Bezwaren tegen een verkozen ambts
broeder.
Kerkregeering.
v.
De Hollandsch-Chineesche
School met den Bijbel te Magelang.
UIT DE PERS
WATERLELIE.
Aanvulling.
De Keizer en de Psalm.
Uit een schrijven van een broeder bleek ons,
dat sommigen naar 't schijnt nog niet weten,
wat zy doen moeten, wanneer zy bezwaren
hebben tegen een verkozen ambtsbroeder en
daarom willen we het thans nog eens zeggen.
Ons Blad is er niet de plaats voor om bepaalde
gevallen te behandelen, gelijk de steller van
den brief meent. We kunnen toch niet uit
maken, of de door hem genoemde bezwaren
inderdaad bestaan. Niemand kan uitspraak
doen, indien hfi niet eerst het hoor en weder
hoor in practjjk heeft gebracht. Bovendien
heeft een Redactie daartoe in 't geheel geen
roeping. Misschien alleen, als de toestanden
geheel abnormaal waren, doch dit is gelukkig
bp ons het geval niet.
Naar het bericht te oordeelen heeft hij zijn
bezwaren ingebracht bij zijn kerkeraad. Welnu
dit is in orde. Die kerkeraad heeft echter die
bezwaren niet geldig gekeurd. Zoodoende js
er verschil van meening, want hij kan zich in
't oordeel van zijn kerkeraad niet vinden. Wat
moet er nu gedaan worden H jj kan zich
wenden tot een meerdere vergadering, dus
allereerst tot de classis, waaronder die kerk
resorteert. Daar vindt by een vergadering,
welke tot oordeelen bevoegd is. Zie, dit is de
weg, welke hy bewandelen kan. Mocht hij
zich na de uitspraak der classis nog bezwaard
gevoelen, dan kan hij tot de Particuliere Synode
gaan en desnoods naar de Generale. Er is dus
gelegenheid te over voor ieder, die meent ver
ongelijkt te worden.
Doch alvorens dien weg op te gaan dient
men zich ernstig rekenschap te geven, of de
bezwaren wel deugdelijk zijn. De ervaring
heeft ons geleerd, dat deze vermaning niet
ongegrond is. Wij zijn menschen en de sym
pathie en antipathie speelt ons zoo licht parten.
We kunnen in den waan leven, dat we ge
wichtige bezwaren hebben, terwijl, als ze ge
heel onpartijdig beoordeeld worden, het tegen
overgestelde blijkt. En daarom is het beter,
dat men zich eerst kalm beraadt, vóór men
zulk een zaak tot de kerkelijke vergaderingen
brengt, want wat in ons oog wichtig schijnt,
is het nog niet altoos. Vooral moet men aan
eigen oordeel niet altijd alle waarde toekennen
en verstaan, dat anderen, die er geheel buiten
staan, er licht beter over oordeelen kunnen
vertrouwende tevens, dat zij niet dan na ern
stige overweging tot hun besluit komen® An
ders ontstaat de zelfoverschatting, welke ons
diets maakt, dat de wijsheid met ons uitster
ven zal.
We konden dit des te gemakkelijker neer
schrijven, omdat we den broeder, die om in
lichting vroeg, voorzoover we weten, nooit
hebben ontmoet.
Bouma.
N. B.wegens plaatsgebrek bleef dit stukje
verleden week liggen.
Het stelsel van kerkregeering, dat nu aan
de orde van behandeling is, vindt zijne toepas
sing in de tegenwoordige inrichting van de
Nederlandsche Hervormde Kerk. We noemen
dat
d. het Collegiale stelsel.
Het woord „collegiaal" komt af van „colle
gium" d.i. gezelschap, genootschap, vereeniging.
Dit stelsel wordt aldus genoemd, omdat het
uitgaat van de verkeerde gedachte, dat de kerk
bestaat uit eene vereeniging van menschen, die
naar eigen wil en verkiezing, saamvergaderen
of uit elkaar gaan- De Nederlandsche Her
vormde Kerk wordt met iedere andere veree
niging door dit stelsel van regeering op één
lijn gesteld. Het uitgangspunt deugt nietde
kerk is geene vereeniging, die door den wil
van menschen tot stand komt, maar immers een
Stichting van Christus, de saamvergadering
der geloovigen, welke Christus door Zijn Geest
en Woord bijeenbrengt.
