FEUILLETON. Dit vroegere dagen. „Bouwen In vertrouwen „Wij en ons Huis." Geestelijke arbeid onder de militairen in Zeeuwsch-Vlaanderen. helder dat zy leefden, alsof er geen grond voor onrust meer was. We w\jzen hierop niet met de bedoeling om er hard over te oordeelen, want we moeten helaas erkennen, dat het een algemeen ver schijnsel was, dat ook gezien werd in onze eigen kringen, en het zou derhalve onbetamelijk zijn, wanneer we anderen oordeelden over iets, waar van we zelf niet bevrijd gebleven zijn. Het is ons menschen zoo eigen, om de oogen te sluiten voor de harde en bittere werkelijkheid en ons zelf een denkbeeldige wereld te vormen, waarin we dan een gemakkelijk en onbezorgd leven kunnen leiden. Het voortdurend kanongebulder kan zelfs door zijn ernstig gedreun ons niet goed wakker houden en vandaar is het te verklaren, dat een bericht als dat van Vrijdag zoo opeens groote ontsteltenis verwekt. Wanneer ons leven ge stemd was op den toon van onze dagen, dan zouden we in zulk een geval tot onszelf zeggen het bevreemdt niet, want we wisten, dat we omringd zijn van gevaren. Die plotseling op komende onrust heeft het ons zoo duidelijk ge toond, dat we te veel vergeten hadden de om standigheden, waaronder we nog altijd verkeeren. Meen nu niet, dat ik er aan denk om u op te wekken tot een zekere gelijkmatigheid welke enkel vrucht is van rekening te houden met de toestanden, welke nu eenmaal niet anders zijn. Het wil me toch voorkomen, dat er iets anders van ons verlangd wordt, dat veel meer noodzakelijk geacht moet worden. Wat is het bedroevend, dat we in een dergelijk verschijnsel zien moeten Er was in de eerste weken een behoefte ook aan het openbaar gebed en we mochten verwachten, dat als er in steeds bree- deren kring een ware behoefte kwam om met al de nooden de toevlucht te nemen tot God, het kinderlijke vertrouwen op Zijn leiding krach tiger zou worden. We belijden, dat God in den hemel woont en op aarde doet al wat Hem behaagt en dat niemand Zijn hand afslaan kan en tot Hem zeggen wat doet GijWanneer we daarvan nu ten volle overtuigd waren, dan zou het ons gemakkelijk vallen het evenwicht onzer ziel te bewaren. Inzonderheid zou dit het geval zijn, indien we daarbij konden ge- looven, dat Hij al het kwaad, dat Hij ons in dit jammerdal toezendt, ons ten goede zal doen gedijen. We verwonderen ons over de groote gerustheid, welke de heiligen van den ouden en den nieuwen dag in de grootste gevaren hebben genoten, maar we hebben daar zelf nog zoo weinig van. Als er reden is om ons ergens over te schamen, dan is het wel over ons klein- geloof om het eens zeer zacht te zeggen. En wat is daarvan de oorzaak Hoe komt het, dat zij, die belijden de waarheid in Christns te ken nen, zoo weinig kracht hebben om in 't midden van alle moeite de kalmte te bewaren Hebt ge daarover wel eens ernstig nagedacht Daar moeten toch oorzaken voor zijn. Het kan niet liggen aan Hem, die de Rotssteen des heilsis, ook niet aan de beloften, welke Hij in zijn woord zoo overvloedig gegeven heeft. Waaraan ligt het dan Het heeft u bedorven, o Israël. Wat Dat gij uw steun zoekt in 't schepsel, dat ge naar het oosten en naar het westen ziet om uitkomst, dat ge bouwt op wankelbare grond slagen, dat ge niet uit uzelf gedreven zyt tot den Eenige, die bewaren en redden kan, in Wien alleen uw hulp en heil is. Het ligt aan u, omdat uw onrust u niet verder brengt en omdat uw gebedsbehoefte een opkomende wolk is, welke spoedig verdwijnt. Aan uwe aardsgezindheid, aan uwe wereld gelijkvormigheid ligt het. Het