FEUILLETON. Terechtgebracht. Art. 75 en 76 onzer Kerkenordening. 3) gelijke symboleneen kruis, een lichtje, een kerkinterieur, een Buddba-beeld, men noemt dat alles tezamen universeele religie, en spant er poëzie voor om de potsierlijke poppekasterij rond te rijden." Bij een stukje van die vooze malligheid zegt bij „Dit is snoezig, schattig, beelderig alles wat men wil, maar het is geen poëzie. Het is een kalfje snoezig, maar bet kwijlt; een big getje, schattig maar het rolt in zijn vuil. En het is zoo leeg als een opgeblazen sigaren zakje een klap er op en het zakt in elkaar en zelfs nog zonder knalalleen met een flauw geurtje". Met zulk een uitspraak kunnen de heeren het doen. Als eens een Kerkbode zoo had ge schreven, dan zou hun minachting geen gren zen kenneD, maar nu is het het deftige Tijd schrift waarvoor meerdere eerbied past. En nu weet ik zeer goed, dat de schrijver het oog had op een bepaald soort lectuur, maar dit neemt niets van het treurige weg, dat rr in gelegen is. Wanneer zullen de mannen, die hun volk willen voorlichten, eens verstaaö, dat er alleen in terugkeer tot God en Zijn woord heil ligt. Zoo gaan we het derde oorlogsjaar in en er is niemand, die ons verzekeren kan, dat we weldra aan 't einde z\jn. Ja, daar zijn wel eens geruchten, dat het niet lang meer duren kan, en misschien hechten eenigen onder ons er nog waarde aan, doch laat u op geen enkele wijze misleiden. We zouden zeggenhet is reeds meer dan tijd dat de oorlogen ophouden. Een beslissing is er nog niet gevallen en het blijkt wel, dat het voor elk der partijen hoogst be zwaarlijk is om den tegenstander er onder te krijgen. Moet dit dan maar blijven duren Kan aan die meedoogenlooze menschenslach- ting geen einde gemaakt worden? Is de uit putting nog niet ver genoeg gekomen Is het aantal offers aan dezen Moloch gebracht nog te weinig De verdwazing der volken is ont zettend. Wie zal hier hulp brengen. God kan het alleen. Buig u voor Hem neder. Belijd in ootmoed uwe zonden en pleit op Zijn barm hartigheid. Bouma. Het verschil tusschen deze beide artikelen zit daarin, dat in art. 75 sprake is van de uijze waaropna gebleken boetvaardigheid, verzoening zal plaatsgrijpen, terwijl in art. 7G aangegeven wordt, wanneer de afsnijding of censuur moet worden toegepast, namelijk als geen boetvaar digheid blijkt, maar integendeel hardnekkig heid. De strekking van art. 75 wordt nog al eens verkeerd opgevat. Ze is precies andersom als menigeen denkt. De bedoeling van dit artikel tcch is, dat in het algemeen genomen als regel moet geldendat de verzoening juist niet in het openbaar zal plaats hebben. Wij hebben thans alleen te maken met de redactie van dit artikel, die op de Utrechtsche Synode van 1905 werd vastgesteld. En deze luidt aldus: „Van al zulke zonden, die van haar na- tuurwege openbaar, of door verachting der Kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wanneer men genoegzame teekenen van boetvaar digheid ziet) in zulken vorm en manier geschieden als tot stichting van iedere Kerk door den Kerkeraad bekwaam zal geoor deeld worden. Of zij in bepaalde gevallen openbaarlijk geschieden zal, wordt, wanneer daarover in den Kerkeraad verschil is, in Kerken, waar maar één Dienaar is, met ad vies van twee genabuurde Kerken beoor deeld". Naar den inhoud komt dit Utrechtsche ar tikel overeen met wat vroegere Synoden heb ben vastgesteld. Alleen de formuleering geeft iets duidelijker dan dit vroeger geschiedde den zin en de bedoeling te kennen. Het eerst komt een dergelijke bepaling voor in art. 29 van de Acta der Synode te Embden, anno 