Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 29e Jaargang. Vrijdag 8 October 1915. No. 41 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, D. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. EEN BIDDENDE VADER. In het eerste vers is Job geteekend als een vrome. Hij wordt genoemd oprecht, en vroom, en Godvreezende, en wijkende van het kwaad." In deze verzen wordt met een enkelen trek aangegeven, hoe die vroomheid zich openbaarde in zijn leven. Zeer opmerkelijk is, dat de heilige schrij ver ons daarbij wijst op Jobs vaderlijke zorg voor zijne kinderen. Op vele andere dingen had hij kunnen wijzen, op zijne wijsheid, waardoor hij aller achting genoot, op zijne onkreukbare rechtvaardigheid in den omgang met zijne medemenschen, op zijne weldadigheid jegens armen en ellen- digen. De volgende hoofdstukken laten wel doorschemeren, hoe ook in dat alles Jobs vroomheid en Godsvrucht aan den dag kwam. Trouwens wezenlijk vroom te zijn in den zin der Schrift is niet eens een keer uitgangen des harten naar God heen te hebben of eens in buitengewone zaak het met Gods Woord te houden, maar heel het leven, innerlijk en uiterlijk, te laten beheerschen door den wil van God, in het Woord uitgedrukt. Zoo was Jobs leven. Echter is het nu zoo opmerkelijk, dat de H. Geest ons de openbaring van Jobs vroom heid in zijn leven te doen zien, ons bijzon derlijk wijst op zijne zorg voor zijne kin deren. Zou daarin geen stille wenk des Geestes liggen, dat de man en vrouw hun God heb ben te dienen allereerst en allermeest in hun gezin, door een trouwe en godvree zende opvoeding hunner kinderen? On getwijfeld. Zeker, al het leven moet in den dienst des Heeren ingezet. Het leven met man of vrouw, met ouders of kinderen, met broeders en zusters, met vrienden en magen, in ambt en beroep moet al geheiligd worden door den eenigen, heiligen wil van God. Maar in eiken kring is een middelpunt. En als ge nu vraagt, wat het middelpunt van ons uiterlijk leven is, dan is dat voor man en vrouw het gezin. Dat allereerst moet den Heere gewijd en geheiligd. En wanneer we in dat middelpunt recht te genover God staan en het onderlinge saam leven van ouders en kinderen is naar het woord des Heeren, dan kan het niet anders of de uitstraling daarvan wordt gezien in heel ons aardsche leven, Gode tot eer. Job was rijk gezegend met kinderen. Hem waren zeven zonen en drie dochteren geboren. Blijkbaar waren de zonen op 't oogenblik, dat het geschiedverhaal aan vangt, reeds gehuwd. Ze hadden ieder hun eigen huis. De dochters waren nog thuis, in de tent harer moeder. Nu deelt ons de Schrift een treffende proeve mee van de vaderlijke en priester lijke zorg, die Job voor heel zijn huis had. Zijne zonen hadden de gewoonte om, waar schijnlijk gedurende een zekeren tijd van het jaar gemeenschappelijke maaltijden bij elkander te houden, de eene week bij den een, de andere week bij den ander. Zij noodigden dan ook hunne zusters aan die maaltijden. Daarin ligt niets verkeerds, integendeel veel goeds. Het is een uiting van de on derlinge verwantschap en liefde. In ge zinnen, waar de vreeze Gods heerscht,wordt de band des bloeds en der liefde, die allen saamsnoert, niet losser, maar vaster. En ook als de kinderen het huis reeds verlaten en de eigen woning betrokken hebben, blijft die band trekken. En dat zij dien band, of liever gezegd de trekking van dien band onderhouden door onderling bezoek en gemeenschappelijke maaltijden, valt slechts te loven. De gemeenschappelijke maaltijd was van oude tijden af een geliefd middel om de saamhoorigheid van zekeren kring tot uiting te brengen. Job verbood of ontraadde dan ook zijne kinderen dergelijke maaltijden niet. Even wel hij wist, dat die maaltijden gevaar van zondigen meebrachten. Job was een veel vermogend man, een Vorst van het Oosten. En ook zijne kinderen zullen in overeen stemming met hun staat een rijken staat gevoerd hebben. Hoe lag dan het gevaar voor de hand om aan den overvloedigen disch en bij rijk ge vulden beker den goeden en godvruchtigen toon, die ook aan maal tijden betaamt, te verzaken en God in hunne harten te zegenen, d. i. te verzaken. Hoe licht neemt niet bij zulke maaltijden het gesprek een ij del verloop, en hoe menig maal doen zich dingen voor, die niet be tamen. En wat deed nu Job Dacht hijMijne kinderen zijn de deur uit en moeten thans maar voor zichzelf zorgen. Zij zijn oud en wijs genoeg"? Neen gelijk hij voorheen zijne kinderen tot de vreeze Gods vermaand en onder den band des woords had zoeken te houden, zoo deed hij dat ook nu. Telkens als zijne zonen en dochteren