Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 30e Jaargang. Vrijdag 25 Februari 1916, No. 9. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Kaste MedewerkersO.D. R. J. d. KEEK, J. D. WIELENGft, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. LOON, 0. POL en F. lil/. J. WOLF. Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 70 cent. PERSVEREENIGING ZEEÜWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA D. LITTOOIJ Az. Middelburg. HET ZEER VASTE WOÜRD. 2 Pktr. 1 19. I. Een tweetal meditaties wenschen we vast te knoopen aan bovenstaand tekstwoord. In deze eerste wijden we onze aandacht aan hetgeen de apostel hier zegt over de hooge waarde der Heilige Schift. In de volgende aan de vermaningdie Hij op grond daarvan tot Gods Kerk richt. Met »het profetisch woord, dat zeer vast is" bedoelt Petrus de boeken des Ouden Testaments. Het nieuwe Testament bestond nog niet. Wel enkele, waarschijnlijk zelfs de meeste boeken maar nog niet het Nieuwe Testament als geheel. Wat de apostel in onzen tekst van het Oude Tes tament zegt, geldt echter van heel den Bijbel. Daarom willen we het als zoodanig beschouwen. »Wij hebben het profetische woord, dat 'zeer vast is." Eigenlijk staat er in den grondtekstdat vaster of meer vast is. En (de apostel zegt dat in vergelijking met iets waarvan hij in de voorafgaande verzen had gesproken. Daar had hij zich n.l. beroepen op 'tgeen hij als getuige gezien had van den Heere Jezus Christus. Hoe Hij eer en heerlijkheid had ontvangen van God den Vader, als zoodanig een stem van de hoog vaardige heerlijkheid tot Hem gebracht •werd»Deze is mijn geliefde Zoon, in welken Ik mijn welbehagen heb." »Deze stem hebben wij gehoord", zegt de apostel vs. 18, »als zij van den hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren." Wij begrijpen terstond, dit lezende, hoe Petrus het hier heeft over de verheerlijking van onzen Heiland op Thabor, toen Hij veranderd werd van gedaante, en zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en zijn kleederen wit werden gelijk het licht." Alleen de drie meest ver trouwde discipelen van den Heere waren daarbij tegenwoordig: Petrus, Johannes en Jacobus. Petrus beroept zich hierop, ten bewijze, dat hij en zijn mede-apostelen »geen kun- stelijk verdichte fabelen zijn nagevolgd, als zij den menschen hebben bekend gemaakt de kracht en de toekomst van onzen Heere Jezus Christus." Neen zij zijn aanschou wers geweest van Zijne Majesteit. Daarom als afgezant van dezen ver heerlijkten Heiland, van Wiens goddelijke Majesteit hij getuige was, eischt Petrus ge hoor van zijn lezers. En toch dat is ■niet de éénige grond, waarop hij gezag opeischt voor Zijn Woord. Er is nog iets anders waaraan althans door de uit *t Jodendom bekeerde Christenen, tot wie hij allereerst zich richt waarschijnlijk nog meer waarde zal worden gehecht. Wij hebben" zoo zegt de apostel in ons vers »het profetische woord dat vaster is." Let welPetrus wil geenszins zeggen, dat op zich-zelf beschouwd de goddelijke openbaringen, aan de apostelen ten deel gevallen, van minder waarde en beteekenis zouden zijn, dan 't licht, door de Oudtes tamentische profeten opgevangen en ver spreid. Maar voor de oorspronkelijke lezers van zijn brief was de overeenstemming van 't geen Petrus en zijne mede-apostelen ver kondigden met het Oude Testament de meest krachtige grond waarop hij geloof en gehoorzaamheid van hen kon eischen. Daarom zegt hij in ons vers »En wij heb ben het profetische woord, dat vaster is. 