1571, waar bepaald is, dat de verzoening niet naar het oordeel van een of twee personen mocht plaats hebben, waarmee gedoeld werd op de verzoening ten overstaan van een Dienaar des Woords met of zonder bijzijn van een ouder- Een verhaal nit het volksleven onzer dagen dooe ANTHONIA MARGARETHA. Volders nam het gelaat zijner dochter tus schen de beide handen en keek haar een oogen- blik diep in de oogen. Toen kuste hij haar nog eenmaal op beide wangen en zei kalm „Ga naar bed, kind, 't is tijd." Hij stak een klein olielichtje aan, waarna Lena de lamp uitblies, den blaker opnam en naar boven ging. 't Duurde lang eer zij den slaap kon vatten. Het beeld harer moeder stond haar onophou delijk voor den geest. Als eenig kind had zfj zich bizon der sterk aan hare moeder gehecht. Zij waren altijd samen en zjj deden altijd alles samen. Moeder had haar steeds haar trouwe hulp, haar rechterhand genoemd. Toen haar moeder dan ook nog leefde had zij gemeend van de huishouding al even veel verstand te hebben als moeder zelf. Toen deze echter ge storven was had zij haar in alles gemist, en bemerkt dat het nog geheel iets anders is een huishouding besturen of zoo nu en dan alleen voor de aardigheid ean handje meê helpen. Lena was een meisje dat de diugen niet zoo gemakkelijk opnam zij was integendeel zwaar- ling. Dat scheen in die allereerste tijden nog al eens voor te komen. Maar het moest geschieden, zoo bepaalde de Synode, „na het gevoelen der gantscher Consisto ie en dat op suiker wyse en forme, welke men agten sal tot opbouwinge eener yegelijker Gemeente die alderbequaamste te wesen". Als dan ook die verzoening „opentljjk" wordt genoemd, moet daaronder nog niet verstaan worden „ten aanhooren der gansche gemeente", maar ten overstaan van den Kerkeraad d.i. van het college der Opzieners. Dezelfde bepaling werd op de Synode te Dordrecht, anno 1578 gemaakt in art. 97. En toen op die Synode over dezo materie ook eene particuliere vraag aan de orde kwam of de schuldbelijdenis in 't openbaar in de ge meente moest geschieden, werd geoordeeld en geantwoord, dat dit volstrekt niet voor de ge meente behoefde te geschieden, ja zelfs in sommige gevallen volstrekt in 't openbaar niet mocht plaats hebben, omdat er ook dikwijls spotters in de Kerk tegenwoordig waren, en in ieder geval de eere van den gevallene broe der of zuster moest gespaard, verschoond. Het was voldoende, dat de verzoening geschiedde in tegenwoordigheid van den Kerkeraad. En toch noemde men dat eene „opentlijke" ver zoening. Het was niet voor een paar personen, maar voor heel den Kerkeraad, die in zulke gevallen de geheele gemeente vertegenwoordigt. En dan mocht van de voorgevallen verzoening in de Kerk melding gemaakt worden, evenwel zonder den naam van den betrokken persoon te noemen. Volgende Synoden oordeelden evenzoo. Te Dordrecht in 1618 en '19 werd art. 75 aldus geformuleerd „Van al zulke zonden, die van haar na ture wege openbaar of door verachting der Kerkelijke vermaningen in 't openbaar geko men zijn, zal de verzoening (wanneer men zekere teekenen der boetvaardigheid ziet) openbaarlijk geschieden, door het oordeel des Kerkeraads; en ten platte lande, of in mindere steden, waar maar één Dienaar is, met advies van twee genabuurde Kerken, in zulke forme en manier als tot stichting van een iedere Kerk bekwamelijk zal ge oordeeld worden." Onder zekereteekenen der boetvaardigheid moeten verstaan „stellige, duidelijke" kentee- kenen. En de nadruk in dit artikel valt, evenals bij de vroegere bepalingen, op de woorden: door het oordeel des Kerkeraads. Dat