiding van een onverantwoordelijk
idealisme, dat de zonde loochent en Gods
Woord miskent en dat een internationalen
volkswil proclameert tot de hoogste wereld
macht, die aan alle oorlogstijden een einde
maakt. Veel meer eerbied dwingt mij af
de burgemeester van een onzer visschers-
plaatsen, die de kerken in zijne stad op
roept a. s. Zondag tot den Almachtige te
smeeken voor de verdrukte landgenooten,
wier rechten worden vertrapt en wier be
staan wordt bedreigd. Neen, de vrede mag
niet worden o v e rschat. Er kunnen om
standigheden zijn, waarin naar het zwaard
gegrepen moet worden, al mag ook de
overheid dat nooit lichtvaardig doen. Als
vrede 't hoogste doel is van een aardsche
regeering, zouden we moeten bidden sOch
Heere, neig toch 'thart der koningin en
der ministers om maar toe te geven ein
deloos". En dan zou men bezwaarlijk ge
noegen kunnen nemen met het nu terecht
geprezen beleid van minister Loudon.
Juist echter, dat ons vaderland tot heden
niet in zulk een toestand kwam, dat oorlog
noodzaak ware, is zoo opmerkelijk en moet
ons tot ootmoedige en schuldbelijdende
dankzegging stemmen jegens God den
Heere. Want niet de wijsheid onzer vor
stin en haar raadslieden deed het en niet
de schrik voor onze wapenen weerhield
de mogendheden, neen, maar 't was de
Heere, Sions God, die ons land den vrede
liet in onbegrepen welbehagen, 't Waren
niet de grendelen op Jeruzalems poorten,
waarin Nehemia en de zijnen roemden,
maar 't was de Heere, die de grendelen
hunner poorten sterkte. En 't is de Heere,
die onze landpalen in vrede stelt. O Sion
loof uwen God.
Sursum corda, de harten omhoog. Want
daar is te zoeken de hand, die alles bestelt.
Wie zegt niet, hetwelk geschiedt, zoo het
de Heere niet beveelt. Gaat niet uit den
mond des Allerhoogsten het kwade en
het goede. Ja ook het kwade. Ook de
gerichten, die Europa treffen, vinden hun
werkende oorzaak (natuurlijk niet de
schuldige oorzaak, de schuld en de
zonde liggen bij den mensch). Maar de
werkende oorzaak in den God, Die alles
werkt in den hemel en op aarde. »Is er
een kwaad in de stad, dat de Heere niet
werkt. Ik ben de Heere en niemand meer.
Buiten Mij is er geen God. Ik formeer
het licht en schep de duisternis, ik maak
den vrede en schep het kwaad. Ik, de
Heere, doe al deze dingen. Achter al wat
hier beneden plaats vindt, ligt het bevel,
en den raad des Heeren Heeren, Die het
al zoo heeft geordineerd.
Als nu niet minder dan twee jaar lang
reeds, het kanon aan het woord is, als de
getalen der gewelddadig gedooden niet in
de honderdduizenden maar in de millioe-
nen loopon, als de blinden en hinkenden
en krankzinnigen ontelbaar worden in de
landen, als de jammerkreten van noodlij
denden al maar door toenemen, als aard
beving en honger en oorlog eene verschrik
king veroorzaken, die alle beschrijving tart,
en als de natiën desondanks van vrede zelfs
niet willen hooren maar den onderlingen
haat voeden en willen botvieren tot ze
elkaar hebben verteerd, dan bedenke men
toch, al dat kwaad beschikte een hooger
bestel't is de Heer van alle Heeren, Sions
God, geducht in macht, uit Wiens mond
het bevel ging ook tot deze dingen, ook
tot dit kwaad. En wanneer temidden van
al die onheilen, te midden van dien ver
nielenden wereldbrand er een klein pleks-
ken gronds ligt als Nederland, dat, hoe ook
aan alle zijden omringd van gevaren noch
tans zelf gevrijwaard bleef en welvaart
heeft, dan is ook dat goede uit 's Heeren
mond uitgegaan als bevel. Hij gaf een
wenk van Zijnen troon en ziet op dien
wenk ging heel de moderne wereld van
weelde en wellust onder in smart en kwam
heel die wereld, die in zelfbedrog en eigen
waan meende zonder God en buiten God
een rijk van liefde en vrede te kunnen
stichten, uit in woedenden, doodelijken
haat. En op zijn bevel ook werd volk na
volk, land na land meegesleurd door den
orkaan van haat en verderf. Doch even
eens op Zijn machtwoord was het, dat
enkele landen gespaard bleven en daar
onder ook Nederland. Hij is het, Die
uwe landpalen in vrede stelt en u ver
zadigt met het vette der tarwe. En wordt
dan tegenover die onderscheidene goed
heid Gods eens geplaatst al de zonde van
ons volk, al de onbekeerlijkheid en het
hardnekkigste ongeloof, dat onder de groote
massa te zien is, dan moet wel beleden
'tZijn de goedertierenheden des Heeren,
dat we niet vernield zijnO Jeruzalem,
roem den Heere, O Sion loof uwen God.
