Uit een brief van een Duitsch soldaat-
„De letter doodt".
verwijderd van de godsvrucht der pelgrims,
die de oude wereld verlieten, om in de nieuwe
CJod te kunnen dienen naar het Woord Gods.
Verleden week heb ik uit der Grenzbote een
mededeeling uit een brief van een Duitschen
soldaat overgenomen en nu laat ik hier volgen,
wat een ander geschreven heeft.
„De oorlog is een goed leermeester voor ons
volk en voor ieder onzer in 't bizonder, vooral
voor hen, die hem mede moeten maken en de
ellende aanschouwen aan het front. Ik heb
in het gewone leven nog nimmer zoo groote
gevaren beleefd en nog nooit den dood zoo
duidelijk voor oogen gehad als in dezen veld
tocht. Elk, die het medegemaakt heeft, zal het
moeten getuigen. Nooit echter heb ik zoo de
hulp en de nabijheid des ïïeeren gevoeld
als nu. We leeren hier om alles op God te
werpen en van al het aardsehe af te zien. o
Als we onzen God niet hadden, waar zouden
we blijven in alle wederwaardigheden en groote
gevaren, welke ons elk oogenblik omringen.
Evenwel de Heere is onze hulp en in Hem
zjjn we sterk om alles te overwinnen".
We lezen vaak in de Bladen van soldaten,
die vol haat niets anders verlangen dan om te
dooden en we zien daaruit, hoe waar het woord
van den Heiland is, dat uit het hart voortko
men booze bedenkingen, doodslag en allerlei
zonden. We hooren dagelijks van een open
baring der ongerechtigheid, welke ons doet
zeggen: woont dit alles in het menschelijk, in
ons hart. Daar is een bittere vijandschap tus-
schen de strijd voerende volken, welke alleen
peinst, hoe zjj den tegenstander er onder zal
krijgen, tengevolge waarvan men spreken kan
van de slachtvelden. Een zee van ellende stort
zich uit over vele landen en we beklagen de
landzonen, die hun leven geven voor hun va
derland. Onwillekeurig vragen we maar hoe
maken de belijders der waarheid het in deze
„hel" en daarom doet het weldadig aan, wan
neer men zulke stemmen, welke we in zulke
brieven beluisteren, hooren. Het wordt ons
duidelijk, dat het geloof in God ook een kracht
is onder het donderen der kanonnen en in 't
midden van den kogelregel. Waar blijft het
toch maar dat 's Heeren gunst in nood en
dood, voor zijn volk oneindig groot is.
Bouma.
II.
Paulus' uitspraak: Be letter doodtwaar de
Geest maakt levend moet gelezen worden in het
verband, waarin het voorkomt. Hij heeft het
in 2 Cor. 3 over de heerlijkheid der Evangelie
bediening onder het Nieuwe Testament, en
stelt die tegenover de Oude bedeeling van de
Sinaïetische wetgeving. In vervulling was ge
gaan sinds het Pinksterfeest te Jeruzalem de
profetie van Jeremia 31 „Dit is Mjjn Verbond,
dat Ik na die dagen met het huis van Israël
maken zal, spreekt de HeereIk zal Mijne
Wet in hun binnenste geven en zal die in
hun hart schrijven en Ik zal hun tot een God
zjjn en zjj zullen Mjj tot een volk zijn." Met
die woorden duidt de profeet aan de tegen
stelling tusschen het Oude en het Nieuwe
verbond of testament. En die tegenstelling
kwam naar Paulus' uiteenzetting in 1 Cor. 3,
welke zich bij Jeremia 31 kennelijk aansluit,
uit in de manier, waarop door Godzelven de
Wet werd geschreven eerst buiten den mensch,
daarna binnen in den mensch eerst op steen en
tafelen, daarna in de vleeschen tafelen des
harten; eerst met zichtbare letterteekens, daar
na met de onzichtbare trekkingen dos Geestes.