is de hoofdzaak in dit artikel. Dat is de spil, waar alles om draait. Een Kerkeraad zal zelf oordeelen, hoe de verzoening moet plaats grijpen. Acht een Kerkeraad het noodig en stichtelijk, dat de verzoening, m. a. w. de schuldbelijdenis, in het openbaar voor de gemeente geschiede, dan mag dat gebeuren. Maar eisch is het niet. Ja zelfs, opdat een Kerkeraad niet te lichtvaardig tot zulk een maatregel overga, wordt in kleine Kerken noodig geoordeeld, dat eerst het advies worde ingewonnen van twee genabuurde Kerken. Uit die bepaling blijkt ook wel duidelijk, dat men dan met iets buitengewoons, met eene hooge uitzondering te doen had, met iets wat niet vaak, doch zeer zelden voorkwam. De duidelijke strekking van dit artikel is dan dat verzoening in het openbaar voor de gemeente eene uitzondering blijve Verzoening ten overstaan van de Opzieners der gemeente wordt beschouwd als vaste regel. Kleinere Kerken moeten in elk geval aleer zy tot zulk een openbare schuldbelijdenis be sluiten, het oordeel van een paar dichtbij ge legen Kerken inroepen. Daarvoor zijn goede redenen op te noemen le. Voorkomen moet worden, dat een Kerkeraad willekeurig handele2e. Opzieners in kleinere Kerken gaan niet altoos te werk naar vaste regelen, maar handelen vaak naar persoonlijke indrukken 3e. In zulke kleine kringen krijgt men wel met familieleden te doen, en bestaat gevaar, dat er niet gehandeld worde zonder aanzien des persoons4e. Als 'teen minder aangenaam persoon betreft, zou een Kerkeraad ongemerkt door verkeerde motieven zich kun nen laten bewegen om hem gestreng te be handelen onder den schijn van de waardigheid van het Opzienersambt hoog te houden en 5e. Wanneer van een viertal ouderlingen de opinie tillend van aard. De zorg voor het huishouden had haar dan ook zwaarder op het harte ge wogen dan bij andere meisjes van haar leef tijd het geval zou zijn geweest. Daarbij kwam. dat zij volstrekt geen werken gewend was, doch vóór haar moeders ziekte bijna als een jongejuffrouwtje was grootgebracht. Eerst toen had zij de handen uit de mouw leeren steken. Nu zou men denken, dat zij verheugd zou zijn bij het denkbeeld dat zij de zorgen en het werk weer aan een ander over zou kunnen doen Dit zou verkeerd gedacht zijn. Zjj had zich altijd onmisbaar gevoeld voor haar moeder toen deze nog leefde, zij vond het een streelende gedachte nu onmisbaar te zijn ge worden voor haar vader. Wat zou hij zonder haar beginnen De gedachte aan een mogelijk hertrouwen van haar vader was nooit bij haar opgekomen. Hoe kwam hij ook aan die gedachte? Was zij niet alles voor hem geweest Het was zeer onaardig van haar vader, haar op zijde te willen zetten, en een vreemde vrouw in huis te willen halen. Zij zag volstrekt niet in, waarvoor dat noodig was. Nu reeds was zij jaloersch op de vrouw met wie zij de liefde van haar vader zou moeten deelen Natuurlijk, die vrouw zou alles beter weten, alles weer heelemaal anders doen dan zij. Z\j zou dan voortaan voor een oortje tehuis liggen en altijd zoete broodjes moeten bakken. Deed zjj dat niet, dan zou dat mensch natuurlijk over haar klagen tegen haar vader, en zou zjj beiden tegen zich innemen. Omtrent deze zaak niet eenstemmig is, zou het verkeerd zijn zonder advies eener genabuurde Kerk een besluit door te voeren. Uit al der gelijke overwegingen blijkt wel de noodzake lijkheid, dat in een kleine gemeente de Ker keraad nooit overga tot het eischen van schuld belijdenis in het openbaar, tenzij de Kerkeraden van genabuurde Kerken hetzelfde oordeelen tot stichting dier gemeente te zijn. Wat er dan tegen