ontbreekt aan den rechten ernst en aan oprechte schuldbe lijdenis. Er is nog wel onderscheid tusschen u en de velen, die als verstorven boomen op de wateren wegdrijven een eeuwigen afgrond te gemoet, maar de ware droefheid naar God, die een onberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt, wordt helaas weinig gevonden. Daarvoor moeten de oogen open bij ons allen, opdat we de oorzaak in ons zelf zoeken en de hulp alleen bij Hem, die uitkomsten beschikt zelfs tegen den dood. De wind is voor de evangelisatie thansgunstig, verblijdt ons. We hebben ook dagen en dit i) Voor eenige weken zat ik des Zondagsavonds in de gastvrije woning van mej. S. te M. In den kleinen doehgezelligen familiekring spraken wij over het kerkelijke en geestelijke leven daar en in de omgeving. Ongezocht werd ook ge sproken over de genabuurde kerk van S. Op eens zegt mijn vriendelijke gastvrouw ik ben in 't bezit van een verhaal, dat ik vroeger eens van iemand mocht overschrijven omtrent het doorbreken van de Afscheiding aldaar. Onder scheidene voorgangers, die bij mij logeerden, las ik het voor, ook u wil ik het eens laten hooren. Zij las en ik luisterde met klimmende be langstelling. Toen zij geëindigd had, waren mijn eerste woorden „Hoe jammer, dat dit niet in druk is!" Toen ik een paar weken later weer het voor recht had te M. te mogen oefenen, vroeg en ontving ik verlof genoemd geschrift te mogen medenemen daar ik het gaarne wilde overschrij ven. Onder dit overschrijven ging ik nog meer betreuren, dat dit eenvoudige verhaal door den druk nog geen gemeen goed geworden was. Dit bracht er mij toe, om met toestemming van genoemde mej., de Redactie van onze Kerk bode te vragen, het by wijze van feuilleton voor dit blad te mogen bewerken. Voor de inwilli- gekend, waarin op openbare vergaderingen ge waarschuwd werd tegen de oprichting en het instandhouden van Zondagsscholen en waarin de voorstanders van evangelisatie zich verde digen moesten met een beroep op het woord „Verderf het niet, want daar is een zegen in." Toch gelooven we, dat zelfs deze bestrijding in onze kringen het werk ten goede gekomen is, want het heeft bijgedragen tot meerdere be kendheid van al, wat aangewend werd tot ver breiding van het evangelie in ons eigen land. Bovendien was de werkelijkheid machtig, wijl er zoovele streken in ons vaderland waren, waar het on- en bijgeloof heerschten en het was onmogelijk om het oog te sluiten voor de droeve toestanden. Voor allen echter, die zich gaven aan dezen moeielijken arbeid was het aangenaam, dat in betrekkelijk korten tijd alle stemmen welke tot afbreken riepen, zwegen, want op deze wijze konden zy al hun tijd en gaven wijden aan het bouwen. We zijn reeds nu zoover, dat weldra het tweede congres voor den evangelisatiearbeid samenkomen zal, dat met aller toestemming een schrede verder zal kunnen gaan op den ingeslagen weg. Wel zyn we nog niet zoover, dat allen hetzelfde ant woord geven op de vraag, hoe er gearbeid moet worden, maar dat hindert niets, als maar op aller medewerking reeds gerekend kan worden. En nu vragen we een oogenblik de aandacht voor den arbeid in N. Brabant en Limburg, waarvan ons het jaarverslag werd toegezonden. Het is steeds een genoegen, om te lezen met welk een opgewektheid en ijver aldaar de arbeid wordt voortgezet, De secretaris van de Depu- taten, ds. Goris van Zevenbergen, heeft er zoo echt den slag van om een duidelijk overzicht te geven, van al wat er gedaan wordt. Eerst een pittig woord over de bekende uitspraak van Nehemia: „God van den