En die twee tegenover elkaar noemt de apostel
dan de letter en de Geest, wat dus feitelijk op
hetzelfde neerkomt als op het uitwendige te
genover het inwendige, de Oude bedeeling te
genover de Nieuwe bedeeling.
De letter beduidt de Oudtestamentische be
deeling, -gelijk die in de wetgeving op Sinaï
werd aangevangen,
De Geest beduidt de_ Nieuwtestamentische
bedeeling, gelijk die opjlen Pinksterdagwas
begonnen.
Die tweeërlei bedeeling had een tweeërlei
uitwerkingDe letter doodtmaar de Geest
maakt levend.
Er staat niet, wat oppervlakkige bijbellezers
er van makenDe letter is dood, maar
doodtd.w.z. er gaat van haar een doodeljjke
werking uit. Ze is een levende macht, die
den zondaar doodt. De kracht die van haar
uitgaat is doodeljjk, verterend als de gloed
van gloeiende kolen voor de was. Die Wet
op steenen tafelen heeft voor haar overtreder
geen enkel goed woordje, geen woord van
medelijden of ontferming, geen belofte van
vergiffenis of genade, maar alleen en uitslui
tend een doodvonnis, een vloek: Vervloekt is
een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen ge
schreven staat in het Boek der Wet, om dat
te doen. Door haar onverbiddelijke gestreng
heid rust die Wet Letter) niet, voordat
zij den zondaar heeft gedood. Ze beneemt hem
het leven. Haar laatste woord is en blijft
Wee u! Ten doode
Hoogstens doet de letter dienst als een hand
wijzer op den weg, die zegtdaarheen moet
ge gaan, maar u leiden op dien weg doet
zjj niet.
Stel daartegenover nu de werking van den
Geest Die prent de wet des Heeren in onze
harten in. En wat de Geest werkt, is een
levend makend werk. II jj wijst niet slechts den
weg, maar leidt zelf op den weg en doet voort
durend de levenskrachten ons toevloeien om op
dien weg te wandelen, om de wet des Heeren
te onderhouden. En voor den overtreder heeft
de Geest, die tevens Trooster is, wel een goed
woordje, een woord van ontferming, van troost,
van gena, van schuldvergiffenis, met name voor
de van schuld verslagenen. Dat troostwoord van
den Geest geeft reeds nieuwe levenskracht en
levensmoed, geeft licht en vrede. Maar boven
dien werkt die Geest heiligend in ons, prent
meer en meer een heiligen zin in ons gemoed
en maakt ons gelijkvormig aan het beeld van
onzen Heere Jezus Christus. Hij is niet een
buiten ons staande wegwijzer, maar onze in
wendige Leidsman, die het geloof in Christus
in ons werkt en onderhoudt en de levens
krachten uit Christus in ons uitstort en wer
ken doet. Zoo wordt door dien Geest de kracht
der zonde in ons gedood en wjj worden meer
en meer levendgemaakt tot gerechtigheid.
Dat levendmakende werk kon Mozes' wet op
steenen tafelen niet uitwerken, maar wel Chris
tus' in onze harten inwonende Geest.
Ziedaar de zuivere verklaring van Paulus'
woord: „De letter doodt, maar de Geest maakt
levend".
Hoe geheel verkeerd wordt dat bijbelwoord
dan aangewend door menschen, die bestrijden
willen het hebben van belijdenisschriften, ker
kenordeningen of uitgeschreven predicaties
en door menschen, die aan den eenvoudigen
zin der Schrift niet genoeg meenen te hebben,
maar een waarheid achter de waarheid zoeken.
Wjj zijn het eens met hen, die beweren, dat
eene uitgeschreven belijdenis voor een kerk
niet genoeg is.
De Geest Gods moet in haar wonen, verlich
tend, bezielend, vertroostend, heiligend.
Dit wordt volkomen terecht opgemerkt.
Evenmin als een romp zonder ziel een men
schelijk lichaam is, evenmin is een kerkelijk
instituut met belijdenis en kerkenordening,
wanneer Gods Geest er niet in woont en werkt,
een levend deel van Christus' lichaam.
