Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 28 Juli 1916
No. 31
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LDON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
PERSVERBEN1G1NG ZEEUWSCHB KERKBODE.
Het is niet tegen te spreken, dat in het
godsdienstig en geestelijk leven het ten
slotte aankomt op den persoon van den
enkelen mensch. Godsdienst, godsvrucht
is uiteraard iets persoonlijks. Op den duur
kan daar het algemeene niet voldoen. Het
komt alles ten slotte neer op de per
soonlijke vraag: hoe staat gij persoonlijk
in uwe ziel tegenover den Christus, tegen
over God.
Dit verhindert echter niet, dat er ook
in het geestelijk en godsdienstig leven ge
meenschappelijkheid is. Er is ook solida
riteit in het geestelijk leven. Die moet
er zijn op grond van Gods Woord. Want
als ons in de Heilige Schrift door God
wordt geopenbaard, dat Hij Zijne genade
ons biedt en doet toekomen in den weg
van het genadeverbond, dat al de geloo-
vigen saam één lichaam vormen, het
Lichaam van Christus, dat deswege er
bestaat, geheel afgedacht van wat de
mensch doet, gemeenschap der heiligen
en de geloovigen gehouden zijn die ge
meenschap der heiligen te beoefenen en
te laten zien, maar ook haar te gelooven,
te gelooven, dat ze er is, dan spreekt ons
dit alles van solidariteit, van gemeen
schappelijkheid, zoodat de eenling haast
in de gemeenschap opgaat.
Het spreekt wel van zelf, dat, naar de
Schrift beide leert, beide ook moeten
worden vastgehouden. De Schrift wil geen
eenzijdigheid en de mensch, die eenzijdig
denkt en leeft, moet vroeg of laat met de
Schrift in botsing komen.
Het is nu eenzijdig en daarom onschrif
tuurlijk alleen met den mensch, met den
enkelen mensch te rekenen. Dat gaat
zelfs door voor de meest innige, voor de
diepst geestelijke waarheden. Zelfs de
uitverkiezing ten eeuwigen leven is niet
eene vrijmachtige beschikking Gods, die
betrekking heeft op enkele menschen, op
personen, maar God verkiest de mensch-
heid, die in Christus is ingelijfd, die in
Christus haar tweede hoofd en haar twee
den Adam eert, die door den onverbreek
baren band des verbonds wordt saamge
houden God verkiest het Lichaam van
Christus.
Al de roem, al de heerlijkheid, al de
voortreffelijkheid van een geloovige bestaat
daarin, dat hij een klein deeltje is van
dat groote geheel.
Zoo hebben de apostelen het ons geleerd,
als ze de geloovigen levende steenen noe
men zoo is door de apostelen deze waar
heid op den voorgrond geschoven sinds
de uitstorting des H. Geestes schier alle
en aller aandacht vroeg voor dat groote
geheel, voor het Lichaam van Christus,
voor de Kerk des Heeren.
Zoo, in dien gedachtengang, sprak ook
Paulus van alle geloovigen saam als van
een woonstede Gods. Alle geloovigen saam
een gebouw, dat gebouwd wordt op een
fundament, naar een vast plan, door een
bouwmeester, van levende steenen.
Het fundament is Christus, de hoeksteen
van het fundament der apostelen en pro
feten. Dat wijst op de onmisbaarheid van
den Christus. Buiten Christus geen heil
en geen zaligheid. Het gebouw onzes
heils kan op niets anders opgebouwd wor
den dan op Christus. Geen engel kan de
hoeksteen wezen. Geen macht, geen daad
eens engels brengt dat teweeg, dat zon
daren kinderen Gods worden en met God
verzoend, Zijne gemeenschap genieten. Dat
kunnen ook niet apostelen, profeten of
leeraars, noch met hun leeringen, noch
met hun vermaningen, noch met hun
voorbeeld. Niets, hoezeer we er ook aan
gehecht zijn, kan ons dat geven. Aan dat
alles moeten we sterven. Dat alles moeten
we schade leeren achten. Om alleen den
Christus over te houden en op Hem ge
bouwd, vrede met God, om Zijnentwille,
te hebben en te genieten.
Niet de vrome ouders, die we in 't graf
of in den hemel hebben, niet de vele
malen, dat het ons is aangezegd, niet de
weinige keeren, dat we getroffen en aan
gedaan werden door een mooie preek, niet
ons getrouwe kerkgaan en geregeld Bij
bellezen, niet onze goede naam als Christen
of Christin dat alles, hoe voortreffelijk
ook op zich zelf kan geen fundament
of deel van het fundament zijn, waarop
we het gebouw onzer zaligheid optrekken.
Dat fundament, waarop het Godsgebouw,
de woonstede Gods, alle geloovigen saam
rust, is Christus.
Woonstede Gods zijn alle geloovigen.