een gemeen- schappelijken maaltijd gehouden hadden, sprak hij hen aan en vermaande hen tot verootmoediging en boetvaardigheid. En den volgenden morgen bracht hij hen in plechtige samenkomst saam en offerde brandofferen voor hen naar hun aller getal om hunne zonden te verzoenen. En let er op, hoe die zonen en dochteren zich niet verzetten, maar blijkbaar zich voegden naar de vermaningen huns vaders. Welk een tafereelDe vader, omgeven door zijne zonen en dochteren, slachtend de offerdieren, die leggend op het altaar en ontstekend, daarbij Gods vergevende genade inroepend, biddend om de bewaring en leiding des Geestes. Zie, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samen wonen. Wat een heerlijke roeping hebben de vaders, en niet minder de moeders. Om priesterlijk voor hunne kinderen op te treden, ze zijn nog ongehuwd of reeds ge huwd om hen te heiligen door ze te ver manen tot boetvaardigheid, geloof en be keering en Gods vergevende genade in Christus over hen af te smeeken. Wat zijn de gezinnen gelukkig te prijzen, waarin vader en moeder zoo als priester en pries teres des Heeren optreden en de kinderen, al zijn ze ook zelf reeds groot geworden, zich door hun vader en moeder laten ge zeggen. Voorwaar daar wordt de zegen des ver- bonds aanschouwd en is de Heere in 't mid den met Zijn gunst, genade en vrede. God is een waar maker van Zijn Woord. Het verbond, met de vaderen opgericht, beves tigt Hij aan de kinderen. Maar dit doet Hij in dien weg, dat de vaderen het ver bond bewaren en hunne kinderen in de verbondsgeheimen inleiden en hen dringen tot een wandelen in den weg des verbonds. En dat van hunne prille jeugd af, maar ook als zij grooter geworden zijn. Job offerde gedurig. Gedurig vermaande hij zijne kinderen tot boetvaardigheid en smeekte over hen verzoening in. Dit is het, wat wij noodig hebben, die gedurigheid in de opvoeding, vaste lijnen. Niet heden afbre ken, wat wij gisteren opgebouwd hebben. Niet vader zus en moeder zoo willen. Maar in getrouwheid onze kinderen opdragen aan en leiden tot der vaderen God. Vaders en moeders, verstaat dan uwe roeping. Gij die leeft onder het licht der nieuwe bedeeling, laat het voorbeeld van Job uit de grijze oudheid u beschamen en nog prikkelen tot navolging. v. Loon. Onjuist. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE YAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot. uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. En zijne zonen gingen en maak ten maaltijden in ieders huis op zijnen dag; en zij zonden henen, en noodigden hunne drie zusteren, om met hen te eten en te drinken. Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen hei ligde,en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde [naar] hun aller getal; want Job zeide; Mis schien hebben mijne kinderen ge zondigd en God in hun hart ge zegend. Alzoo deed Job alle die dagen. Job 1 4, 5. KERKELIJK LEVEN, De Nieuwe Zondagsbode was zoo vriendelijk om onder dit opschrift een woord te wijden aan een gedeelte uit mijn schrijven over „Geest en Hoofdzaak". Na een plaats gegeven te hebben aan wat in ons blad van 10 September stond, vervolgt ds. d. V(isser) „Deze voorstelling van zaken is niet juist. Daar staat niet meer of minder dan dat in de Hervormde Kerk allen, die de belijdenis der vaderen handhaven, een veroordeelend vonnis thuiskregen en anders thuiskregen zullen". Hoewel ik erken, dat de schrijver recht had om het eerste gedeelte van dit zijn besluit op mijn rekening te zetten, toch wil ik even op merken, dat het laatste, 't welk betrekking heeft op de toekomst, niet afgeleid is uit wat ik schreef. Het is mijn gewoonte nu eenmaal niet om te zeggen, wat gebeuren zal, wijl we dit nooit met besliste zekerheid zeggen kunnen. Maar wetende, dat het moeielijk is om de ge dachten van anderen precies weer te geven, wensch ik er geen aanmerking op te maken. Doch na de uitspraak „Deze voorstelling van zaken is niet juist", mocht men billijk ver wachten, dat er nu bewijzen zouden volgen, welke zulk een oordeel staafden. Dit is toch wel plicht, meen ik, en ik zou met genoegen een dergelijke moeite hebben willen waardeeren. Op dit oogenblik heb ik niets anders te doen dan even te verwijzen naar de geschiedenis, en ik geloof nog altijd dat zjj voldoende is om waar te maken, wat ik gezegd heb. „Als er menschen opstaan, die de belijdenis der vaderen handhaven, dan hebben deze steeds een ver oordeelend vonnis thuisgekregen. Zulken wer den nimmer geduld. Zij werden er uitgedreven. Als verstoorders van de orde en de rust werden zij gebrandmerkt". Is dit