hemel, die zal het ons doen gelukken en wij, zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen" en gij hebt met een een antwoord op de vraag, hoe hfj aan zijn karakteristiek opschriftBouwen In vertrou wen gekomen is. Dan blijkt het ook, dat zij daar zeer goed de bedenkingen kennen, welke geopperd worden om de handen der bouwers te verzwakken en den ijver te dooven. Door een practische indeeling wordt het ieder gemakkelijk gemaakt om eenigermate op de hoogte te komen met al wat er in 't afgeloopen jaar gebeurd is en men krijgt den indruk, dat er met groote toewijding gewerkt wordt. Achter eenvolgens komen aan de beurtTilburg, Roo- zendaal, Eindhoven, Helmond, waar het werk niet ongezegend is. Vervolgens krijgt Noord- Limburg een beurt, waar ds. Dekker, die in Venlo het steunpunt voor zijn arbeid heeft, al zijn gaven besteed om daar het licht in de donkerheid te ontsteken. Er is ook een school- vereeniging opgericht en doordien er samen werking verkregen is tusschen de Gereformeer den en Hervormden, is het uitzicht gunstig, dat er na niet al te langen tijd een school tot stand zal komen. Welk een zware taak ligt er voor rekening van dien broeder, als ge bedenkt, dat heel het Noorden van Limburg tot aan Sittard toe voor zijn rekening ligt. En toch zucht hy er niet onder, want tot zijn blijdschap is hem een groot deel ven zijn arbeidsveld ontnomen, wijl Z. Limburg thans in ds. Pontier een arbeider kreeg, die de tweede Gereformeerde kerk te Heerlen dient en zich ook geeft voor het overige deel van dit gewest. En als ge dan leest, dat deze predikant een Franschen dienst begonnen is voor de aldaar aanwezige Belgen en dat hij Zondagsavonds te Hoensbroek preekt voor de talrijke uit Duitschland uitzwermende mijn werkers, dan merkt ge, dat deze broeder ook niet stil zit. In deze laatste plaats werd ook reeds een vereeniging voor de School met den Bijbel opgericht. Daarenboven is er ook in in Maastricht actie, waar een kleine schare Gereformeerden eiken Zondag vergadert om te luisteren naar de bediening des Woords of de lezing eener leerrede. Terecht mag de verslag gever zeggen„Welk een ommekeer op dit gebied in Zuid-Limburg Wel ligt er nog veel braakland, maar wat aanvankelijk door den evangelisatie-arbeid is ontgonnen, belooft aan vankelijk heerlijke vruchten." Waarlijk, het is een genot om dit verslag te lezen, dat op deze wijze eindigt Moeten wfj u nog zeggen, dat dit ons als ging van dit verzoek betuig ik de Hooggeachte Redactie mijn oprechten dank Zooals ik reeds zeide, is het een eenvoudig verhaal, hoe de Heere aldaar menschen vormde om als instrumenten in Zyn hand dienstbaar te zyn om Zyn Kerk vry te maken van de Synodale banden en weêr naar Zyn Woord te gaan leven. De lezers van ons blad, die letter kundig genot zoeken, mogen het gerust onge lezen laten. Zy echter, die er belang in stellen te weten wat er te S., evenals op vele andere plaatsen, in die dagen voor geleden en gestreden is, om den Heere ook op de kerkelijke erve naar Zyn ordinantiën te mogen dienen, zullen naar ik hoop en vertrouw, er wel kennis van willen nemen. Ik hoop het te geven zooals ik het ontving. Alleen enkele bijzonderheden, van nakomelingen der hoofdpersonen, die er in voorkomen, en welke ik in die omgeving leerde kennen, ver nomen, zal ik er tusschen invoegen, en wellicht ook enkele opmerkingen, naar ik hoop tot beter verstaan, er in opnemen. Als niet gewoon zijnde en evenmin er voor gevormd om in 't openbaar te schrijven, vraag ik vooraf beleefd verschooning, waar taal en styl zeker niet