't Is zeker wel een bewijs van de hooge waardedie de apostelen hechtten aan de Schriften des Ouden Testaments, dat zij hunne Evangelie-prediking met dat Oude Testament zochten te staven. Niet alleen Petrus deed dat. Maar ook Johannes en Jacobus. En niet het minst de apostel Paulus. Trouwens ook onze Heere Jezus zelf beroept zich telken male en altijd weder op 't Oude Testament. Hij, die toch niet noodig had, het gezag van zijn Woord te ontleenen aan iets anders dan aan zijn eigen persoon Wij hebben daaruit dit te leeren, dat ook voor ons de Heilige Schriften de grond behooren te zijn, waarop wij bouwen. Wat daarmede overeenstemt heeft gezag. Maar wat daar niet mede overeenstemt is ver werpelijk. Ook al dient het zich onder nog zulk een schoonen schijn aan. Doch laat ons nu zien, hoe in ons vers de hooge waarde der Heilige Schrift nader door den apostel wordt aangewezen. Het profetische Woord is dan een vast woord, zeer vastbij uitnemendheid vast, d. w. z. wij kunnen er op aan. Zooals het in dat Woord gezegd wordt, zóó is het. Immers 't is geen menschen woord, 't is Gods Woord »De heilige menschen Gods door den Heili gen Geest gedreven, hebben het gesproken" zooals de apostel in het laatste vers van ons hoofdstuk zegt. God nu is de God der waarheid. Geen man, dat hij liegen zoude. Zóó zullen dus de beloften des Woords zekerlijk hunne vervulling vinden. Zóó kunnen we met de wijsheid van dat Woord nooit bedrogen uitkomen. Zóó zullen ook de bedreigingen en waarschuwingen van dat Woord bevestigd worden. Maar nu noemt Petrus in het vervolg van ons vers het Woord der Schrift veen lichtschijnende in een duistere plaats". Dat is een zeer verstaanbare beeldspraak. Van hoe groote nuttigheid is het, zoo we in 't donker moeten loopen, een helder licht bij ons te hebben, dat ons pad bestraalt 1 Als we dat licht misten, zouden we allicht dwa len. Of ook we zouden over een hin dernis, die zich op den weg bevond, kun nen struikelen 1 't Licht wijst ons, waar we gaan moeten, en 't waarschuwt ons tegen 't geen ons zou kunnen doen ver ongelukken. Wie in een duistere plaats moet loopen, of iets moet zoeken in 't don ker, doet dus wèl, zich van een voldoend helder licht te voorzien. Welnu bij zulk een licht vergelijkt de apostel 't profetisch Woord. En gelijk we zagen we kunnen dat nu zonder eenige aarzeling toepassen op heel den Bij bel, Oud- en Nieuw-Testament beide. Want van heel den Bijbel geldt, dat hij is 't Woord van God, de Schrift van God ingegeven. Een licht derhalve in een duistere plaats. En van hoe groote nuttigheid dat licht is, dat zien we het best aan die volkeren, die met den Bijbel niet bekend zijn. Hoe beklagenswaardig is hun toestandZij zijn geheel onbekend met den waren God. Zij zoeken hun heil en zaligheid daar, waar zij nimmer eenig heil of eenige zaligheid kunnen vinden. Zij buigen zich neder voor de stomme afgoden, goden, die geen goden zijn. Het licht ontbreekt hun over hun verloren toestand, over den weg ter verlossing, over den waren dienst van God, over 's Heeren ordinantiën Zij weten van geen wedergeboorte en geen bekeering, van geen geloof en geen rechtvaardigmaking, van geen hel en geen hemelIs 't niet treurig? En niet veel beter is het met degenen, die, schoon wonend in 't christen land, daar, waar Gods Woord toch bekend is, niettemin zonder 't Woord hun weg betreden, moedwillig er zich van afwendend en er zich boven verhellend. 't Woord is een licht, schijnende in een duistere plaats. Zalig, die dat Woord ken nen, die er uit onderwezen worden, die er zich door laten leiden, die er hun wijsheid, hun heil, hun troost bij zoeken. Op elk gebied des levens vinden we bij 't Woord het ware licht. Het éérste en het voornaamste is, zeer zeker, dat 'tons den weg ter zaligheid wijst 1 Het Woord maakt ons bekend met de eeuwige dingen. Het doet ons een blik slaan in die hoogere wereld, die we zonder het Woord niet zouden kennen. Zeker er is buiten 't Woord wel eenige kennis van God, en van 't eeuwige. Er is ook een zekere kennis Gods uit de natuur. Wij weten, dat er is een Hoogere Macht. Wij weten, dat er is een leven na dit leven. Onze consciëntie getuigt in ons van goed en kwaad, en van vergelding. Maar 'tis alles zoo vaag en zoo onzeker. Door de zonde is ons menschelijk verstand verduis terd, zoodat we ten aanzien van de eeuwige dingen als in