Dit stelsel heeft ingang kunnen vinden in
de Hervormde Kerk, omdat de ideeën van het
Liep het met de vervulling van de eerste
vacature dus geheel naar wensch, minder goed
boterde het, om in de tweede te voorzien. Voor
de toekomst der school werd het gewenseht
geacht, naar een onderwijzer uit te zien, in 't
bezit der akte-Engelscb. De pogingen echter,
om zoo iemand in Holland te benoemen, leden
schipbreuk.
Toch gaf de Heere ons ook nu weer, wat we
noodig hadden. Broeder T. A. Gaikhorst, on
derwijzer aan de Paul-Krügerschool te Batavia,
gaf te kennen, gaarne naar Magelang te willen
overkomen. Dit aanbod werd gaarne aanvaard,
en 1 November j.l. kwam hij met zjjn gezin
in ons mooie Magelang aan.
Alweer zeer in het belang der school. Slechts
met de grootste moeite toch was het gelukt,
door benoeming van tijdelijke onderwijzeressen
in de vacature zoo lang te voorzien. Een vier
tal dames werkte van Januari tot November
achtereenvolgens aan de school. Dat zooveel
mutatie niet bijster bevorderlijk is aan de deug
delijkheid van het onderwijs, laat zich denken.
En zoo werken we dus thans met ons vieren.
En met dankbaarheid mag het erkend worden,
dat het jaar 1915 voor onze school een geze
gend jaar was. God gaf ons allen de lust en
de kracht, onder biddend opzien tot Hem, zoo
hard mogelijk aan den bloei der school te
werken. Hy zegende ons ook, door een voor
volk beheerscht werden door de grondbegin
selen van de Fransche Revolutie. De valsche
begrippen van Souvereiniteit van het volk en
van vrijheid, die op het einde der 18de eeuw
werden gehuldigd, drongen ook door in de
kerk en men vond het daarom in 't geheel niet
vreemd, dat de kerk beschouwd werd als eene
vereeniging, waarin bestuurd werd naar deze
wil der meerderheid. Wat de meerderheid der
stemmen beslist, dat is geldig en wettig. Van
gehoorzamen aan de ordinantiën van Gods
Woord was natuurlijk geen sprake meer. De
meerderheid heerschte door haar wil tot wet
te verheffen. Dat is de grondgedachte van het
collegiale stelsel.
Dat Christus als Koning der Kerk zeggen
schap moet hebben, werd geheel miskend. Dat
de gemeente in hare saamvergadering van he-
melschen oorsprong is, werd uit het oog ver
loren Dat de dragers van het opzienersambt
in Christus' naam tot regeeren zijner kudde
geroepen waren, werd niet verstaan.
En zoo kwam er eene soort van Kerkregee
ring, die feitelijk in strijd is met het wezen
der kerk, te kort doet aan de beteekenis van
het opzienersambt, en Christus' Koningschap
ter zijde stelt.
In 1816 is de afwijking begonnen. Koning
Willem I heeft toen eigenmachtig aan de
Nederlandsche Hervormde Kerk eene organisa
tie opgelegd, die zonder noodzaak brak met
de historie, en waardoor de Kerk eigenlijk van
haar karakter werd beroofd en gemaakt tot
eene vereeniging in den Staat. Het is toepassing
van de Erastiaansche gedachte, dat de Overheid
de zaken van den godsdienst heeft te regelen
en over de kerk heerschappij mag voeren. Eigen
machtig gaf de Koning aan de Kerk een al
gemeen Reglement van Bestuur, waarnaar de
inwendige organisatie moest ingericht. De
Koning zelf behield toen nog het hopgste
zeggenschap. Verder wordt het bestuur in de
Kerk geoefend door bestuurscolleges, die Van
boven af met heerschappij-voerende macht be
kleed zijn. Boven den kerkeraad staat het
classicale bestuur, boven het classicale staat
het provinciale kerkbestuur, terwijl de hoogste
bestuursmacht berust by de Algemeene Synode.
