Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
30e Jaargang.
Vrijdag 18 Februari 1916,
No. 8,
DIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan liuis per half jaar 70 cent.
UITGAYK YAN DE
PERSVEREEN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
IN DEN WEG UWER GERICHTEN.
Jesaja leefde ten tijde van de koningen
Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia.
Die tijden waren niet ongelijk aan onze
dagen. Groote wereldmachten kampten om
de opperheerschappij. Egypte, Assur, Babel.
't Kleine Judea kwam daarbij in de knel
te zitten. Het tienstammenrijk was reeds
ten onder gegaan. Samaria was verwoest.
Ook andere naburige kleine volkeren had
den hetzelfde lot ondergaan. Juda echter
was nog gespaard. En Jeruzalem stond nog.
't Was Gods lankmoedigheid over Juda.
Want de zonden ook van dit volk waren
vele en gruwelijk. De profeet hangt er
een diep bedroevend tafereel van op. O
als er nog bekeering komt dan is er
hope. Maar anders dan is ook de onder
gang van Juda en de tempelstad nabij.
De profeet legt nu echter in hoofdstuk
26 zijnen godvreezenden tijdgenooten een
lied op de lippen. Een lied des geloofs
En der hopeIn dat lied komt ons motto
vers voor:
»Wij hebben ook in den weg Uwer ge-
richten U, o Heere, verwacht."
»De weg Uwer gerichten". Dat is een
weg, door den Heere, den Almachtigen en
Albesturenden God, bewandeld in Zijn
leidingen met de menschheid.
De wereld wordt niet geregeerd door
het toeval. De loop der dingen in de wereld
hangt niet aan een blind noodlot, 't Zijn
geen redelooze natuurkrachten, die 't goede,
dan wel het kwade, over ons menschen
brengen. Integendeel 't komt alles van
de hand van een volmaakt wijs, goed, heilig,
rechtvaardig en almachtig Wezen, hetwelk
wij God noemen.
Die God nu volgt in zijn wereldbestuur
verschillende wegen. Wegen, die onfeilbaar
leiden tot het doel, dat Hij, de Almachtige,
zich heeft voorgesteld!
Onder die wegen behoort ook »de weg
der gerichten." Die weg zou niet noodig
zijn, ja voor dien weg zou geen plaats zijn,
indien niet de zonde in de wereld gekomen
ware. De zonde echter is gekomen. De
zonde is gekomen, steeds bijna onmiddellijk
na de schepping des menschen. Reeds de
«eerste mensch heeft zijn hart tegen den
Heere verheven. Daarom is ook van het
begin der wereld af God met Zijn gerichten
op aarde geweest.
Van gerichten lezen we reeds op de éérste
bladzijden des Bijbels. Gerichten, die zich
zullen doen gevoelen in 't leven van den
man, in 't leven van de vrouw, en ook in
't leven van het redelooze schepsel. En
voorts denk aan den zondvloeddenk
aan Sodom en Gomorrha.
Als God in den weg Zijner gerichten tot
-de menschheid komt, zendt Hij haar het
kwade toe. Allerlei ramp en ellende.
Stormen, onweders, hagelslag, doodelijke
koude,verzengende hitte, honger, pestilentie,
aardbevingen, vulcanische uitbarstingen,
overstroomingen, of ook om niet meer
te noemen het verdervende oorlogs
zwaard.
Alle deze dingen komen van God. Hij
is het, die zoowel het kwade als het goede
zendt. »Is er een kwaad in de stad, dat
God niet doet Zeker God is niet in
den eigelijken zin de Schepper, d. i. de
Veroorzaker van het kwade. God heeft
niet 't kwade in het leven geroepen. God
is goed, en al wat Hij doet is goed.
Maar toch is 't kwade niet een van den
Heere onafhankelijke macht, 't Komt naar
zijn besluit, 't Komt met zijn medeweten
en onder zijn toelating. En 't staat onder
zijn Bestuur
Zóó hebben we in allerlei kwaad Gods
gericht op te merken D. w. z. God zendt
dat kwade den mensch toe als oordeel op de
zonde. En wat bedoelt God daar dan mede
Hij komt met zijn gerichten, om over de
zonde vergelding te doen. God doet in
den weg zijner gerichten zijn heilig God
delijk misnoegen over de zonde gevoelen
Dat doet de Heere vooreerst, opdat mo
gelijk de mensch zich bekeere van zijn
zondigen weg. In den weg zijner gerichten
laat de Heere het den mensch duidelijk
zien, doet Hij het hem gevoelen, dat er
een God is, die leeft en die het kwade
ziet, en die den zondaar weet te vinden.
Opdat zóó de mensch leere beven voor
's Heeren Majesteit. Opdat hij de zonde
als zonde leeren kennen, zich verootmoe-
dige voor den Heere, verzoening zoeke,
en zich bekeere
Niet altijd laat de mensch zich echter
door Gods gerichten tot bekeering bewegen.