F. J. VAN DEN ENDE.
KERKELIJK LEVEN.
Hoe zullen twee te zamen wandelen
nwsc
Afzonderlijke nummers 4 cent.
Advertentieprijs 1—5 regels 80 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAYE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Die uwe landpalen in vrede
stelt.
Psalm 147 14.
Hoe zullen twee te zamen wandelen, tenzij
zjj eerst bijeengekomen zijn? Deze vraag is
reeds zeer oud, maar zjj dringt zich altijd weer
naar voren, wijl het leven zelf de waarheid er
van telkens aantoont. Duidelijk is deze vraag
voor ieder, die haar in eigenlijke beteekenis
neemt. Willen twee samen langs één weg naar
ééne plaats reizen, dan moeten zij eerst op één
bepaald punt bij elkaar komen. Is dit geschied,
dan kunnen zij samen voorttrekken en van
elkander genieten.
Dit geldt ook ia oneigenlijken zin. Wan
neer twee mannen hetzelfde doel beoogen, doch
zij verschillen over de vraag, langs welken zij
het bereiken kunnen, dan kunnen zij niet sa
men wandelen. Het gemeenschappelijk uitgangs
punt ontbreekt. Het kan wel zijn, dat zij het
gaarne zouden willen, maar oorzaken welke niet
afhankelijk van hen zijn, maken het onmogelijk.
Dit kunt ge dan ook allerwege zien, want het
gaat steeds door. Hoe gewichtiger een zaak
is, hoe duidelijker het wordt.
Daar ligt iets hards in. Met alle welwillend
heid, welke we mogen hebben, kunnen we er
niets aan veranderen. Dit helder in te zien
kan ons voor vele teleurstellingen bewaren.
We zouden soms zoo gaarne willen, dat men
schen, die verschillende wegen bewandelen, tot
elkander kwamen en voorts eensgezind met
elkander waren. In een gezin groeien kinderen
op, en nu blijkt het, dat zij van lieverlede verder
van elkander beginnen te staan. Wat zal een
vader en vooral een moeder niet doen om ze
tot elkander te brengen, wijl z\j oordeelen, dat
zij met elkander behooren te leven. In weer
wil echter van alle pogingen gelukt het vaak
niet, want ieder wil zjjn eigen weg gaan en
meent aan zichzelf verplicht te zijn zelfstandig
te handelen. Hier speelt de eigenzinnigheid
menigmaal een groote rol en rukt uiteen, wat
toch samen kon gaan. Een zucht om zichzelf
te z\jn is er niet in te miskennen, maar als het
gepaard gaat met geringschatting van wat des
naasten is, leidt het dikwijls tot een noodelooze
breuk, welke schromelijke gevolgen kan hebben.
Dat menschen, die nu eenmaal een geheel
verschillende beschouwing hebben, niet met
elkander wandelen kunnen, ligt voor de hand,
maar bedroevend is het, dat zij, die op een-