Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
29e Jaargang.
Vrijdag 3 December 1915.
No. 49,
UIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
NIET VERSTOOTEN.
Ook het Oude Testament staat vol
Evangelie.
De Israëlieten hebben ook kennis gehad
aan Gods genade. Dat komt niet alleen
uit in sommige opzettelijk daarover han
delende uitspraken van vrome psalmdichters,
maar zelfs in geheel ongedachte uitdruk
kingen, gelijk ge hierboven vindt aange
haald, beluisterd uit den mond der The-
koïtische vrouw. Israël kende God als een
God vol van ontferming, als een God van
schuldvergiffenis en genade, en de Israëliet
droeg ook het innerlijk besef in zich om,
dat het naar Gods welbehagen was zoo Gods
volk genadig en barmhartig was, gelijk God
genade en barmhartigheid betoonde aan
Zijn gunstvolk. Wanneer we bovenstaand
Schriftwoord, dat ten volle onze aandacht
verdient, nauwkeurig overpeinzen, zal 't ons
dan ook duidelijk worden hoe onwaar de
moderne opvatting is, alsof het Nieuwe
Testament een geheel anderen geest ademt
dan het Oude Testament. De geest des
ontfermens was den ouden godvruchtigen
volstrekt geen onbekende zaak.
Roep even in uwe herinnering wanneer
dit woord tot koning David gesproken werd.
Nadat David zelf zoo diep in zonden
gevallen was, zag hij onder de zonen van
zijn huis ook telkens de zonde en onge
rechtigheid op schrikbarende wijze uit
spruiten de rechte kracht en vrijmoedig
heid om zijn zonen te straffen, scheen David
te ontbreken, was het omdat hij Uria's
moordenaar zelf zoo schuldig zich wist
Hoewel Absalom zijn broeder Amnon had
vermoord, liet koning David hem niet
straffen naar 'tgoddelijk bevel: Wie des
menschen bloed vergiet, zijn bloed zal ver
goten worden door den mensch. Wel moest
Absalom een tijdlang buiten Israëls land
palen als balling rondzwerven, maar ten
slotte verlangde zoowel David als een groot
deel des volks Absalom weer terug in het
land.
Een korte opmerking geven we hierbij
ten beste. Is uit Davids slappe gedrag te
genover zijn zondigende zoon niet deze les
te trekken, hoe noodzakelijk het is, dat
ouders rein en oprecht voor Gods aangezicht
wandelen, opdat zij ook ten allen tijde vrij
moedigheid behouden om het kwaad in
hunne kinderen te bestraffen en opdat hun
eigen godzalige wandel aan hunne bestraf
fing kracht zou bijzetten Van slordig-
levende Christenouders is 't niet te wachten,
dat zij beslag hebben op hun zonen en
jongedochteren. Het vermanende woord
van een godzalig levenden vader of moeder,
oefent reeds krachtige tucht uit op 't kinder
hart.
Om David en Absalom weer tot elkan
der te brengen, was de bemiddeling noodig
van een tusschenpersoon. Maar wie zou die
moeielijke verzoening tot stand weten te
brengen De scherpzinnige Joab, die altoos
het goede zocht voor Davids huis, wist ook
in dit geval raad en bediende zich daartoe
van een zeer verstandige, sluwe vrouw, de
Thekoïtische, welke hem de geschikte per
soon leek om David te bewegen, dat hij
Absalom liet terugkomen. En de uitkomst
heeft bewezen, dat Joab niet misgezien had.
Die Thekoïtische vrouw liet zich dus door
Joab naar koning David zenden om met
haar vrouwelijke tact en slimheid zooveel
invloed op den koning uit te oefenen, dat
absolutie, vrijspraak, voor Absalom ver
kregen werd.
Ze speelde haar rol uitnemend.
Met een verdicht verhaal zocht ze haar
doel te bereiken. En ze wist de rechte
snaren te tokkelen om Davids gemoed tot
vergevingsgezindheid te bewegen.
Sommige menschen verstaan die kunst
uitnemend om door hun woord anderen
tot iets te bewegen.
Niet zelden weten wereldsche menschen
met list en slimheid op die manier iets
gedaan te krijgen van oprechte geloovigen
door een appèl te doen op hun Christen
gemoed.
Precies op diezelfde wijze ging de schran
dere Thekoitische te werk bij David, den
godvruchtigen koning. Ze wist wel, welke
toon ze moest aanslaan, om Davids hart
te treffen. En ook al was heel haar op
treden het spelen van een rol, toch deed
ze dat zóó ernstig, dat David onder den
indruk kwam. Hoor maar eens wat zij
beweert: Reken die schuld van broeder
moord aan Absalom toch niet te zwaar toe.
Amnon had toch moeten sterven. En al
behandelt ge nu den moordenaar hardelijk,
daarmee keert de gestorvene toch niet in
het leven weer. Daarom wees barmhartig
over Absalom, gelijk God barmhartig is
over u, want, o koning David, ge zijt ook
een moordenaar: kleeft niet het bloed van
Uria aan uwe hand".