Die Algemeene Synode heeft de hoogst wet
gevende, rechtsprekende en besturende macht.
Zij doet ten slotte uitspraak bij verschil van
gevoelen, niet in gebondenheid aan het Woord
van God, maar overeenkomstig de bepalingen,
die in het Algemeen Reglement zijn vastge
steld.
In 1843 kwam er in zooverre wijziging in
het bestuur, dat toen de koning niet langer
het hoogste zeggenschap behield, maar dit
overdroeg op de Algemeene Synode. Men
spreekt daarom ook wel van de Synodale or
ganisatie.
Wat de heerschappij betreft komen met el
kaar overeen de paus in de Roomsche Kerk,
de landsvorst in de Luthersche Kerk en de
Algemeene Synode in de Nederlandsche Her
vormde Kerk.
Die Synode is de protestantsche paus......
alleen de kwaliteit van onfeilbaar te zijn is
haar nog niet toegekend.
Wat onze vaderen in 1834 en in 1886 ge
daan hebben, is dan ook geweest afwerping van
dat Synodale juk om in Christus' Kerk weer
te krijgen eene regeering naar Zijne ordinan
tiën. Kerkhof.
G\j zacht' en blanke Lelie, schoone
En lieve Nimf, omhoog gestegen
Na moeizaam pogen, woudt Ge toonen
Uw God'ljjk rein, hier stil gelegen.
En trof nu wreed van 's roeiers riemen
De ruwe slag Uw teere harte!
Gewonde waterroos, uw striemen
Ze beelden m\j eens Christens smarten.
Gij wast, als Hij, in vaste aarde,
Uit rustig water rijst straks weder
Van d' eigen stoel, dien God toch spaarde,
Een bloem, wis even schoon en teeder
beeldigen ijver onder de leerlingen, zoodat we
reeds nu, niettegenstaande we nog met veel
moeilijkheden te worstelen hadden, al heel
aardig onze concurrenten op zy beginnen te
streven.
Inmiddels is het aantal leerlingen nog steeds
stijgende. Op 't oogenblik bedraagt het reeds
146, zoodat te verwachten is, dat we met 15
Jan. '16 de 150 gepasseerd zullen zijn het
maximum voor vier leerkrachten zal dan over
schreden zijn, zoodat al reeds weer pogingen
aangewend zijn, om een vijfden onderwijzer te
benoemen. Moge de broeder, die daarvoor
aangezocht is, vrijmoedigheid hebben, zich van
zijn tegenwoordigen werkkring los te maken,
en tegen Juli 1916 veilig in ons midden aan
komen
Ook dan echter zal, naar we mogen hopen,
het eindstation nog niet bereikt zijn. Lettende
op den toenemenden bloei der school gedu
rende 1915 durven we hopen, dat ook in 1916
het leerlingen-aantal wel weer met een 50-tal
zal vermeerderen, zoodat D. V. in 1917 nog
eens een onderwijzer benoemd zal kunnen
worden.
Laat ik, na dit overzicht van de ontwikke
ling der school tot op heden, voorts nog iets
over haar financieele omstandigheden mogen
mededeelen.
Was ook, gelijk ik reeds eerder opmerkte,
financieel in 't begin de positie niet gemak
kelijk, daar de subsidie-toezegging zeer lang
op zich liet wachten, met groote dankbaarheid
mag vermeld worden, dat ook in dat opzicht
de Heere ruimte voor ons gemaakt heeft.
In een keurige asterisk „Onder de Animisten"
brengt de grijze, en toch nog altijd jeugdige,
hoofdredacteur van „De Standaard", twee din
gen ter sprake, die} naar wij meenen, eenige
aanvulling noodig hebben.