schuldbelijdenis in 't open baar is aan te voeren, kan gevraagd worden. Ten le dat in sommige gevallen velen in de gemeente dan pas zouden hooren van des broeders zonde, wanneer hij schuld beleed. Öok buitenstaanders zijn in de Kerk aanwezigook kinderen, voor wie niet alles openbaar moet worden wat ouderen in hun omgeving mis dreven. Ten 2e dat in zeer vele gevallen meer ontstichting dan stichting der gemeente het resultaat zou zijn. Ten 3e dat de regel der Christelijke liefde is den berouwhebbenden broe der of zuster zooveel mogelijk te sparen. Open bare schuldbelijdenis in de Kerk draagt min of meer het karakter van iemand aan de kaak stellen. En daarom mag't een Kerkeraad nooit te doen zijn. En ten 4e zou het in sommige gemeenten ook beslist een verkeerden invloed kunnen uitwerken. Elke Kerk draagt ook, al is 't niet altoos duidelijk te onderscheiden, een zeker type. En nu zijn er gemeenten, die in 't generaal genomen, een soort van Farizeeuwsch type dragen. Als in haar midden een broeder of zuster in zonde viel, is er niet eene alge- meene ontsteltenis in medelijden zich uitende, maar eene verontwaardiging, die uiting vindt in de woorden van den Farizeeër „Ik dank U, o Heere, dat ik niet zoo slecht ben als die of dieIn vele Kerken toch zijn de leden der gemeente niet genoegzaam op de hoogte gebracht met het wezen en het karakter van de Kerkelijke tucht. En zoolang zij in massa daarin geen goed inzicht hebben, zou schuld belijdenis in het openbaar in de Kerk niet be hoorlijk begrepen worden. Want de bedoeling mag nooit wezen om iemand, die waarlijk be rouw heeft over zijne zonde, nog eens in 't open baar aan de schandpaal te zetten. Voor de gemeente moet het genoeg zijn te vernemen namens den Kerkeraad, dat de in zonde ge vallene tot schuldbelijdenis is gekomen. Als eene gemeente op het rechte standpunt staat, zal z\j na het aanhooren van zulk eene mede- deeling niet alleen tevreden zijn, maar zelfs God kunnen dankendat één harer leden werd gered uit de strikken des boozen en met een verslagen hart kwam niet alleen tot zijn God, maar ook tot de broeders Opzieners. Onze Kerkenordening geeft ons dus omtrent de verzoeningdie plaats grijpen moet, de vol gende beginselen aan de hand le. Over 't alge meen genomen moet die niet plaatsgrijpen in het openbaar voor de gemeente, maar voor den Kerkeraad. 2e. De Kerkeraad zelf oordeelt er over op welke manier en in welken vorm de gemeente met deze verzoening in kennis gesteld zal worden. 3e. Uitzondering moet blijven verzoening in het midden der gemeente zelve. Is een Kerkeraad eenstemmig van oordeel, dat zulks tot stichting der gemeente zijn kan, dan mag het geschieden. Is een Kerkeraad niet eenstemmig, dan moet eerst het oordeel van een paar genabuurde Kerken gevraagd, of die het wensjhelijk achten, dat de verzoening in het openbaar in de gemeente geschiede. En wat het laatste punt betreft, dan zijn er gevallen denkbaar, waarin een Kerkeraad het noodzakelijk oordeelt, dat de verzoening in het midden der gemeente geschiede. Wanneer bijvoorbeeld in een of andere streek een kwaad zeer algemeen dreigt te worden of reeds ge worden is, kan zulk eene maatregel toegepast worden tot stichting der gansche gemeente. Met het oog op het veelvuldig voorkomen van gedwongen huwelijken werd enkele jaren ge leden door de Classis Middelburg aan een Kerkeraad geadviseerd, de schuldbelijdenis over dat kwaad in het openbaar in de gemeente te doen plaatsgrijpen. Doch dan moet het altoos geschieden in zulk een vorm en op zulk eene wijze, dat de be rouwhebbende niet worde aan de kaak