Maar evenzeer moet vastgehouden aan de
waarheid, dat een kerk niet kan zonder belij
denis. Men make die dan niet uit voor slechts
een doode letter. De belijdenis, die de kerk in
den weg van worsteling met ongeloof en dwa
ling, te boek stelde, kwam tot stand ook alleen
door de leiding des Geestes. 't Is de Geeet in
de gemeente, die ook spreekt in de belijdenis.
Het misbruik van Paulus' woord moet vaak
dienen om de belijdenisschriften te verachten.
„Dat zjjn maar dorre, doode lormulesl"
Neen, dat zijn ze niet.
Ze zjjn formuleering van de waarheid, zoo
als die door de geloovigen beleefd werd. Be
leefd in oogenblikken, toen juist de Geest die
in alle waarheid leidt, krachtig in de gemeente
werkte.
Waar wij teaen te waken hebben is, dat het
beamen van de belijdenis niet zij een ongees
telijk napraten, maar een van harte mee-in-
stemmen.
Uitgeschreven belijdenisschriften zjjn voor
de gemeente zelfs onmisbaarle om aan de
wereld te laten hooren, wat zij op grond van
de Openbaring Gods haar gegeven, als waar
heid belijdt. 2e om de gemeente in de ge
slachten den geestelijken schat over te leveren
die vroeger ten koste van veel worstelen werd
buitgemaakt. 3e om als een wapen gebruikt
te worden tegen de op ons aanstormende the-
oriën van ongeloof en leugen, dwaling en ket
terij. 4e om de eenheid der geloovigen te be
waren. Want zonder gezamelijke belijdenis,
gaat een ieder er op zijn eigen houtje een be
lijdenis op nahouden en dat zou ook in 't gees
telijke leven tot resultaat hebben zooveel
hoofden, zooveel zinnen.
Toch is de uitgeschreven belijdenis voor de
gemeente niet haar een en al. Ze moet wor
den gekend, beleefd, ervaren. En ook door de
toeneming van de kennis en de ervaring in
den loop der eeuwen verder worden ontplooid.
Onze Gereformeerde belijdenis uit de 17e eeuw
worde niet als een Egyptische mummie in
antiquiteiten museum gezet, maar ontwikkele
zich ook in onze eeuw als een levende belijdenis,
door den Geest gewerkt, en doe met geen
onzeker geluid hooren, wat wjj bel ij den tegen
over allerlei moderne en ethische dwaling en
tegenover de verschillende sectarische gevoelens
welke in menigte uit menschenbrein zjjn op
geschoten.
Kerkhof.
zendi
Pandita—Djawa.
Schrikt niet van deze woordenpandit i is
een godsdienstleeraarde Zendelingen worden
alzoo door de Islanders genoemden djawa
moet Java beteekenen. De verbinding van
deze beide woorden duidt aan, dat een Javaan
(over 't algemeen een Inlander) predikant wordt,
wat dus meer zegt, dan „inlandsche helper".
In Be Macedoniër van 1 Aug. 1915 heeft ds.
H. Dijkstra een artikel over den Pandita
Djawa, dat zeer waard is gelezen, overwogen
en besproken te worden. Dat de inlandsche
helpers van groote beteekenis zijn voor het
Zendingswerk, hebben de brieven van ds. Mer-
keljjn ons duidelijk gemaakt; „de inlandsche
helper vermenigvuldigt den Zendeling", zegt
ds. Dijkstra zeer eigenaardig.
Maar is het billijk, recht, wenschelijk, deze
helpers predikers te laten van den tweeden
rang? Waarom zal men hen niet tot Pandila,
tot leeraar maken, en zetten in het ambt van
Dienaar des Woords
In de „grondlijnen", getrokken door de Synode
van Middelburg,wordt dit voor onze Ger. Zending
tamelijk wel onmogelijk gemaaktart. 10 toch
luidt: „bij de Zending mag men zich, gelijk
hier te lande bij den Dienst des Woords, ook
van helpende personen bedienen. Deze kunnen
in Indië op de Keucheniusschool worden op
geleid, maar mogen nooit als ambtelijke per
sonen worden beschouwdze staan op één lijn
met onze ziekentroosters, catechiseermeesters
en wijkbroeders." Wjj hebben eenige woorden
onderstreept, om het zwakke van dat artikel
te doen uitkomen.