Kort en klaar worden de beteekenis en de
methode van den arbeid der Zending onder de
Mohammedanen aangegeven en een ieder zal
gaarne naar dezen zoo tot oordeelen bevoegden
schrijver luisteren.
Het schjjnt ons evenwel toe, dat ook op andere
posten dan Djocja en Solo had gewezen kun
nen worden. Wfj lezen toch: „vooral de wijze,
waarop de Zending in Djocja en Solo in de laatste
periode is opgetreden, ging in het goede spoor.
Prediking, medische dienst, schoolwezen, en ook
nu weer verspreiding van litteratuur zelfs op
groote schaal." Met deze lof stemmen ook wij
gaarne in. Doch om van andere Zendingster
reinen niet te spreken, van Magelang mag het
zelfde worden getuigd. Dat het nog niet tot
medischen dienst kwam, moet vooral toege
schreven worden aan het feit, dat de stad Mage
lang de poging, om een gemeentelijk hospitaal
te krijgen, nog niet opgegeven heeft. Wat de
verspreiding van litteratuur aangaat, is ds.
Merkelijn de man van het initiatief geweest
hij heeft de krant Mardi-Rahardja opgericht,
welke nu in duizenden exemplaren over geheel
Midden-Java verspreid wordt.
Natuurlijk is dit aan „De Standaard" ook be
kend, doch voor onze Zeeuwsche lezers wilden
wij toch deze aanvulling geven en dit te meer,
omdat er een opmerking in genoemd asterisk
staat, die aanleiding tot misverstand kan geven.
De vraag gold „of een zoo kleine groep kerken
als de onze goed deed, met op die wijs schier
al haar beschikbare missionaire kracht hier te
verspillen, en of het veeleer door den staat van
zaken geboden ware, voor Java meer onze kracht
te zoeken in het hoog en nobel optreden in
enkele stations."
De indruk wordt met deze woorden gewekt,
dat deze „enkele stations" dan Djocja en Solo
zouden moeten wezen. Afgezien van het feit,
dat prijsgeven van enkele posten allerminst
noodzakelijk en gewenseht zou zijn, achten wij,
door het alleen-noemen van Djocja en Solo,
eenigszins onrecht aangedaan aan de overige Zen
dingsterreinen, met name Magelang. Waarop
zoo goede wjjze en met zoo kennelijken zegen
gearbeid wordt, gaan wij met vrijmoedigheid
en vreugde voorwaarts op den ingeslagen weg.
Nog een tweede aanvulling meenen wij te
moeten gevenhet geldt de kwestie „Buiten
bezittingen". De hooggeachte redacteur van
„De Standaard" spreekt hierover zelfs in het
bijzonder, gelijk de titel van de asterisk „Onder
de Animisten" reeds aanduidt.
De opmerking, dat „in de Macedoniër en in
het Zendingsblad het hooge belang van
de Missie in de Buitenbezittingen toch
telkens meer in het licht treedt", zal ds. Dijkstra
van Smilde misschien wel beantwoorden. In
dit opzicht staat ds. Dijkstra niet alleen ook
wij hebben vóór zeven jaren reeds het hooge
belang van zulk een Missie trachten aan te
toonen, wat toen o.a. 'aanleiding gaf tot een
korte polemiek met ds. G. Doekes.
Waar wij onzen Zeeuwsche lezers op willen
wijzen is, dat ds. Dijkstra niet alleen H hooge
belang van de Buitenbezittingen in het licht
stelde, doch ook een terrein noemde, en reeds
van f3000 spreken kon, die hy voor een Zending
onder de Animisten beschikbaar had. Het
Zendingsblad van Januari 1916 geeft hiervan
verschillende mededeelingen. Hieruit blijkt, hoe
de hand aan den ploeg is geslagen en wij
missen in de schoone asterisk van „De Stan
daard" wel ietwat het geven van steun aan deze
nieuwe Zendingspost. Wij twijfelen toch niet,
dat als dr. Kuyper in dezen aan ds. Dijkstra
zijn krachtige hand biedt, onder Gods zegen
ook spoedig de noodige gelden voor den arbeid
op Alor worden gevonden.
