Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
30e Jaargang.
Vrijdag 3 Maart 1916.
No, 10.
DIT HET WOOR1).
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENOE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
uitgaye van de
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. L1TTOOIJ Az.
Middelburg.
GIJ DOET WEL, DAT GIJ DAAROP
ACHT HEBT.
II.
«Gij doet wel, dat gij daarop acht hebt".
l)it zou kunnen worden verstaan als be
doelde de apostel de lezers van zijn brief
te prijzenals wilde hij zeggen Ik weet
dat gij acht hebt op 't profetische woord,
en daar doet gij wèl aan.
't Kan echter ook als een vermaning
worden opgevat. En in elk gevaler ligt
oen vermaning in opgesloten. Ojk al is
het dat de lezers van Petrus' brief inder
daad acht hadden op 't profetisch woord
de apostel wil hen dan toch in elk ge
val opwekken en vermanen daarmede
voort te gaan en daarin te volharden.
De bedoeling van den apostel is, dat,
waar we in het Woord een licht hebben
voor ons pad, en een lamp voor onzen
voet, wij daarvan nu ook gebruik zullen
maken, en we ons daardoor zullen laten
leiden.
«Acht hebben op het Woord" dat
wil dus zeggen goed opletten, welke de
weg is, door 't Woord ons in allerlei op
zicht en voor eiken dag onzes levens, voor
tijd en eeuwigheid regeeren en dan dien
weg óók betredenen daarvan niet af
wijken
Daartoe nu is noodig vooreerst, dat we
van alle ander licht, dat zich aandient ons
afwenden.
Ons afwenden dus van 't licht der rede.
Ons voorts niet laten leiden door ons ge
voel. Niet oordeelen bij 't licht van men-
schelijke meeningen en leeringen. Niet
vragen naar wat oud en overgeleverd
ook niet naar wat nieuw is.
Wij menschen zijn altijd geneigd, ons
door allerlei ander licht te laten leiden,
dan door 't alleen onfeilbare en onbedrie-
gelijke licht des Woords. Doch wij moeten
leeren inzien dat wij op die wijze ver
keerd uitkomen.
Zóó wil het de apostel in onzen tekst.
En zóó zeggen het ons alle apostelen en
alle profeten samen. De Heere Jezus zelf
zeide«Onderzoekt de Schriften". En als
Hij zijne discipelen onderwees, was het
ook gedurig in aansluiting aan de Schrif
ten. Uit de Schriften onderrichtte Hij de
Emmaüs-gangers. Voor de Schriften opende
Hij de oogen der elven. Toen Petrus
op den Pinksterdag voor de schare pre
dikte was het ingelijks op de Schriften,
dat hij zich beriep, en tot de Schriften,
dat hij ze leidde. Filippus onderwees den
Kamerling uit de Schriften.
Naar de Schriften leidt ook de Heilige
Geest zelf Gods volk. Die Geest spreekt
Ja, »gij doet wèl, dat gij daarop acht
hebt
En dat wel«totdat de dag aanlichte,
en de morgenster opga in uwe harten
Wat wil dat zeggen? Waarom voegt de
apostel er dit nog bij Wat bedoelt hij
met dat «aanlichten van den dag Welke
«dag" is dat En wat is die «morgenster",
die zal «opgaan in de harten" der geloo-
vigen
't Lijdt geen twijfel, of de apostel heeft
hier 't oog op den jongsten dag. Hier be
neden, in deze tegenwoordige wereld, is
het nachten blijft het nacht, zoolang de
zonde hier heerschappij voert. «Dag" zal
het eerst worden de dag, de morgen
stond, op den nacht volgende,zal aanlichten,
als Jezus, ten tweeden male zal verschijnen,
zittende op de wolkenals de elementen
zullen branden en vergaan, en God nieuwe
hemelen en een nieuwe aarde zal scheppen,
waarin gerechtigheid woont.
Dan zal de «morgenster" opgaan in de
harten van Gods kinderen. Wat bedoelt
de apostel met die «morgenster In 't Boek
der Openbaring wordt onze Heere Jezus
Christus, in zijn wederkomst, genaamd
«de blinkende Morgenster". Het «opgaan"
van de Morgenster in de harten van Gods
volk wil dus zeggenhet aanbreken van
die Bedeeling, waarin zij aan Christus
gelijk zullen zijn, omdat zij Hem zullen
zien gelijk Hij is«ziende aangezicht tot
aangezicht, kennende, gelijk ook zij ge
kend zijn."
't Ziet dus op 't Nieuwe Jeruzalem, 't welk
de zon en de maan niet meer behoeft, dat
zij in haar zouden schijnen«want de
heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en
het Lam is haar kaars".
