Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 29e Jaargang. Vrijdag 6 November 1915. No. 45. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 70 cent. PERSVEREEN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. EENE OORZAAK DER EEUWIGE ZALIGHEID. Van Jezus Christus onzen hooggeloofden Zaligmaker belijden wij dat Hij een Hoo- gepriester is, wien de attributen toekomen heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, hooger dan de hemelen geworden. Van zijn persoon is elke zonde verre, want Hij is als het Heilige Gods in den onbevlekten schoot van Maria ontvangen. De kroon der zedelijke volmaaktheid hing voor Hem niet aan het einde der baan, die Hij te loopen had, zooals dit bij ons het geval is, maar sierde reeds zijn hoofd toen zijn moeder Hem in de kribbe neder- legde. Verre is ook van Hem elke onvolkomen heid in zijn heerlijke bediening en Midde- laarsarbeid. Van eeuwigheid Gode gewijd door roeping en afzondering, heeft de Geest des Heeren zelf Hem op aarde aangegord en toegerust tot de vervulling van zijn eenig werk, en daarin is Hij beproefd be vonden totdat Hij aan het kruis kon uit roepen Het is volbrachtNiet het minst hierin komt zijn voortreffelijkheid uit. Want hoewel Hij de Zoon was, nogthans heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit het geen Hij heeft geleden. En door zijn lijden èn door zijne gehoorzaamheid is Hij ge heiligdzoodat Hij allen die Hem gehoorzaam zijn een oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden. Woorden, waarbij ge u voor misvatting hebt te hoeden. Voor ons moge ^heiliging" altijd de gedachte insluiten dat, wie zondaar is, van zonde gereinigd wordt, de Apostel bedoelt er in den tekst iets geheel anders mede. Dit: dat Christus door zijn lijden en gehoorzaamheid als Middelaar volmaakt is gewordendat Hij daardoor tot vollen wasdom en rijpheid is gekomendat het duidelijk gebleken is voor God, voor Engelen, menschen en dui velen, dat Christus in zijn Hoogepriester- lijke bediening den Vader volmaakt gediend en op het hoogst verheerlijkt heeft, reden waarom de Vader Hem gekroond heeft met eer en heerlijkheid. Daarom zegt de Apostel »is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid ge worden". Een oorzaak der eeuwige zaligheid Woorden van gewicht, waartegen het fijne goud niet kan worden opgewogen. Een blijde boodschap in den hoogsten zin. Woorden des levens, die door het Evan gelie worden uitgeroepen in deze arme wereld, die onder den ban der zonde en het vonnis des doods in vertwijfeling neder- ligt. En toch te verstaan door wie genade van God ontving. Door zijne volmaakte gehoorzaamheid, die Christus in alles be wezen heeft, ook daarin dat Hij zichzelven overgaf tot den dood, ja tot den dood des kruises, heeft Hij de schuld van Adam geboet, Gode een volkomene genoegdoening biedende en heeft Hij tevens een gerech tigheid verworven welke als een kleed toe dekt allen, die in waarheid voor God zich ontbloot kennen. Door zijn lijden en ge hoorzaamheid, die Hem tot in den dood deden afdalen, heeft Hij zijn volk van dien dood met zijne vervloeking vrijgemaakt en hun het recht op een eeuwig leven her geven. Ja nog meer. Christus is door zijne hei liging ten hemel ingegaan, want de Vader heeft Hem derwaarts opgenomen om zijn arbeid te beloonen. Achter zich heeft Hij den hemel opengelaten voor zijn volk, want al wat Hij deed, deed Hij voor hen. Al het zijne is nu het hunne. Nu reeds schenkt Hij de zijnen op aarde deel aan de vrucht van zijnen arbeid. Zij worden door zijn bloed gewasschen en door zijn Geest ver nieuwd en gereinigd zij genieten door Hem Goddelijke gunst en een vrede, die 't ver stand te boven gaat; zij mogen bij oogen- blikken inzien in den geopenden hemel, waar Hij plaats voor hen bereid heeft, om zich te verblijden in de hope. En straks, straks zullen zij naar belofte zijn waar Hij is, en zal Hij hen stellen tot erfgenamen van God en mede-erfgenamen van zich zeiven. En dat voor eeuwig, want Hij is hun een oorzaak der eeuwige zaligheid gewor den. Geen offer bracht ons iets meer toe dan een tijdelijk heil, maar het zijne ver werft ons een geluk, waarboven geen hooger kan genoemd worden en tevens oneindig van duur is. Zoo groot, zoo heerlijk is de vrucht van Jezus' Midde- laarsarbeid, zooveel heeft zijn geheiligd volk aan Hem, den geheiligden Hoogepries- ter, te danken. Gods liefde, die