Nu zei deze verstandige vrouw dat alles
niet met zulke ronde woorden vlak voor
Davids aangezicht. Zij kende de juiste
manier om nochtans die pijlen op 's Konings
hart af te schieten, zoodat't geraakt werd.
Maar de pijlen waren zoo keurig omwoeld
met haar talent van redeneeren, dat een
eenvoudig en min-door-denkend lezer de
ware bedoeling, die er in schuilt, niet zoo
aanstonds vat.
In dat verband spreekt de Thekoitische
vrouw evenwel uit eene waarheid,
welke vat had op Davids harteene waar
heid, waarmee ieder godvruchtig Israëliet
instemdeeene waarheid, van zoo groote
kracht, dat het appèl op Davids verzoenings
gezindheid er door lukte.
En die waarheid wasGodbewijst
ook genade.
En wel in deze bewoording»God dan
zal de ziel niet wegnemen, maar Hij zal
gedachten denken, dat Hij den verstootene
niet van Zich verstoote".
Davids gevoelig hart kwam onder den
indruk.
God had hem, den moordenaar van Uria,
toch ook niet verstooten. Moest David dan
niet barmhartigheid bewijzen aan Absalom,
gelijk God hem barmhartigheid had be
wezen. Want zoo God naar recht met
David had willen handelen, dan ware David
verstooten geworden.
De pleitrede kwam dus hier op neer
o koning, wees genadig jegens Absalom en
verstoot hem niet, gelijk God u genadig
is geweest en u niet verstooten heeft.
Om die gedachte uit de pleitrede der
Thekoitische was het ons te doen. Die pijl,
door haar op Davids godvruchtig hart ge
richt, trof doel. En dat is een bewijs te
meer, hoezeer de genade en barmhartig
heid Gods onder Israël geen onbekende
zaak was. Als Christus Jezus later onder
dat volk optrad met het bekende woord
uit de Bergrede: »Weest dan barmhartig
gelijk ook uw Vader barmhartig is". (Luc.
6 36) predikte Hij zijn volk geen nieuwe
leer, maar het aloude Evangelie, dat ook
den voorvaderen onder het Oude Verbond
bekend was geweest.
Voor ieder Israëliet, die God kende in
waarheid en oprechtheid, stond het ook
in Davids omgeving vastGod de Heere
neemt het leven niet weg van degenen van
wie Hij 't naar recht zou kunnen afnemen,
maar Hij is genadig Bij hem zijn gedach
ten des vredes. Hij verstoot niet den ver
stootene van zich. En alleen omdat ieder
godvruchtig hart van die waarheid inner
lijk overtuigd was, kon de Thekoitische
er haar doel mee bereiken ten opzichte
van David, den man naar Gods hart. David
werd er door gebonden in zijne consciëntie
barmhartigheid te bewijzen aan schuldigen.
Door de openbaring van het N. Test. is
deze waarheid in nog helderder glans te
voorschijn getreden.
Ze wordt ons ook in ernst op 't hart ge
bonden. Dat wij er gedurig aan denken,
hoe veel barmhartigheid ons, diepschuldi-
gen, door onzen God werd bewezen, opdat
wij genade en barmhartigheid bewijzen
aan anderen. Wat groote schuld moet ons
kwijtgescholden worden door onzen Vader
in de hemelen. Kunnen wij dan niet an
deren vergeven de kleine schuld, die zij
bij ons hebben Denk ook aan Jezus' ge
lijkenis uit Mattheus 18 van den onbarm-
hartigen dienstknecht, die om een geringe
som gelds zijn mededienstknecht in den
kerker liet werpen, terwijl hemzelven een
kapitaal schulds was kwijtgescholden.
Wanneer wij door Gods Geest en Woord
ontdekt zijn aan het verdorven en zondig
bestaan van ons eigen hart en kennis dra
gen van de heilige en diepgaande eischen
der wet des Heeren, dan zijn we er ook
wel diep van overtuigd, dat de Heere recht
zou hebben ons te verstooten, maar het
uit genade niet doet. En als begenadigden
mogen we niet anders dan ook anderen
genadig zijn. Leert onze Heiland ons ook
niet dagelijks bidden »Onze Vader, die
in de hemelen zijt, vergeef ons onze schul
den, gelijk ook wij vergeven onzen schul
denaren."
Vergevingsgezindheid is altoos een waar
achtig kenmerk van het discipelschap van
Christus.
Moge Gods Woord dan ook een appèl
en niet tevergeefs een appèl doen
op uw godvruchtig gemoed, mijn broeder
of zuster, dat gij uwen naaste van harte
vergeeft alle zijne misdaden. Ge denkt, dat
de Heere u niet verstooten heeft. Dan zult
ge ook uwen medemensch niet van u
stooten, maar trachten met liefdekoorden
te trekken en te winnen voor Christus en
Zijn zaligen dienst. Kerkhof.