Moge het aan deze beide mannen gegeven
worden spoedig van het inbezitnemen van Alor
getuigen te z\jn.
J. D. Wielénga.
De in November 1914 over dat jaar toege
stane subsidie van f 4000 was ruim vol
doende, om de uitgaven te dekken, en een be
gin te maken met de aanschaffing der noodige
leermiddelen. En de in het betreffende besluit
aangegeven maatstaf voor de subsidie-bereke
ning was van dien aard, dat we 't geldelijk
goed konden stellen.
Maar
We dienden onze aanvraag over 1915 in, en
ontvingen na ruim een half jaar wachten sub
sidie tot een bedrag van f 600 per maand.
Veel, denkt ge? Ja, 't lijkt wel zoo, maar by
lange na niet voldoende. Ge zult dat wel
van me willen aannemen, ook zonder dat ik
het hier nauwkeurig becijfer. Bovendien week
dit bedrag geheel af van wat ons in 1914 was
toegezegd.
Daar het bestaan der school er mee gemoeid
was, vervoegden we ons in persoon aan het
Departement van Onderwijs, en vroegen een
onderhoud aan met den Directeur van Onderwijs
en Eeredienst. Als gevolg van dit onderhoud
dienden we een verzoekschrift in bij den G.-G.,
om gesubsidieerd te mogen worden naar den
maatstaf, als ons in 1914 was toegezegd.
En het besluit over 1915 werd gewijzigd
in dien zin, dat we f 900, inplaats van f 600
per maand kregen. Juist het bedrag, waarop
we, krachtens de toezegging in 1914, meenden
recht te hebben.
Natuurlijk is dit bedrag berekend naar
2/3 der exploitatiekosten alleen niet voldoende
en moet liet door de schoolgelden worden aan
gevuld. En dit kan. Door een schoolgeld te
Toen Alexander I, keizer van Rusland, aan
de regeering kwam, waren er slechts zeer wei
nig Bijbels in 't groote land over 't algemeen
heerschte er op godsdienstig gebied de grootste
onverschilligheid. Ook de keizer zelf had geen
begrip van wat in dit opzicht voor zijn volk
noodig was.
Eens werd een belangrijke post in de kerk
vacant, en de keizer gaf het ambt aan zijn
gunsteling, vorst Galitzin. De vorst wilde
weigeren, omdat hy er zich geheel onbekwaam
voor achtte, doch de keizer vond, dat dat geen
reden was tot weigering, en Galitzin moest
de betrekking aannemen.
Bij zjjn eerste bezoek aan den aartsbisschop
Platoff vroeg hfi dezen: „Noem mfi toch eens
een boek, waaruit ik iets leeren kan aangaande
den godsdienst, want ik weet er letterlijk niets
van."
De aartsbisschop was verbaasd en antwoordde
„Ik kan u geen beter boek aanraden dan den
Bijbel zelfdan zyt ge meteen bij de bron der
kennis."
„Ja, dan moet ik maar onwetend blijven,"
zei Galitzin. „De Bijbel istocbgeen boek om
te lezen
Doch de aartsbisschop bleef bij z\jn meening
en noemde geen ander boek. Zwijgend en
ontevreden vertrok Galitzin, doch van tijd tot
tijd kwamen hem de woorden van Platoff weer
te binnen, en ten slotte schafte h\j zich een
Bjjbel aan en begon er in te lezen.
De gevolgen bleven niet uitHy werd een
Christen, en zfin veranderde levenswandel haalde
hem zelfs veel bespotting op den hals.
Toen kwam het jaar 1812. Napoleon trok
op tegen Rusland, en angst en schrik maakten
zich meester van de inwoners van Moskou.
Iedereen pakte zjjn kostbaarheden samen en
maakte zich gereed tot een haastige vlucht,
terwijl de keizer zich aan het hoofd van zijn
troepen stelde, om den vijand tegemoet te trek
ken. Alleen Galitzin maakte geen aanstalten
tot de vluchthy bleef rustig in zjjn paleis
en toonde niet de minste bezorgdheid.