naar 't wel behagen van eeuwigheid de eerste oorzaak is van alle heil, vindt hare openbaring en rechtvaardiging in de genade van onzen Heere Jezus Christus, die de naaste oorzaak is der eeuwige zaligheid, welke bereid is voor allen, die Hem gehoorzaam zijn. Voor allen, die Hem gehoorzaam zijn. Versta dit goed, mijn lezer. Door deze toevoeging beperkt de Apostel niet de vrucht van Jezus' arbeid, maar wel het getal der menschen dat er in deelen zal. Open en onomwonden wordt het u gezegd, dat niet alle menschen door den Midde laar Jezus zullen zalig worden, maar al leen degenen die Hem gehoorzaam zijn. Naar den regel der Schrift zijn de ge hoorzamen de geloovigen. Met kennelijke bedoeling verzwijgt de Apostel dezen naam echter, om de geloovigen slechts aan te duiden door één van hunne kenmerken te noemen. De gehoorzaamheid is immers een hoofdkenmerk van het geloof, dat in Gods Woord ons altijd geteekend wordt als een geloof, dat door de liefde werkt. En door zóó te spreken worden overal, en dus ook hier in den tekst, uitgescha keld diegenen, die slechts een historisch, een wonder- of tijd geloof bezitten, die wel meer of minder met Christus werkzaam zijn, maar die Hem geenszins met het hart als Borg en Middelaar aannemen. Zij kennen Hem niet in Zijne onmisbaar heid, algenoegzaamheid en dierbaarheid en waar zij Hem niet kennen, ontbreken van zelf de liefde en de gehoorzaamheid. Maar de oprechten kennen den Heere, zooals ook zij van den Heere gekend zijn. Zij zijn Hem ingelijfd door een verborgen werk des H. Geestes en zij nemen met bevende en toch vrijmoedige hand Hem en al zijne schatten en weldaden aan. Maar daarbij verstaan zij ook wat de Heere hun toefluistertWie achter Mij wil ko men, die verloochene zich zeiven, die neme zijn kruis op en volge Mij. Want geloo- ven is zeker aannemen, Jezus aannemen met al zijn volheid, maar gelooven is ook geven, onszelven aan Jezus geven zooals wij zijn en met alles wat wij hebben. De weg des geloofs is die der gehoorzaamheid en der dienende liefde. Hier is het kenmerk der heiligen. Zij alleen en zij ook allen, zoowel de kleinen als de grooten, zijn van den Heere gesierd met de genade des geloofs en der gehoor zaamheid. Hun dienen moge gebrekkig zijn, de wortel der zaak wordt bij hen gevonden. Hunne gehoorzaamheid moge gedurig falen om in ontrouw te eindigen, na elke overtreding keeren zij met schuldbelijdenis weder om bij vernieuwing hart en hoofd en hand den trouwen Zalig maker te bieden. Het is en blijft met den dichter hun oprechte bede »Och, dat ik klaar en onderscheiden zag, Hoe 'k mij naar uw bevelen moet ge- [dragen, Uw wond'ren recht betrachten dag aan Tdagl Mijn ziel druipt weg van treurigheid en [klagen Ai, richt mij op, verander mijngeklag; Wil naar uw Woord mij gunstig onder- [schragen." Is dit ook uwe bede, lezer? Gij kent het woord des Heeren: »Die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Maar die Hem gehoorzaam zijn, dien is Hij allen een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden Nog niet bevredigd. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE TAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. En geheiligd zijnde is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzaak der eeuwige zaligheid geworden. Hebr. 5 9. Van der Veen. KERKELIJK LETfiN. Den WelEerw. Heer ds. L. Bouma. Geachte Collega. Ik denk, dat niet één lezer van uw blad zal begrepen, wat w|j toch eigenlijk met el kander hebben. En al begreep lifj het, hfj zou het toch niet kunnen beoordeelen. Want naar alle waarschijnlijkheid staan hem de verschil lende nummers van het „Protestantenblad voor de Classis Brielle", welke voor eene richtige beoordeeling nóodig zijn, niet ten dienste. Zóó veel zal men echter vatten, dat U het onver klaarbaar vindt, dat ik, toen mij verweten werd, dat ik den Middelaar niet gepredikt had, o. a. heb verwezen naar de gelijkenis van den ver loren zoon. Begrijp ik U nu goed, dan wilt U zeggen, dat het gansch en al niet deert, al wordt (of werd) in die gelijkenis van een (of den) Middelaar niet gewaagd, want er zijn in den Bijbel immers velerlei andere plaatsen, waar er wel van gesproken wordt, en wie den geheélen Bijbel als Gods Woord aanvaardt, komt dus toch tot de belijdenis van den Middelaar. Zoodat men enkel met een beroep op de ge noemde gelijkenis iemand het Middelaarsgeloof nog niet uit de