KERKELIJK LEVEN.
Ter gedachtenis.
Aan mijn vriend te K.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAYE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrij dagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Want wij zullen den dood sterven
en wezen als water, dat, ter aarde
uitgestort zijnde, niet verzameld
wordt. God dan zal de ziel niet
wegnemen, maar Hij zal gedachten
denkendat Hij den verstootene niet
van zich verstoote.
2 Samuël 14 14.
Op ruim vi8r en-zeventig-jarigen leeftijd is
ds. W. T. van Dijk te Lemelerveld overleden.
Hfj was in 1866 predikant geworden na in
Kampen gestudeerd te hebben. Uit het noorden
van Friesland kwam hfj en ving zijn arbeid in
Sellingen aan. Vandaar vertrok hij naar Kollum,
welke standplaats hij later verwisselde met die
van Haren. Daarop reisde hij af naar het zuiden
van ons land, waar hij is gebleven totdat hij
emeritus werd. Eerst in Heinkenszand, voorts
in Waardhuizen en eindelijk in Tholen.
Hfj was een man van meer dan middelbare
lengte en zeer stevig gebouwd. Onder hen, die
vurig van geest zijn, behoorde hfj niet. Eer
moest hfj gerekend worden tot de kalmen en
bezadigden. Uit zijn humeur was hij niet dik
wijls. Op vergaderingen ging er niet een groote
invloed van hem uit. Toch zou het verkeerd
zjjn te meenen, dat hfj niet begreep, waar het
om ging. Bij al '/jjn nuchterheid had hij een
tamelijk helder oordeel, waarvan zijn woord ge
tuigenis aflegde. Hij sprak evenwel niet vaak.
Het viel hem zeer gemakkelijk om het zwijgen
te bewaren.
Steeds diende hij kleine gemeenten en zijn
prediking was inderdaad gebouwd op een goede
uitlegging van den text. Als de warmte ge-
evenredigd was geweest aan de helderheid, dan
zou hy meer indruk gemaakt hebben. In de
stad aan 't Veer kon hij zich alleen in den klei
nen kring doen gelden, waarin hij leefde. Voor
de bevolking daar was hij al te nuchter. Bij
de ineensmelting van dé kerken kreeg hij eervol
zijn emeritaat. En dit was goed, want in dien
nieuwen toestand had hfj zich waarschijnlijk
niet meer op zijn plaats gevoeld.
Met zijn gezin vertrok hij naar Lemelerveld,
waar hij in de pastorie woonde en waar hij
menigen Zondag nog het woord bediende. Zoo
heeft hij nog lang kunnen arbeiden.
Een gemakkelijk leven heeft hij niet gehad.
Daar was veel in zijn gezinsleven, dat hem
moeite en zorg bracht. Overigens heeft hij wel
zegen genoten op zjjn arbeid.
Thans is hij heengegaan en wij mogen ge-
looven, dat hij tot de rust is gekomen, welke
er overblijft voor al het volk van God. Onbe
rispelijk was hij in zijn wandel en zeer zuiver
in zijn belijdenis. De waarheid, die naar de
godzaligheid is, was krachtig tot zijn bewust
zijn doorgedrongen en had hem geheel voor
zich gewonnen. Uit haar putte hij steeds weer
sterkte en in dagen van rouw een liefelijke ver
troosting. Jong had hij zich reeds aan den
Heiland overgegeven en het was steeds de lust
van zjjn hart om den Naam des Heeren groot
te maken. Ofschoon zijne talenten niet vele
waren, toch heeft hij er mede gewoekerd en
hem wacht dan ook naar we hopen het loon,
dat de Koning uit genade aan zijn trouwe
dienaren heeft toegezegd.
Voor zijn naastbestaanden is zijn sterven een
gevoelig verlies en we kunnen niet nalaten de
bede uit te spreken De Ontfermer Israëls z\j
hun in alles nabij.
Mag ik beginnen met mijn erkentelijkheid
uit te spreken voor 't geen ge me meegedeeld
hebt Ik waardeer het, als iemand aanmerking
heeft op wat in onze Bode voorkomt, het ter
onzer kennis brengt, want dan kunnen we er,
indien het noodig is, rekening mede houden.
Meermalen gebeurt het, dat deze of gene een
bedenking voelt opkomen, maar zonder ze ons
te berichten en daarom stellen we op prijs, als
we er zoo nu en dan eens van hooren. We
weten nu eenmaal al te goed, dat wie aan den
weg timmert, veel bekijks heeft.
Naar uwe meening komt er in ons blad te vaak
een stuk voor, dat handelt over de predikants-
tractamenten. Nu ik wil dit niet dadelijk tegen
spreken. Maar ik voor my ben toch van oordeel