aan strenge eischen zal voldoen. Als het onder den zegen des Heeren maar iets mag medewerken ons tegenwoordig geslacht iets meer te doen zien en waardeeren het werk Gods in die dagen, ten gunste van Zyn diep gezonken Kerke gewrocht, zal myn arbeid ruim zyn beloond en zullen de op- en aanmerkingen, die op den vorm worden gemaakt, niet deeren, want dan zal dit geringe werk nog strekken Deputaten en al de kerken in Brabant, recht aangenaam stemt, zoo iets te mogen zien en hooren, ten blijke, dat de arbeid niet ij del is in den Heere? Een wending als van waterstroomen in het Zuiden. Zoo kunnen we er van getuigen Dankt dan met ons den Heere, voor wat wy van den evangelisatie-arbeid mogen mededeelen. En bidt met ons om vermeerdering van geeste lijken zegen en van de stoffelijke middelen. Wy hebben niet te beschikken over groote ka pitalen en voor ons zyn de renten hoog. Maar de Heere zegent het kleine en de kleine kracht. En als gy u mede verblijdt, dan vindt gij lichtelijk hier of daar wel gelegenheid om te steunen of te blijven steunen en ook anderen tot hulp aan onzen arbeid op te wekken. Er gloort een morgenrood van Gereformeerd leven over het donkere Zuiden. De Heere geve, dat de dag spoedig aanlichte en de Heerlijkheid van den Christus, als de eenige en volkomen Zaligmaker worde gezien en uitschalle over het land „dat schaduwachtig is aan de franctieren". Helpt ons bouwen aan „Jeruzalems muren" in vertrouwendat de Heere het zal doen ge lukken Aan uw hart en hand, broeders en zusters, jeugdigen en ouden, zy dit heerlijke werk in 't donkere Zuiden ter ondersteuning blijmoedig en hartelijk aanbevolen." We behoeven er niets meer aan toe te voegen. De arbeid, welke hier verricht wordt is noodig en aller medewerking waardig. Het kan misschien goed zyn om nog mede te deelen, dat ds. F. Nomes te Fynaart pen ningmeester van dezen evangelisatie-arbeid is. Bouma. Om eens een proeve te geven met welke juiste menschenkennis het onder Boekaankon diging besproken werkje van Drewes is ge schreven, nemen we hier het volgende stukje van dezen schrijver op. Er valt uit te leeren. Kerkhof. Een Achterblijver. Vaders en Moeders hebben niet altijd den juisten kyk op hun kinderen. Ge zoudt zoo zeggen, dat de ouders toch hun kind wel het beste moeten kennen. Dat moesten ze ook inderdaad. Maar ze doen het daarom nog niet allemaal. Dat is nog al niet zoo moeielyk te verklaren. Ieder weet, dat zelfkennis wel het aller zwaarste is, dat een mensch te leeren heeft. Er gaat vaak een heel leven voorbij, zonder dat een mensch tot zelfkennis komt. Er zyn zonden in een mensch, die hy soms niet eens by zich zelf vermoedt, waartegen hy den stryd niet aanbindt, omdat hy ze niet in zich opmerkt. En die toch voor ieder ander duidelijk by hem bestaan. Er zyn mensehen, die den mond vol hebben van nederigheid en ootmoed en die toch bar hoogmoedig zyn. Menschen, die ijdel zyn en verwaand en er zelf niets van merken. Wie voor zyn eigen zonden en gebreken niet blind is, die heeft het al een aardig eind gestuurd op den weg der zelfkennis. En zoo goed als iemand zich zelf overschat, zoo goed kan hy zich zelf overschatten. Ook een gebrek aan zelfkennis daarin openbarend. Welnu, onze kinderen zyn een deel van ons zelf. Onze eigen karaktertrekken komen vaak, meestal, by onze kinderen terug. Onverstandige ouders, die zich zelf niet kennen, schrijven de gebreken hunner kinderen, wanneer ze die op merken maar al te dikwyls aan elkander en wat nog vaker voorkomt aan elkanders-familie toe. Manlief zegt, dat die en die dit en