Veelzins verhardt hij er het hart tegen.
Zooals Faraö en andere goddeloozen, van
welke wij in de Heilige Schrift lezen. Dan
heeft de Heere met den weg zijner ge
richten een ander doel. Dan wordt zijn
Naam verheerlijkt in de verplettering zijner
vijanden. Zóó ging het Faraö, toen hij
aan 't einde van al de rampen die over
hun en zijn goddeloos volk gekomen waren,
met al zijn heir verdronk in de Roode Zee.
Wat lezen we nu echter in ons motto
vers Daar legt de profeet zijn godvruch-
tigen tijdgenooten de belijdenis op de lip
pen j>Wij hebben ook in den weg Uwer
gerichten U, o Heere, verwacht
Wat hebben we onder dat verwachten
van den Heere in den weg zijner gerichten
te verstaan?
Er zou mee kunnen worden bedoeld, dat
de gerichten Gods voor Gods volk niet
onverwacht komen. Gods volk heeft door
alle tijden heen op die gerichten gerekend.
Dat volk weet het dat God een God is,
die ten allen dage toornt. Hij moge soms
tijdelijk den goddelooze ongestoord laten
voortgaan, 't Is, als hij zich niet bekeert,
tot zijn verderf! Er komen tijden, dat
der goddeloozen ongerechtigheid vol is, en
dat de beker van Gods toorn overloopt.
Dit wetende en daarvan vast overtuigd
door 't geloof, verwacht Gods volk den
Heere in den weg zijner gerichten. Het
ziet zijn komst te gemoet
En zóó verwacht Gods volk bovenal het
eindgericht. Het leeft in de vaste over
tuiging, dat dezelfde Heere Jezus, die één
maal hier op aarde stierf aan het kruis,
tot een verzoening voor de zonde en daarna
weder opstond en ten hemel voer, éénmaal
wederkomt. Maar dan als RechterEn
dan zullen alle volkeren der aarde vóór
Hem moeten verschijnen. Dan eindigt
de geschiedenis, en zal de slotrekening wor
den opgemaakt. Dat zal een vreeselijke
dag zijn. Een dag die in ontzettenden ernst
alles overtreffen zal wat te voren werd
gezien en doorleefd.
Zóó verwacht 's Heeren volk zijn God,
den Heere des Heeren en den Koning der
Koningen in den weg zijner gerichten.
Wij kunnen de bedoeling van den pro
feet in ons vers ook anders vatten. En
dan hebben we het verwachten van den
Heere in den weg zijner gerichten te be
schouwen als ziende op den gemoedstoestand
waarin Gods kinderen tijdens de gerichten
verkeeren. Die gemoedstoestand is deze,
dat zij wachtend uitzien naar den Heere,
terwijl de tijden donker zijn. 't Is wel
het waarschijnlijkst, dat de profeet in ons
vers daarop doelt. Dan is het dus hetzelfde,
wat in 't volgende vers (vs. 9) aldus wordt
uitgedrukt»Met mijne ziel heb ik U be-
geerd in den nacht", n.l. in den nacht des
gerichts, als duisternis de volkeren bedekte.
Zie dat is heerlijk te midden van
den drukkenden ernst der tijden 't oog naar
Boven geslagen te hebben
Erkennen dus vooreerst, dat in het
gericht, dat over de volkeren gaat, Gods
hand is, en dat Hij er zijn heilige bedoe
lingen mede heeft.
Vertrouwen voorts dat de Heere die
bedoelingen zal bereiken. Hoe donker het
ook worde, de groote stuurman houdt het
roer van het wereldschip geklemd in Al
machtige hand! En het einde zal zijn
tot zijn verheerlijking hoe het ook ga
»Wij hebben ook in den weg Uwer ge
richten U, o Heere, verwacht 1" Daarin
ligt al verder opgesloten de verzekerdheid
dat de Heere Zijn volkook in den donke
ren tijd, niet zal verlaten. Zoodat ze dus
niet zullen omkomen. Ook al is het, dat
zij mede hun deel hebben aan 't leed, dat
over de wereld gaat zij zullen onder
alles staande blijven.
Ja, en dan ook dit. 't Gericht mag zwaar
drukken en lang duren de Heere zal
toch eindelijk 't licht weer door de wolken
doen henenbreken. Hoe dan ook I
o Dat verwachten van den Ileere in den
weg zijner gerichten wat geeft het een
sterkte, wat biedt het een troost, wat stemt
het 't hart tot rust
Wat heeft 't volk bij 't welk dat ver
wachten gevonden wordt veel vóór boven
degenen, die zonder God hun weg bewan
delen In de kringen der ongeloovigen
ten tijde van het gericht bange vreeze,
somberheid des gemoeds, wanhoop zelfs
Of anderslichtzinnigheid, een zich
troosten met allerlei drogredenen, het zich
opdringen van een valsche gerustheid En
onder dat alles verharding des harten,
ja 't zij openlijk of heimelijk verzet tegen
God, lasteren van God
Hoe arm is dan de mensch Hoe mach
teloos gevoelt hij zichHoe ledig blijft
zijn hart.