Sinds 1896 is er veel veranderd, en er wordt
nu wel anders geoordeeld over de helperszjj
worden kortweg onmisbaar geachtnoodig is
het ze op te leiden en dat „nooit" wil ds.
Dijkstra weg hebben „het komt mij voor, dat
deze uitspraak herziening noodig heeft." Na
een betoog over de helpers van den apostel
Paulus stelt hij dan ook deze vragen„zou
het geen tijd worden, dat wij, met afwijking
van de Middelburgsche resolutie, ook Pandita-
Djawa gaan opleiden Zouden de leerlingen
(n.l. van de Keuch. school) als ze eens twee
jaren langer bleven onder de leiding van ds.
D. Bakker, niet voldoende ontwikkeld kunnen
worden om ze in het ambt te zetten
Op andere Zendingsterreinen geschiedt zulks
reeds, en het schijnt uitnemend te werken,
't Is bovendien een stap in de goede richting
zelfstandig-maken van de inlandsche kerken.
Van onze vaderen hebben wij te groote voor
zichtigheid en te groote vrees voor „het nieuwe
geërfdwjj zijn erfelijk met conservatisme be
last. Toch meenen wij ds. Dijkstra, die een
uitnemend historisch overzicht geeft in zjjn
bovengenoemd artikel, te mogen wijzen op 't
besluit van de particuliere Synode van Tholen
821 April 1638 „insgelijks zal men aan de
West-Indische Compagnie verzoeken, dat mede
gelijk Seminarium vanwege de Negentienen
moest opgericht worden, en tot meerderen aan
was van Gods kerken onder de blinde heidenen
zal men vanwege de Synodus arbeiden bij beide
de Compagniën, dat in de Indien Schola&illus-
t/es ingesteld wordenopdat uit de Indianen zelve
alBngskens bekwame predikanten mochten aan
gekweekt wordenom Gods Woord onder hun
eigen natie te predikenZeeland had dus toen
tertijd een goed inzicht in de zaak.
Wjj gaan met ds. Dijkstra's gedachte accoord,
al valt er over de uitwerking en toepassing
enz wel een woordje te wisselen, 't Is in elk
geval goed, dat de kwestie aan de orde is ge
steld.
Het Nederlaudscli Bijbelgenootschap.
Vóór eenige weken gaven wjj enkele mede-
deelingen over het Britsch- en Buitenlandsch
Bijbelgenootschap. Ons eigen Genootschap
mogen wjj echter niet vergeten. In het verslag
over 1914 staat, volgens de Macedoniër, o.a. het
volgende te lezen
„Weldra zal een derde alumnus aan het Ge
nootschap worden verbonden met bestemming
voor Soemba (de dusgenaamde Taalman Een
der twee anderen is voor Nieuw-Guinea bestemd.
Op Java zal worden gedrukt een Bjjbelsch
leesboek in het Javaansch naar Zahn. Het her
ziene handschrift van het Dajaksche Nieuwe
Testament is nog niet ontvangen, wegens de
tijdsomstandigheden.
Een nieuwe druk van het leesboek in het
Karo-Bataksch van Zendeling J. II. Neumann
is ter perse.
Het leesboek in het Soembaneesch van ds. B.
K. Wielenga, op Soembais gereedeen dergelijk
werk in het Angolo-Batakscli van Zendeling
G. J. Eggink te Pargaroetan (Angkolo) wordt
gedrukt. Van het Windessisch leesboek van
Zendeling J. A. v. Balen is een tweede druk
ter perse.