gesteld, maar de gemeente gebracht onder den ernstigen indruk van de grootheid van het bedreven kwaad. Wijsheid en voorzichtigheid moeten gepaard gaan bjj het opstellen van den vorm, Zóó stelde Lena het zich voorzy dacht zelfs niet aan de mogelijkheid dat de tweede vrouw haars vaders haar waarlijk als een doch ter zou kunnen liefhebben, dat die vrouw haar als een moeder zou kunnen en willen tegemoet treden, en niets liever zou wenschen dan haar te dragen in hare zwakheden en gebreken. Neen, die vrouw zou het eigenlijk in h.ar hart jammer vinden dat zij er was't spreekt van zelf dat zij deze gedachte niet dadelijk zou durven uitspreken, maar dit stond bij Lena vast, zoo'n tweede moeder zou Jhaar net zoo lang plagen en in allerlei kleinigheden het leven trachten te vergallen, totdat zij de ouder lijke woniDg vrijwillig ging verlaten. Dat die tweede moeder wel eens eene op rechte Christin kon zijn, die niets vuriger zou wenschen dan haar nieuwe taak in Godes kracht te aanvaarden en tot Zijne eer te voleinden, zie, dat kwam geen oogenblik bij haar op. Was het wonder dat Lena zich diep onge lukkig gevoelde, waar zij zich zulk een toekomst voorstelde „Ach moeder", zuchtte zij, „gij weet niet welk lot uw kind boven het hoofd hangt Toen drukte zij het gelaat diep in de kussens en weende zich langzaam in slaap. Beneden in het kleine woonvertrek, door het olielampje flauw verlicht, zat Volders nog. Hij lag met zijn beide ellebogen op tafel en het hoofd vóór over geleund. Men zou denken dat hij ingedommeld was toch was dit niet het geval. Hij dacht er nog niet aan, zich ter ruste te begeven. Het onthaal, dat z\jne ver trouwelijke mededeelingen bij zijne dochter waarin zulk eene verzoening openlijk zal plaats vinden. In zulke gevallen heeft dan de tuchtoefening, door afhouding van 't Avondmaal, zonder dat nog van censuur of afsnijding sprake kwam, reeds gezegende uitwerking gehad. Daarom moet het een Kerkeraad zoo mogelijk te doen zijnn.l. door de Kerkelijke vermaning en af houding van 't Avondmaal den zondaar tot in keer en boetvaardige schuldbelijdenis te bren gen, dan blijft verdere tuchtoefening uit. Het is een verkeerde toepassing van de tucht, wanneer een Kerkeraad maar aanstonds over gaat tot de eerste trap van censuur. Vóór een Kerkeraad er toe overgaat den eersten trap van censuur toe te passen, moet reeds korteren of langeren tijd afhouding van het Avondmaal zjjn voorafgegaan. Daar zijn vele Kerkeraden die in dit stuk niet kerkrechtelijk te werk gaandie eigenlijk handelen tegen de bedoeling en uitspraak van onze Kerkenordening in. De praktijk, die vaak gevolgd wordt is, dat een Kerkeraad bij een of ander publiek geworden zonde terstond de eerste trap van censuur toepast. En dat is niet de juiste methodedat is niet goed-Gerefor- meerd. De eerste trap van censuur moet volgens art. 76 alleen zijn grond vinden in hardnekkigheid van den zondaar, in volharden in het kwaad ondanks vermaning en afhouding van des Hee ren Tafel, in onverschilligheid ten opzichte van de Kerkelijke vermaningen. De eerste trap van censuur moet nooit toegepast worden om een of andere zware zonde zélvemaar louter en alleen om het niet tot boetvaardigheid komen na het vallen in de zonde. Helaas zijn er zoowel predikanten als opzie ners, die van dit beginsel niet genoeg door drongen zijn, en het gevolg daarvan is dat er in de toepassing der censuur nog al eens vreemde dingen gebeuren, misstanden voorko men, of liever, dat er onkerkelijk gehandeld wordt. Wanneer iemand in de gemeente een of an dere zonde bedrijft, die openbare ergernis gaf, dan