Daarentegen wie, ook in den weg
zijner gerichten, den Heere verwachten,
zij zijn gelukzalig te prijzen ook in den
nood der tijden. Hoe hoog die nood ook
stijge hun hart blijft in den Heere gerust.
Hun verwachten van den Heere is een
ootmoedig verwachten. Zij belijden den
Heere hun zonde, en de zonde van hun
geslacht. Zij buigen zich voor hem neder
in 't stof. Dat geeft rust aan de consciëntie.
Hun verwachten van den Heere is een
biddend verwachten. Pleitend op zijn trouw
klemmen ze zich aan Hem vast. Zóó blijft
de hope levendig.
Hun verwachten van den Heere is een
geduldig verwachten. De Heere weet zijn
tijd. Wij loopen Hem niet vooruit. Hij
zal 't niet langer duister laten, dan goed
en noodig is.
o Heerlijke gesteldheid des harten yan
Gods kinderen in den weg van Gods ge
richten Als die gesteldheid de onze is
dan versagen wij niet, dan blijven wij
goedsmoeds
Zien we rondonij dan moge het alles
donker zijn. Tasten onze handen naar de
aarde, dan moge er nergens een steunpunt
zijn. 't Oog naar Boven geslagen, den Heere
verwachtend, is Hij ons tot een licht. En
de handen tot Hem opgeheven, vinden we
in Hem een steunpunt, hecht en sterk.
Hij is onze Rotssteen, die niet wankelt
Is deze gemoedsgesteldheid de uwe, in
den tijd waarin wij leven? Kok.
KERKELIJK LKTEN.
Christus' voorbede bij Satans ziften.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
"Wij hebben ook in den weg
Uwer gerichten U, o Heere,
verwacht.
Jesaja 26 8a.
Eene leergierige zuster" vraagt naar aan
leiding van de meditatie, de vorige week in
onze Kerkbode geplaatst, nadere inlichting.
Z\j is wel dankbaar, maar niet geheel voldaan.
De vraag, welke z\j doet, is: „wordt de zifting
van Satan niet in de schaduw gesteld door de
voorbede van Christus, die voorafgaat en ons
behoudt?" Z\j wijst op de woorden van vs. 32
„Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet
ophoude".
Volgaarne voldoen we aan dat verzoek.
De Heere Jezus bedoelde niet met die woor
den om aan Simon Petrus of aan de andere
jongeren zorgeloosheid of lijdelijkheid aan te
bevelen. Juist de wetenschap, dat Jezus voor
zijne jongeren bad, moest hen sterken in de
ure der verzoeking, moest hen dubbel waak
zaam maken, moest hen te vaster doen staan
tegenover Satans listen.
De zonde van Simon Petrus was zijn zelfver
trouwen en de daaruit voortvloeiende onwaak-
zaamheid. Zoo wij Jezus Christus eens niet
als Voorbidder hadden, er zou van ons in de
ure der verzoeking niets terecht komen van
wege onze machteloosheid tegenover den ge-
duchten verleider, satan.
Alleen op een werkzaam geloof stuiten satans
pijlen af, maar zoo het geloof sluimert, heeft
de booze vat op het hart der geloovigen. De
wetenschap, dat Jezus voor de zijnen bidt,
moet hen bemoedigen in den strijd en in ge
loofsvertrouwen doen volharden. Dan zal de
duivel juist niets aan hen hebben, gelijk hij
aan Jezus zei ven niets gehad heeft. Dan kan
de listige verleider hen niet verschalken noch
overmeesteren. Het feitdat Jezus voor de
Zijnen bidt, wordt dus meegedeeld, opdat wij
er geloovig mede werkzaam zouden zijn. In
dien Petrus dit bedacht hadde, ware hy niet
vervallen in de zonde van verloochening zijns
Meesters. Vrucht van Jezus' voorbede was,
dat Simon Petrus door zijn vallen in die zonde
gelouterd werd van zijn zondig zelfvertrouwen
zijn geloof bleef en kwam gelouterd uit het vuur
der beproeving. Daarom kon hjj later getui
gen„Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet
dat ik U liefheb". Op diezelfde wijze moet
ook nu nog menig kind van God zyn hoovaardij
afieeren. En als dan later het ware geloofs
vertrouwen krachtiger doorbreekt, is dat vrucht
van Jezus' bede, dat de Zijnen bewaard mogen