dat van zyns vrouws moeder heeft. Of dat zyn kind precies „myn vrouws vader" of „myn zwager" of wie dan ook, maar vooral van vrouws kant is. Eu vrouwlief doet hetzelfde maar schryft allerlei ondeugden aan haar man en haar mans familie toe. Een grappenmaker neemt de schuld van de gebreken zijner kin deren op zich en zegt, dat zyn kinderen al hun ondeugden van hem hebben, want voegt hy er by: „myn vrouw heeft de hare zelf nog alle maal." En zoo gaat het. Maar wie ernst maakt met de verkrijging van zelfkennis, die ziet met smart eigen ondeugden en zonden in zyn kin deren terug. tot eere van Hem, die alle glorie waard is en toekomt. Genoeg reeds om tot de zaak te komen. M., Maart 1916. A. P. HOOFDSTUK I. Een jeugdig echtpaar. Volg my dan nu in gedachten naar een klein, afgelegen dorpje, op een onzer eilanden. Een weg loopt er van Noord, tot Zuid doorheen, welke strekt van den eenen dyk naar den anderen, waar bedoeld eiland op zyn smalst is. Aan beide zyden van dezen weg staan huizen, door lindeboomen beschaduwd. Achter de huizen, Oost en West, strekken zich ver vruchtbare kleigronden uit, waarop men hier en daar groote boerderijen ziet. 'tWas in het voorjaar van 1811, hadden wy toen een der eenvoudige huisjes van dit dorp ongemerkt kunnen binnenkomen," dan hadden wy daarop een vroegen Meimorgen, een eigenaardig gesprek kunnen beluisteren. Maarten van S. en Gerritje C. waren den vorigen dag getrouwd en reeds vroeg weêr opgestaan. Zy zullen samen in hun nette woning, waar alles van nieuwheid blinkt, hun eerste ontbijt gebruiken, vóór dat Maarten, die grondig met den landbouw bekend en daarom als opzichter by een heereboer is aangesteld, naar zyn werk gaat. Wat wy nu van deze menschen gaan ver tellen, is, wat den inhoud aangaat, overgenomen uit een oud handschrift, een soort van familie- Echter kennen maar weinig menschen zich zelf. En zoo kennen ze ook hun kinderen maar zelden. Hun kennis loopt vaak uit op algemeenheden. De liefde, die naar men zegt blind is, sluit het vaderlijk en moederlijk oog al heel vaak. Van jongens die bekend zyn om hun liegen, komen vader en moeder wel eens verklaren, dat ze altyd de waarheid spreken. Van jongens vol met leelyke streken, vertellen ze vaak, dat anderen hen opstoken. Ook omgekeerd. Er zijn ouders, die op de goede eigenschappen hunner kinderen opmerkzaam moeten worden gemaakt. Die by hun buren en by hun familie altyd betere, nettere, kalmere, gehoorzamere, gezaglijker, braver kinderen zien dan de hunne zyn. Er zyn ouders, die zich verbeelden knap te zyn, en goed geleerd te hebben op school, of die het ook werkelijk gedaan hebben, en die zich maar niet kunnen begrypen, dat hun kinderen niet zoo knap zyn en niet zoo goed kunnen leeren. Er zyn er, die in beter doen gekomen zyn dan hun ouders en die hun kin deren alle boeken en schoolbehoeften in ruime mate kunnen geven en ook geven, en die zich op grond daarvan nog verbazen, waarom hun kinderen niet knapper zyn. Als of God naar de pertemonnaie der ouders keek, wanneer Hy zyn goede gaven uitdeelt! Men moet en mag van een mensch en ook van een kind nooit meer eischen dan het geven kan. Wanneer het dat geeft is het goed. Dan kan het gebeuren, dat dat minder is dan wy graag zagen. Ouderlijke ijdelheid vraagt wel eens veel te veel. Of het kind studeeren kan, wordt niet gevraagd, vader heeft geld en de jongen moet studeeren. Ily moet naar de H.B.S. of naar het gymnasium of dominee worden, of dokterVan wat er verder op de universiteit gedaan wordt, heeft men meestal geen begrip. We moeten van