Dat werd den keizer geboodschapt, en de
achterdocht werd uitgesproken, dat Galitzin
met de Franschen heulde. Toen liet de Tsaar
hem vóór zich roepen en vroeg hem: „Wat
moet ik van u denken Iedereen gaat vluch
ten, alleen gij niet."
„Dat wil ik u gaarne zeggen," antwoordde
Galitzin„ik behoef niet te vluchten, want ik
ben veilig bij mijn God."
„Hoe komt ge aan dat vertrouwen?" vroeg
de keizer verbaasd over het antwoord.
„Majesteit," zei Galitzin, die reeds lang be
geerd had, te getuigen tegenover zijn keizer,
„dat vertrouwen heb ik in mijn hart, want ik
heb den levenden God leeren kennen, en dat
wel uit dit boek," en daarbjj haalde hij zijn
Bijbel uit den zak, en reikte hem den keizer
toe, die nog nooit zulk een boek gezien had.
Hij stak de hand uit om het aan te nemen, doch
per ongeluk, zooals dat heet, liet hij het vallen.
Open bleef het liggen.
Vorst Galitzin raapte het op, keek naar de
open bladzijde en zei„Mag ik uwe majesteit
voorlezen, wat hier juist opengeslagen is?"
Hij las den 91sten Psalm voor. „O, mocht
toch uwe majesteit die veilige toevlucht leeren
kennen, waarvan hier sprake is," zei hij.
De Tzaar was diep getroffen over de won
derlijke woorden. Zijn troepen stonden gereed
te vertrekken en naar oud gebruik ging de
keizer nog eerst naar de kerk. Tot zfin groote
verwondering las de hofprediker den 91sten
Psalm voor. Na den dienst liet de Tzaar den
prediker roepen, en vroeg hem of Galitzin met
hem gesproken had, dat hij dien psalm moest
voorlezen. Maar neen, de prediker had Galitzin
niet gesproken.
De keizer reed zijn troepen na, en laat in
den avond liet hy zfin veldprediker roepen, om
hem in de tent nog iets uit den Bijbel voor
te lezen. Deze nam het boek, bladerde er wat
in, en begon„Wie in de schuilplaats des
Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
in de schaduw des Almachtigen." Alzoo nog
maals den 91sten Psalm.
heffen van gemiddeld pl.m. f3,50 per leerling
en per maand kan het andere 1/3 der kosten
en wat verder voor subsidieering niet in aan
merking komt, gedekt worden.
Zoo hebben we dus ook financieel niet te
klagen. Hebben we zelfs voldoende inkomsten,
om ons, wat leermiddelen enz. betreft, onbe
krompen te kunnen installeeren.
Voor het welzijn der school is dit zeer te
waardeeren, want de taak van een school
als de onze is niet gemakkelijk.
Ik wees er reeds op, dat we hebben te con-
curreeren tegen de Gouv.-Europeesche scholen.
Voor onze school geopend werd toch, gingen
de Chineesche leerlingen, zoover ze konden toe
gelaten worden, op die scholen. Na de opening
van onze school echter, mogen daar nog alleen
by uitzondering Chineezen worden toegelaten.
Ze zijn dus vrijwel op onze school aangewezen.
Zoo krijgen we echter een zware taak. We
behopren nu natuurlijk te zorgen, dat we onze
leerlingen minstens even ver brengen, als dit
op de Gouv.-scholen gebeurt.
Dat wil zeggen, dat ook op onze school de
leerlingen, na het zevende leerjaar doorloopen
te hebben, het toelatings-examen tot de H. B. S.
enz. moeten kunnen afleggen.
Waar dus eenerzjjds thans de Gouv.-Eur.
scholen bijna uitsluitend met Europeesche leer
lingen werken, hebben wij bijna zonder uit
zondering alleen leerlingen, die buiten de school
muren geen woord Hollandsch hooren of spreken.
Hun kennis van en vaardigheid in het spreken
der Hollandsehe taal moeten ze bfi ons dus
uitsluitend in de school opdoen. Thuis, op