Het huis, dat alle geloovigen saam vormen,
vormen zullen, is een woonstede Gods.
Een huis, waarin God woont, waarin God
thuis is. Dat is het bouwplan.
Die woonstede Gods wordt dus gevormd
niet door alle geloovigen saam alleen, maar
door Christus èn alle geloovigen.
Sinds de zonde in de wereld kwam, kon
de gedachte, dat heel het menschelijk ge
slacht, gelijk het geschapen werd, woon
stede Gods zou zijn, niet verwezenlijkt
worden. Maar daarom gaf God die ge
dachte niet prijs. Hij verwezenlijkte dat
voornemen, door den Zoon mensch te laten
worden en zich te laten stellen aan het
hoofd van het menschelijk geslacht, van
hetwelk wordt afgesneden al wat in Chris
tus niet gelooft en niet door het geloof
Hem toebehoort.
Die vernieuwde menschheid is de woon
stede Gods. Een zeer hecht en sterk ge
bouw, waar alle eeuwen door de aan al
macht grenzende machten der hel tever
geefs zich tegen hebben gesteld, want het
weerstaat allen aanval.
Een schoon gebouw, van welks schoon
heid de Oud-Testamentische zangers in
verschillende psalmen hebben gezongen als
ze, bezield door den Geest Gods, dat ge
bouw, dat ze Jeruzalem of Sion noemden,
mochten aanschouwen. Om zijn schoon
heid een vermaking Gods. Een lust van
Gods oogen. Meer dan God Zich ooit in
Zijne wereld verblijdde, nadat Hij ze ge
schapen had, verblijdt Hij Zich in deze
Zijne woning. Hij zal over haar vroolijk
zijn met gejuich, Hij zal zich over haar
verheugen met blijdschap, zoo profeteerde
Zephanja. Daar openbaart God Zich het
heerlijkst, het eenvoudigst, het vriendelijkst,
het meest ongedwongen, daar is Hij het
meest Zichzelf, daar is het middelpunt van
Zijn leven.
Heerlijke woonstede Gods 1
Bouwmeester van deze woonstede Gods
is de Heilige Geest. In den Geest wil zeg
gen door den Geest.
Natuurlijk. Een woonstede Gods maakt
slechts God. Dat is geen menschenwerk.
Zooals de Geest zweefde op de wateren
en zóó de daarin liggende aarde, woest en
ledig, maakte tot een woning der schepselen,
zoo maakt de H. Geest, de in zich zelf
verdorven en onreine menschheid, in ver
band met Christus, tot een woonstede Gods.
Het is dan ook een geestelijk gebouw,
want in een steenen gebouw kan God niet
wonen. Noch in deze, noch in de oude
bedeeling, al scheen het toen zoo.
Zoo is het ook een volmaakt gebouw,
wat van de schoonste gewrochten der kuns-
tigste bouwmeesters niet kan gezegd wor
den. De oneindige wijsheid des bouw
meesters komt erin uit.
De steenen, waarvan dat gebouw wordt
opgetrokken, zijn levende steenen.
Levende steenen zijn zondaarszielen, dood
in zonde en misdaden, die door den H.
Geest geestelijk zijn levend gemaakt. Zij
zijn het materiaal, waarvan de H. Geest,
de bouwmeester, bouwt.
Steenen van dat gebouw zijn slechts zij,
die zelf tempelen des H. Geestes zijn, in
wie de Geest Gods woont en werkt.
Alle geloovigen, onverschillig van wat
herkomst of leeftijd, worden in Christus
vereenigd tot die ééne woonstede Gods.
De schare, het aantal dier levende steenen
kan niemand tellen. Het cement van
Christus' bloed, op Golgotha gestort, maakt
die steenen tot muren en de muren tot
een huis, tot de woonstede Gods.
Als levende steenen worden de zielen,
levend gemaakt door den Geest Gods, op
gebouwd door dienzelfden Geest, geheel
lijdelijk dus. Wij moeten niet bouwen,
maar zelf gebouwd worden. En toch, een
maal door den H. Geest gevormd, geslepen,
pasklaar gemaakt, bouwen ook wij mede
de woonstede Gods.
Gevormd, geslepen, pasklaar gemaakt 1
Ja, want daar moet heel wat aan ons ver
anderd worden. De steenen zijn niet van
aanzienlijke herkomst. Ze zijn weggehaald
onder het puin van het tot een ruïne ge
worden gebouw van het menschelijk ge
slacht. De bijtel der wet, de zalf des
evangelies moeten erbij te pas komen. Er
is niets aantrekkelijks in die steenen.
Maar het zijn door God gekozen steenen.
En daarmee is alles gezegd. En daarmee
is hun hoogheilige bestemming aangewezen,
dat ze mede gebouwd zouden worden tot
een woonstede Gods in den Geest.
Zijt gij zulk een levende steen?