In dat Nieuwe Jeruzalem zullen we niet
meer «zien door een spiegel in een duis
tere rede". D. w. z. de spiegel des Woords
zal er niet meer noodig zijn. Dan zal
't volle daglicht ons beschijnen. Hier wan
delen we «in een duistere plaats". Maar
zoolang we in die duistere plaats zijn,
hebben we dan ook 't licht des Woords
noodig, en mogen we ons niet boven dat
Licht verheven achten, moeten we er in
tegendeel kinderlijk op «acht hebben".
Geen kennis dus, dan in den spiegel des
Woords aan deze zijde van 't graf. Maar
die kennis dan ook volkomen genoegzaam.
Meerdere kennis niet noodig
Dat we het toch verstaan mogen Hebt
gij het reeds verstaan En brengt gij het
óók in beoefening?
De wereld leeft bij haar valsche filosofie.
En bij allerlei gedachten en meeningen,
die zij zichzelve vormt. Zooals zij 't maar
het liefst wil, zóó zoekt zij zich-zelve wijs
te maken, dat 'took wel gaan zal. De
kinderen der wereld laten zich misleiden
door allerlei geesten, die zijn uitgegaan
Spiritisme, theosophie, en wat al dwalingen
niet meer 1 «Zij hebben mijn Woord ver
worpen" zegt God «wat wijsheid
zullen zij hebben?"
Maar ach ook Christus' gemeente
laat zich nog gedurig zóó op allerlei wijze
misleiden. Vele dwaalgevoelens voeren
ook over haar heerschappij, zonder dat
zij 't zelve weet. En zij kan aan die dwaal
begrippen zóó vast zitten. Wij willen niet
gaarne, ons van ongelijk laten overtuigen
Ware er toch meereen buig en voor 'tWoord,
een toetsen van allerlei opgevatte meenin
gen en inzichten aan 't WoordAan
't Woord alleen, en nergens anders aan.
«Tot de Wet en de getuigenis 1" zegt God,
«zoo ze niet spreken naar dit Woord, het
zal zijn, dat ze geen dageraad zullen heb
ben."
Of er ook meer waarde gehecht wierd
aan de beloften van 't Woord, om daarin
alléén te zoeken den vasten grond voor
onzen troost en onze zaligheid 1 Menigeen,
bij Wien overigens wel heilbegeerte te
bespeuren en wel vreeze Gods op te merken
valt, wil echter nog maar altijd zoo gaarne
een apart lichtjeeen extra lichtje naast
't Woord, liefst zoo rechtstreeks van Boven
komend. Daarnaar ziet men uit van
dag tot dag, en van jaar tot jaaren
daarvan verwacht men dan zijn verzekering
Er zou nog zoo'n buitengewone stem moe
ten komen, of iets dergelijks.
Hoe God-onteerend Wat doen dezulke
daardoor te kort aan den eerbeid, dien wij
Gods Woord schuldig zijnZijn Woord
toch heeft God ons gegeven, opdat we 't
daarop wagen zoudenopdat we op dat
kompas varen zouden. Niet daarbuiten.
Al wat buiten en boven 't Woord is, brengt
ons van den weg, brengt ons op 't dwaal
spoor. Op 't Woord mogen en moeten we
bouwen en vertrouwen. Dat Woord is een
woord voor allen saam, maar ook voor
een iegelijk van Gods kinderen voor elk
heilbegeerige, ja voor elk verloren zondaar
persoonlijk. Zooals 't daar staat, moogt
ge 't aanvaarden.
Of ge dan den Geest niet noodig hebt?
zoo vraagt ge misschien. Zeer stellig
hebt ge dien noodig. Maar de Geest
we merkten het reeds op werkt ook
juist niet anders in u, dan dat Hij u leert
bouwen op 't WoordDe Geest is niet
iets aparts naast en boven 't Woord. Ook
wijst Hij u niet op Zich-zelven maar Hij
wijst u op Christus, op den Christus der
Schriften. Hij leidt u tot 't Woord. Dit
is juist het kenmerk van het ware werk
des Geestes niet dat ge dan nog iets
aparts ontvangt, naasten buitenen boven
't Woord maar dat gij in 't Woord de
stem uws Gods hoort, en aan 't Woord u
gebonden voelt, en op 't Woord leert bou
wen, en aan 't Woord genoeg hebben
Sinds den tijd, dat Gods Kerk 't Woord
Gods in zijn geheel bezit, is trouwens
dit worde vooral nimmer uit 'toog ver
loren de bedeeling des Geestes een andere,
dan vóór dien tijd. Toen 't Woord er nog
niet was of er nog maar een klein ge
deelte van was, gaf de Heere rechtstreek-
sche bekendmakingen en ingevingen. Zooals
aan de aartsvaders, en anderen. Nu we
echter 't Woord in zijn volheid en volko
menheid bezitten, haalt de Heere met
eerbied zij het uitgesproken geen streep
door zijn eigen werkmaar wil Hij, dat
zijn volk bij 't geschreven Woord leve, en
uit al de volheid en al de beloften des
Woords dagelijks putte, tot hun versterking
en vertroosting.