onjuist? Op welken grond hebben de Hervormde Kerkbesturen de mannen der Afscheiding en die der Doleantie veroordeeld en buitengezet Was het niet, om dat zij om de belijdenis te handhaven de ker kelijke reglementen overtraden Zij stonden voor de vraag, of zij de belijdenis zouden ver zaken of de synodale organisatie verbreken? Een andere weg was er niet. En toen hebben zij den moed gehad om met woord en daad te verklaren wij houden ons aan de belijdenis en om die reden zijn zij geschorst en afgezet. Laat de schrijver nu ook eens uit de historie een voorbeeld noemen, hetwelk ons leert, dat de Besturen mannen geduld hebben, die zoo iets bestaan hebben. Wij weten er geen. „Doch wanneer er anderen waren die de duidelijkste waarheden der H. Schrift verzaak ten en aangeklaagd werden, dan was de Synode er steeds bij om hen de hand boven 't hoofd te houden en hen een plaats te laten behouden in de kerk". Is dit soms niet waar Wij hebben ook hier de voorbeelden voor 't grijpen, doch wijzen thans alleen naar wat er geworden is van de bezwaren ingediend tegen ds. Bahler, die in een voorrede van een boek het Boedhisme wel zoo hoog stelde als het Christendom. Heeft het hoogste kerkbestuur hem veroordeeld en buiten de erve van de Herv. Kerk gezet, of hem ongemoeid gelaten Is het mogelijk uit de laatste honderd jaar een bewijs te geven dat de Synode tegen de zoodanigen partij kiest Ja, als het geldt een jonge man als ds. de Ligt, die den toorn van de militaire overheid op wekt, dan spreekt zjj haar afkeuring uit en dit spjjt ons niet, maar dit is een geval, dat niets zegt aangaande de zaak, waarover het nu ging. We weten geen enkel voorbeeld, dat de Herv. Kerkbesturen iemand om zijn afwijking en bestrijding van de belijdenis afgezet heeft. Zjj staan toe, dat zelfs predikanten in 't open baar het historisch Christendom bespottelijk maken. Maar rekent ge dan in 't geheel er niet mede, wat de Nieuwe Zondagsbode voor zjjn bewering heeft aangevoerd? Het is waar ook. We zullen hier woordelijk weergeven wat hij ten beste gaf „Nu hebben we nog nimmer gehoord, dat, om maar eens een voorbeeld te noemen, de mannen van den Gereformeerden Bond een vonnis thuis hebben gekregen, omdat zij de belijdenis der vaderen handhaven. Die heeren worden niet alleen geduld, doch nemen in de kerk eervolle plaatsen in en worden begeerd door menigen Kerkeraad op het platteland en zelfs door het Kiescollege in de hoofdstad. Dat is wel wat anders, dan dat zjj worden uitgedreven of gebrandmerkt als rustver stoorders". Ziehier nu de bewijsvoering. Wat we daar van zeggen Allereerst, dat het ons niet onbe kend is en we verheugen er ons over, wijl we er uit zien, dat de Gereformeerde prediking nog altijd een goede plaats vinden kan onder ons volk. In weerwil van alle pogingen aangewend om ons volk van de oude belijdenis te ver vreemden is er nog heel wat van overgebleven. Slechts is noodig, dat er mannen komen, die fier en kloek voor haar opkomen en haar dui delijk vertolken, en het blijkt altijd weer. Maar is het bovenstaande nu voldoende om het „onjuist" te rechtvaardigen. We zien het nog niet in. Als we zeggen, handhaven van de beljjdenis, dan verstaan we daardoor en we meenden inderdaad, dat een andere uitlegging niet mogelijk was, haar een plaats geven in het kerkelijk leven en met alles breken, wat met haar in strijd is. Laten de leden van den Gereformeerden Bond dit eens beproeven en dan eerst is het oogenblik gekomen, waarop we weten, wat de Kerkelijke Besturen doen zullen. Tot dusver kwam het er nog niet toe. Het bleef nog bij woorden. En de Synode ziet dit lijdelijk aan. Ieder mag de groote gebreken van de organisatie hekelen, zooveel hp wil, mits hij de reglementen maar eerbiedigt. Doch laat iemand eens terwille van de belijdenis den vinger uitsteken, dan wordt het wel anders. De historie spreekt een zeer ondubbelzinnige taal, waarom we beleefd de vraag doen, of het wel te pas kwam om wat we schreven als onjuist te kwalificeeren. Ofschoon het met het tegenwoordig verschil niets te maken heeft, wil ik toch ook nog een enkel woord zeggen over wat in 't begin van dat artikel staat. Wij hebben het betreurd, dat de Synode zoo beslist heeft. Daarvan schrijft de Redacteur: „Wij gelooven het gaarne, al meenen we dat op het standpunt, waarop hij zich geplaatst ziet, er veel voor te zeggen is, dat hij zich verheugen moest over de gevallen beslissing, zooals hij het ziet. Immers hoe meer de ge breken van de organisatie uitkomen, des te eer is er kans, dat die organisatie onhoudbaar blijkt,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1