Dat is een zeer gewichtige vraag, die de
meesten, zelfs de meeste geloovigen, in ver
warring brengt. Slechts enkele, scherp be-
lijnde karakters onder de geloovigen, dur
ven zulk een vraag bevestigend, zonder
aarzelen beantwoorden.
Van die aarzeling is ook zelfs nog sprake
waar een geloovige zich zelf die vraag stelt.
Maar dit is nu het troostrijke van de
beschouwing van het groote geheel, van
dat Godsgebouw, van die woonstede Gods,
dat we zooveel gemakkelijker onze ver
houding kunnen bepalen tegenover dat
gebouw.
Hoe staat ge tegenover dat gebouw Is
het ook uw lust, uw vermaking Gaat uw
hart, als 'ter op aankomt, uit naar die
woonstede Gods en niet naar de wereld?
Zou het u een voorrecht zijn een klein,
heel klein, onaanzienlijk deeltje te zijn van
dat groote geheel Is dat uw zoeken,
uw verlangen, uw bidden?
Let toch op dat groote geheel, waar we
veel te weinig aandacht aan wijden.
En als ge wezenlijk van dat geheel erns
tig begeert een deel, een deeltje te zijn,
dan zijt ge een levende steen en dan wordt
ook gij mede opgebouwd tot een woonstede
Gods in den Geest. Warmenhoven.
KEBKELIJK LITfiN.
Reeds twee jaren.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAYE VAN DE
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
- - Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Op welken ook gij mede ge
bouwd wordt tot een woonstede
Gods in den Geest.
Eph. 2 22.
Reeds twee jaar duurt de bloedige worsteling
tussehen onderscheiden volken in ons wereld
deel, een worsteling, welke haar schadelijken
invloed doet gelden ook in die landen, welke
er niet rechtstreeks in betrokken zijn. In Eu
ropa wordt de druk wel het meest gevoeld,
maar ook in de andere werelddeelen weet men
er van te spreken. De verliezen aan menschen-
levens zijn ontzettend groot en haast niet te
berekenen.
Deze oorlog heeft vele mensehelijke bereke
ningen te schande gemaakt, velen meenden,
dat een dergelijke oorlog onmogelijk was.
Vroeger kon zoo iets gebeuren, wijl toen de
volken nog niet meespraken, doch thans kon
het niet meer. De volken waren mondig ge
worden en hadden ook een stem in het kapit
tel, en het gevolg daarvan zou zijn, dat zij zich
tegen eiken oorlog zouden verzetten en
natuurlijk, dan konden de Mogendheden niets
doen. Doch de uitkomst is geheel anders ge
weest. Alle pogingen, aangewend om de volken
bij den vrede te bewaren, zijn vruchteloos ge
weest en daar is een vuur ontbrand, dat een
groot gedeelte van de wereld in vlam heeft ge
zet. Rijken en armen, geleerden en onkundigen,
aanzienlijken en geringen, koningen en volkeren
hebben het zwaard getrokken en zijn er slechts
op uit om hun tegenstanders er met geweld
onder te brengen. En zoo wordt het kostelijk
bloed van de menschenkinderen vergoten en
we schrikken, als we het hooren, hoe groot het
aantal slachtoffers reeds is. Een zee van ellende
heeft zich over de aarde uitgestort en brengt
schier allerwege dood en verderf.
Toen deze oordeelen Gods over de volken
losbraken, verwachtten velen, dat er een alge
meene verootmoediging zou komen en dat de
volken zich keeren zouden tot Dien, wiens heilig
ongenoegen zich openbaarde in de ontzettende
gebeurtenissen, waarvan elke dag gewaagde.
Doch deze verwachting is helaas ook verdwenen
als rook voor den wind, wijl daaraan bijna niets
te bespeuren valt. Wie acht geeft op het leven
van ons eigen volk, ziet steeds, dat de zucht
naar genot eer toe* dan afneemt. Allerlei ver
makelijkheden zijn aan de orde van den dag
en zelfs de allerminste vinden vele voorstan
ders. Dorstigen naar de wateren der aardsche
vreugde zijn er velen, maar wie komen, als de
noodiging weerklinktwie dorst heeft, die kome
tot Mij en neme de wateren des levens om niet.
En als zij, die zich aandienen als voorlichters
van het volk, nu maar verstonden, wat hun
roeping was, er zou wellicht nog eenige ver
wachting zijn, maar dat is bij velen ook niet
het geval. De heer H. Middendorp heeft on
langs in ,De Tijdspiegel" o. a. dit geschreven
„Afval van het moderne christendom en mystie-
kerig gedoe, verwerkt tot een slap en flauw
kostje, dat met een sentimenteele saus overgoten
als poeëzie wordt opgediend. Het is niet over
bodig, dat er eens gewaarschuwd wordt tegen
het mystiekerig element in de moderne poëzie.
Men laat zich weer inspireeren door alle mo-