hand slaan of ontnemen kan. Welnu, ik geef het U toe: als men de éérste verdedigingslinie van den vijand genomen heeft, dan heeft men daarom den tweeden nog niet en is de strijd nog niet gewonnen. Maar om dat ik de bewuste gelijkenis, gelijk U bekend zal zijn, als van uitermate hooge waarde be schouw, begrijp ik toch niet hoe U er zich zóó over verwonderen kunt, dat ik mij een beroep daarop allereerst heb veroorloofd. Had de dis cussie niet zoo'n zeer eigenaardige wending genomen, zoo ware het mijnerzijds hierbij echter zeker niet gebleven. Ik weet echter nog steeds niet of mijn aller eerste aanval, ook door U, geslaagd wordt ge acht. De broeders, met wie ik praatte, vonden van niet en zeiden, dat ook de gelijkenis de belijdenis van den Middelaar wel degelijk be vat er vloeide immers bloed bij de slachting van het gemeste kalf. Als ik echter goed begrepen heb, stemt U daarmee niet in. Toch mengdet U U in ons debat. Doch U maakt er mij een verwijt van, dat ik mij bij de discussie tot de gelijkenis beperkte. Hierover kan ik echter moeilijk met U nader in debat treden. Zeker, ik had over „het Middelaarsgeloof en de Bijbel" méér kunnen zeggen. Doch nu ik dat niet heb gedaan om de boven aaügegeven reden, spreekt het toch wel van zelf, dat ik mij óók bij het geen aan schriftelijke opmerkingen op de oor spronkelijke discussie is gevolgd, beperk tot hetgeen wèl gezegd is. Anders verliezen we ons in het oneindige, en bovendien ik ben het met U eens, dat eene discussie met U over het Middelaarsgeloof vrijwel onvruchtbaar wezen moet, daar wij vooral ten aanzien der Schrift beschouwing op zoo verschillend standpunt staan. Dit is de reden, waarom ik ook aan U schreef„Intusschen echter blyve de vraag zóó als ze oorspronkelijk is gesteld„Waar in de de gelijkenis van den Verloren Zoon van een Middelaar sprake is". Te meer, omdat U mijn beroep op die gelijkenis toch óók noemdet het hanteer en van een oud en versleten wapen. Ik had dit gaarne toegelicht gezien. Hoogachtend, Uw dw. dnr., J. P. Cannegieter. Middelburg, 18 Oct. 1915. Aan het bovenstaand stuk van dr. Canne gieter kon pas nu een plaats gegeven worden, wijl andere artikelen onze ruimte innamen. We geven het nu nog, om te toonen, dat we een dergelijke beantwoording van onze vragen op prijs stellen. We gaan met den schrijver accoord, als hij zegt, dat een verdere discussie tot niets kan leiden, en daarom gevoelen we ook geen lust om er nog veel van te zeggen. De schrijver verklaart, dat het geloof in den Middelaar niet staat of valt met de gelijkenis van den verloren zoon en dit verwondert ons niet. Het is voor ieder, die iets van de H. Schrift af weet, volkomen duidelijk. Na deze verklaring willen we onzerzijds wel zeggen, dat we de uitlegging, waarover hij zijn be vreemding te kennen gaf, niet graag voor onze rekening zouden willen nemen. Dat h\j veel waarde hecht aan deze gelijkenis verblijdt ons, maar als hij meent, dat hij daarmede de eerste verdedigingslinie van hen, die belijden, dat niemand tot den Yader kan gaan zonder den Christus, nemen kan, dan vergist kjj zich ten eenenmale, wijl deze gelijkenis niet behoort tot de versterkingen, waarachter de belijdenis van den Middelaar veilig is. We zullen dit thans niet nader aanwijzen, omdat we dan toch weer uitkomen bij het groote verschil, dat er bestaat tusschen zijne en onze beschouwing van de H. Schrift. Over dit punt gaat de strijd tusschen de modernen en alle anderen, die vasthouden aan de onfeilbaarheid van Gods Woord. We gelooven dan ook, dat wie op het verband let, waarin de gelijkenissen van den verloren penning, van het verloren schaap en van den verloren zoon voorkomen, een uitleg ging geven moet, welke veeleer liet geloof in den Zoon als Middelaar bevestigt dan bestrijdt. We maken ons dan ook in 't minst niet on gerust over de hanteering van dit wapen en we oordeelen nog altijd, dat het reeds lang verouderd en verroest is. Vandaar dat ik wel erkentelijk ben voor de wijze, waarop mijn Collega zjgn gedachten neer geschreven heeft, maar ook na zijne toelichting blijf ik onbevredigd, daar ik nu nog niet helder weet, wat hem bewoog de kerkeraadsleden zoo te beantwoorden en nog minder, waarom zoo'n gesprek in de „Nieuwe Rotterdammer" een plaats moest vinden. Was het alleen, omdat hij zulk een scherp wapen meende te bezitten

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1