moet hem wel terstond de toegang tot het Avondmaal ontzegd worden, maar dan is een Kerkeraad nog geenszins gerechtigd op hem den eersten trap van censuur toe te passen. Doet een Kerkeraad dit toch, dan gaat hij zijne bevoegdheid te buiten. Censuurd.w.z. afsnij ding, ook in haar eerste trap, kan alleen worden toegepast wanneer in de zonde wordt volhard, ondanks de Kerkelijke vermaningen of wanneer over het bedreven kwaad niet de minste boet vaardigheid te bespeuren valt. Deze beginselen zijn in onze Kerkenordening vastgelegd in artikel 77, dat aldus luidt volgens de Utrechtsche redactie van 1905 „Aleer men, na de afhouding van het Avondmaal en de daarop nog gevolgde on derscheidene vermaningen, tot de afsnijding komt, zal men de hardnekkigheid des zon daars der gemeente openlijk te kennen geven, de zonde verklarende, mitsgaders de naarstigheid aan hem bewezen, in het be straffen, afhouden van het Avondmaal, en menigvuldige vermaningen, en zal de ge meente vermaand worden hem aan te spre ken en voor hem te bidden. Zoodanige vermaningen zullen er drie geschieden. In de eerste plaats zal de zondaar niet ge noemd worden, opdat hij eenigszins ver schoond worde. In de tweede zal met advies der Classe zijn naam uitgedrukt worde. In de derde zal men de gemeente te kenDen geven, dat men hem (tenzij dat hij zich bekeere) van de gemeenschap der Kerk uit sluiten zal, opdat zijne afsnijding, zoo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewil liging der Kerk geschiede. De tijd tusschen de vermaningen zal aan het oordeel des Kerkeraads staan". Vooral uit den aanhef van dit artikel blijkt zeer duidelijk, dat er heel wat moet vooraf gaan aan de toepassing van den eersten trap van censuur. Zoowel afhouding van den Verbondsdiseh als menigvuldige en herhaalde Kerkelijke verma ningen moeten eerst aangewend zijn om den zondaar of de zondares tot boetvaardigheid te bewegen. Baatte dit alles nietmetal, dan mag een Kerkeraad om de gebleken hardnekkigheid overgaan tot censureeren. De Kerkeraad moet ontvangen had, had hem geheel en al ontmoe digd. Hij had dit allerminst verwacht, en nu kampten verontwaardiging en medelijden in het vaderhart om den voorrang. Was dat een toon die Lena paste, waarop zjj den ganschen avond tegen hem gesproken had Stond het hem niet vrij, t0 hertrouwen wanneer hij dit wilde? Een kind moest zijne ouders toestemming vragen om tot een huwe lijk te kunnen geraken, maar een vader was toch niet verplicht aan zjjne dochter permissie te vragen om te hertrouwen Wat verbeeldde Lena zich wel? Moest hij zich door een meisje van achttien jaar de wet laten voorschrijven Maar ach, Lena had zoo véél van haar moeder gehoudenWaarlijk, het was niets te ver wonderen dat zij er tegen opzag, de plaats van haar eigene moeder door een stiefmoeder te zien ingenomen. Stiefmoeder! Welk eenonaangenamenklan had dat woord StiefmoederHet klonk nog veel harder, nog veel scherper dan stiefvader. Hoe kwam dat toch Staat het dan werkelijk vast, dat een stiefmoeder slecht moet zijn Er is geen moeilijker taak denkbaar dan die van eene stiefmoeder. Meestal komt zij in een eenigszins verwaarloosd huisgezin met kinderen die vooringenomen tegen haar zijn. Zeker, er zullen wel stiefmoeders worden gevonden, d ie tegenover de kinderen van haar echtgeno ot wat hard en wat liefdeloos zijn, doch zijn die kinderen niet vaak bizonder ondeugend en g e- heel verwaarloosd in de opvoeding Moeten zij soms niet met eenige gestrengheid optreden En zoo er al stiefmoeders zijn, die inderdaad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 2