den binde rondtasten. We hebben er niet meer dan een flauw en onklaar besef van. Maar door 't Woord gaat ons 't licht op 't Woord geeft ons zekerheid, daar waar we anders slechts zouden blijven gissen en raden 1 't Woord doet ons zien aniet alleen dat er een God is, maar ook wie en hoe Ilij isDat Hij is de Drieëenige, Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat Hij is heilig, rechtvaardig maar ook barmhartig en genadig 't Woord leert ons Jezus Christus kennen als den Zaligmaker, 't Doet ons zien, dat we een Zaligmaker noodig hebben. Maar nu zien we ook, dat de Zaligmaker gekomen is, en dat we in Hem alles bezitten, wat ons noodig is. Welk een heerlijk licht dan, 't welk in 't Woord ons opgaat. Een licht, schijnende in een donkere plaatsNu weten we, hoe we gaan, en waarvoor we ons wachten moeten 1 Doch gelijk we reeds opmerkten, op elk gebied is 't Woord als een licht, schijnende in een duistere plaats! 't Woord leert ons reeds op de éérste bladzijde, God als den Schepper kennen, uit Wien en door Wien, en tot Wien alle dingen zijn. De Schepper stelde voor alles zijn ordinantiën, en aan die ordinantiën hebben wij te gehoorzamen. In 't houden ook van die Scheppings ordinantiën is groot loonZoo leeren we in 't Woord de grondbeginselen voor 't zedelijk leven, voor 't burgerlijk leven, voor 't kerkelijk't maatschappelijk en staat kundig leven. Ja, 't is, zooals de Psalm dichter zegt»de opening Uwer woorden geeft licht Nog te meer zullen we van de waarde van het licht des Woords doordrongen worden, zoo we bedenken, dat er ook mach ten werkzaam zijn, die van de natuurlijke donkerheid waarin wij wandelen gebruik maken, teneinde ons opzettelijk op den dwaalweg te brengenBovenal en voor alles denken we hier aan de macht des Satans Wanneer we niet weten waarheen, dan biedt hij zich aan als een gids. »Volg mijl" zoo fluistert hij ons in. En hij zoekt zijn raadgevingen voor ons aanne melijk te maken. Hij vleit den mensch met allerlei ijdele voorspiegelingen. Maar 't einde is 't verderfEn nu heeft Satan een gansch groot heirleger van dienaren, die hen behulpzaam zijn in 't voeren van den in 't verstand verblinden mensch op den dwaalwegWat al geesten zijn er niet uitgeg lan in de wereldDe apostel Petrus spreekt ervan in hoofdstuk 2 van onzen brief»En er zijn ook valsche pro feten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valsche leeraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen." Indien we de geschiedenis der wereld en der Kerk doorloopen, dan gaat het ons weldra schemeren voor de oogen van de valsche leidslieden, die er door de eeuwen heen zijn opgestaan, die én zich-zelven én anderen (bij duizenden en nogmaals dui zenden) misleid hebben Hoe zullen we toch te midden van al die lokstemmen, die ons nu eens hier dan weder daarheen willen hebben, den rechten weg vinden en dien weg behouden Rampzalig hij, die 't licht des Woords mist of weigert dan wel nalaat dat Woord te gebruiken Betrouw ook o mensch, geens zins op 't licht der rede. Die is verduis terd. Betrouw ook niet op uw gevoel. Dat is gansch bedorven en misleidend Neen daar is maar één licht, bij 't welk gij veilig gaatGode zij dank, dat Hij in deze duistere wereld, vol leugen en bedrog en misleiding, dat licht heeft ontstoken 1 't Licht der Openbaring in de Heilige Schriften des Ouden en Nieuwen Testa ments Van ouds, van den aanvang der wereld af, heeft God zich niet onbetuigd gelaten. Hij heeft gesproken reeds tot Adam. Voorts tot de aartsvaders. In Mozes heeft Hij zich een dienstknecht uitverkoren, met wien Hij sprak, als een man tot zijn vriend. En op Mozes is een gansche reeks van profeten gevolgd. God heeft gezorgd, dat al datgene wat voor alle geslachten van waarde was, te boek is gesteld. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAVE VAN DE En wij hebben het profetische woord dat zeer vast isen gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 1