die ydelheid af. Onze kin deren hebben wy niet, om er mee te pronken. God geeft de talenten naar Zyn welbehagen en vroomheid en oprechtheid zyn meer waard dan honderd Fransche thema's. Eenvoud en nederigheid zyn kostelijker dan een zak vol wiskunde. Gezondheid is een grooter schat dan een hooger rekenboek. Ik acht Fransch en wiskunde en goed rekenen zeker hoog. Maar volstrekt niet onmisbaar. Ik acht een goede positie in de maatschappij zeker hoog, maar geluk veel hooger. En een Godvreezend koster veel hooger dan een ongeloovigen dominee. Een nederige huismoeder is my honderd maal liever dan een verwaande blauwkous. En een degelijk eerlyk en eenvoudig kind stel ik boven een fladderachtigen, sluwen en geslepen jongen. Al leert hy honderd maal beter. Knapheid is nu eenmaal niet het een en het al. En een geslepen verstand heeft maar zeer betrekkelijke waarde. Hebben onze „achterblijvers" niet andere gaven dan die op hun schoolrapport met een hoog cyfer kunnen worden uitgedrukt Laten we daar dan eens naar kijken. En ze op hun rechte waarde leeren schatten. De arbeid der prediking onder de militairen werd in het eerste kwartaal van 1916 vry ge regeld voortgezet. Tal van predikanten gaven zich voor dezen arbeid eenmaal of meermalen geheel belangeloos. In Philippine ging ds. H. Akersloot van Houten Roos, vau Sas van Gent, voort met eiken Zondagnamiddag, in verband met de regeling van den wachtdienst, om half vier op te treden. De kerkeraad van de Geref. kerk te Terneuzen zorgde, door middel van zyn commissie, voor sprekers midden in de week om de veertien dagen. Te Philippine en Sas van Gent traden achter eenvolgens opWoensdag 12 Januarids. H. P. M. de Walle te Zaamslag26 Januarids. Joh. Dam te Baarland Woensdag 9 Februari ds. A. Scheele te Yeere23 Februarids. F. J. van den Ende te WestkapelleWoensdag 8 Maartgeen dienst (gevolg van Biddag en troe penverplaatsing) 22 Maartds. G. de Jager te Wolfaartsdyk. De commissie voor de verzorging van de gods- beschry ving, waarin een dochter over het leven harer ouders schryft. Die ouders hadden haar dikwyls gezegd„Vertelt het uwe kinderen, „en kindskinderen, opdat ook zy hunne hope „op God stellen, en Zyne daden niet vergeten." Deze dochter zullen wy dan ook telkens het woord laten. Laten wy nu naar die woning terugkeeren. Gy zult in geen tien keer raden, waarover dit jeugdig echtpaar toen sprak, en zulks omdat het helaas ook nu niet zóó dikwyls zal voor komen, en het in dien tyd nog zeldzamer zal geweest zyn, dat jonggehuwden op den eersten morgen van hun huwelijksleven daarover spra ken. Wy zullen het u daarom maar zeggen: Zy hadden het over het gebed. Toen het jonge vrouwtje met veel ijver en zorg alles voor het ontbyt gereed had gezet en naast haar man ging zitten, zeide zy tot hem, zoo eenvoudig en vriendelijk alsof het van zelfs sprak „Wilt gij nu bidden Maarten De jonge man zag zyn vrouwtje ietwat ver schrikt aan en zeide „hardop bidden, Gerritje „dat kan ik niet." Er kwam een min of meer droevige trek op het gelaat der jonge vrouw, toen zy antwoordde „Dat moet toch gebeuren, „lieve!" „Ik heb het nooit geleerd, vrouwtje," zeide Maarten weer. „Dat is jammer, Maarten, „het behoort toch. Vader doet het altijd, dat „weet gy gy hebt het dikwerf genoeg gehoord, „als gy by ons waart." „Ja, dat is zoo, maar „uw vader of ik, dat verschilt nog al watik „heb er waarlijk nooit aan gedacht, dat iemand „als hy getrouwd is, dat doen moet, ik kan ,het ook niet, best vrouwtje, by ons in huis

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 2