Al de beloften des Woords zijn eiken
dag, en elk uur van den dag voor heel Gods
Kerk. En gij pleegt geen roof, indien gij
als heilbegeerig kind des Verbonds, er u
van dag tot dag mee voedt. Integendeel
aldus is het Gods wil, en is het tot zijn
verheerlijking I En dat is de zaligheid van
den Christen«Uwe inzettingen" zóó
zingt hij met den Psalmdichter «zijn
mij gezangen geweest ten dage mijner
vreemdelingschappen." En andermaal«Op
Uw Woord" dat is op al de volheid
Uwer beloften in het Woord «heb ik
gehoopt."
Lezer moge dit Christendom het uwe
zijn. Het Christendom dus van Petrus uit
ons motto-vers, waarin hij 'tGods Kerk
toeroept: «Wij hebben het profetische woord
dat zeer vast is d. i. wij hebben den
ganschen rijkdom van dat Woord «en
gij doet wel, dat ge daarop acht hebt."
Derhalve: van dag tot dag uit den vol
len oceaan van 't Woord puttenen in
alles door 't Woord ons laten leiden. Acht
hebben op 't Woord, als op een licht,
schijnende in een duistere plaats. En dat
tot op den grooten toekomenden dag, den
dag van Jezus' komst op de wolken, wan
neer de Morgenster zijn volle heerlijke
licht in de harten van Gods kinderen zal
doen stralen 1
Inderdaad Gods volk is een rijk volk 1
Arm in zichzelven. Maar rijk in zijn God.
Dat het zich dan niet arm houde, en niet
als een arm volk leve. Gode tot smaad-
heid. En zijn Gee3t tot droefenis.
Kok.
KERKELIJK MflVISW.
Biddag.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
En wij hebben het profetische
woord dat zeer vast isen gij
doet wel dat gij daarop acht hebt,
als op een licht, schijnende in
een duistere plaats, totdat de dag
aanlichte, en de morgenster opga
in uwe harten.
2 petr. 1 19.
't Woord moeten wij hebben, op 't Woord
acht nemen en daarop alleen, 't Woord
moet ons éénig richtsnoer, ons éénig kom
pas zyn
niet voor zichzelf. Die Geest werkt niet
door onmiddellijke ingevingen. Aan de
Schriften bindt Hij Gods volkuit de
Schriften leert Hij hen putten, aan de
Schriften zich vastklemmen. De Schriften
zijn de levensbodem, waarin 't geestelijk
leven wortelt, waaruit het zijn voedsel trekt.
Nu de Biddag weer naby komt en de om
standigheden, waaronder we nog altijd leven,
elk uitzicht beletten, gaan onwillekeurig de
gedachten terug naar het verleden, waarin de
Biddag op den tweeden Woensdag in Maart
het aanzijn ontving. Eensdeels stemt het tot
erkentelijkheid, dat de uitschrijving van dezen
Biddag in 't jaar 1653 door de Staten van de
vereenigde Nederlanden tot dusver bleef bestaan.
We weten wel, dat er vele deelen van ons land
zyn, waar hy byna geheel onbekend is, zoodat
we helaas niet spreken kunnen van een natio
nale, zooals dit oorspronkelijk het geval was,
en menigeen vergeten heeft, welke nood hem
in 't leven geroepen heeft, maar we zyn er toch
dankbaar voor, dat althans een gewest n. 1.
Overysel hem steeds in eere gehouden heeft,
en we waardeeren het, dat de kerken der Af
scheiding hem ook dadelijk in onze provincie een
plaats hebben gegeven. Daar bleef het niet by.
Ook de Ilerv. kerk heeft meegewerkt om hem
in Zeeland zyn bestaan te verzekeren, zoodat
by name op het eiland Walcheren inzonderheid
op de dorpen er de hand aan gehouden is.
De arbeid staat er dan schier geheel stil, de
bevolking trekt het Zondagskleed aan en rijk
en arm gaat op naar het bedehuis.
Anderdeels stemt het tot weemoed, dat we
zelfs in deze donkere dagen een nationalen
Biddag moeten missen. Ofschoon het ons goed
gedaan heeft, dat onze geliefde Koningin on
langs haar volk opgewekt heeft om met Haar
op een bepaalden Zondag de nooden van land
en volk in 't openbaar te gedenken, toch gaat
er van de Hooge Overheid geen drang uit om
het geheele volk op te roepen tot verootmoe-