Besloten werd tot den druk van het Mattheüs-
Evangelie in het Loda'sch (Halmaheira), ver
taald door Zendeling J. Metz. Van den heer
G. J. Eybers op Aruba is bericht ingekomen,
dat zijn bewerking van het N. Test. in het
Papiamento goed vordert.
Naar O. Indië werden in het geheel 15.387
exemplaren van Bijbels verzonden."
Vooruitgang.
De Rjjnsche (Duitsehe) Zending werkt krach
tig in onze Oost. De oorlog heeft het werk
tot dusverre nog niet te zeer gehinderd. Be
Macedoniër geeft een statistiek over 1914, waaruit
bljjkt dat er gedoopt werden
op Borneo
Sumatra
Nias
Mentawei
97 volwassenen,
4340
1250
11
Te zamen 5698
Het geheele aantal christenen was op einde
1914, voor zoover door de Rjjnsche Zending
gewonnen,
op Borneo 3.701
Sumatra 159.024
Nias 17.795
Mentawei c. a. 313
Te zamen 180.833
gevolgen lieeft en zal de oorlog
Welke
liebben
Op deze vraag heeft de Director van de Ned.
Zend. Ver., ds. M. Lindenborn een antwoord
gegeven, 't welk vermeld wordt in de Nederl.
Zendingsbode van 10 Sept.
Eerst betoogt hij zeer in den breede de schei
ding, die de oorlog brengt tusschen Engeland
en Duitschlanden beide Zendingslanden heb
ben elkander toch zoo noodigzjj vullen el
kander zoo heenijk aan. Werkt Engeland vooral
in de breedte, Duitschland graaft vooral diep.
Het werk van de Edinburgsche Wereld-Zen
dingsconferentie ligt voorloopig gebroken tegen
den grond. Indien de beide Zendingslanden
door den oorlog blijvend gescheiden zouden
worden, ware daarmee het werk der Zending
onherstelbare schade toegebracht. Gelukkig
dat met name Duitsehe Zendingsmannen dat
inzien.
Een ander gevolg van den oorlog is nu reeds,
dat „boetepredikers" zijn opgestaan, die met
kracht en klem de oorpronkelijke „piëtistische"
Zending weer aanbevelen. Zij toch beweren
dat de Zending teveel cultuurarbeid verrichte
ook maakte men de Zending te theoretisch, te
wetenschappelijker werd te groote waarde
gehecht aan strategische plannen en methoden
de eenvoudige Zending is een zeer samengesteld
Zendingsorganisme geworden en de innerlijk
heid maakte langzamerhand plaats voor het
formalisme der routine. Zoo luiden de klachten,
en nog vele andere meer, tegen den arbeid,
gelijk hij den laatsten tijd werd verricht. De
oorlog zou dan een kastijding Gods zijn, om
de Zending terug te brengen tot de oude paden.
In een keurig uitgewerkt betoog bestrijdt ds.
L. deze meeningen wie een man werd, kan
en mag niet leven alsof hij een kind ware. De
groei te belemmeren ware te kort doen aan de
leiding Gods. „De Zendingsgemeente heeft het
recht en de plicht te waken voor de reinheid
der Zending, maar zij mag haar niet meten
met een te korte piëtistische el en daardoor
haar groei belemmeren." (Richter).
Het uitroepen van den „heiligen oorlog" door
den Chalif (Sultan van Turkije) zal zjjn uit
werking niet missen. Ook al zal de Moh.
wereld daardoor niet in haar geheel in vuur
en vlam worden gezet, zoo kunnen wij toch
wel als zeker aannemen, dat de Mohamme
danen-zending nog moeilijker zal worden.
„Ook moet genoemd worden het betrekken
van heidensche en moh. volken, Japan, Gurk
ha's, Turko's, Zouaven, Senegaleezen in den
strjjd tusschen de Christen-volkeren. Volkeren,
die de dragers en zjj, die 't object der Zending
zjjn, zjjn door elkander geworpen en tegen el
kander opgezet. „Tot op heden vormde het
blanke ras tegenover de gekleurde rassen meer
of minder een gesloten eenheid, en daarop
rustte voor een deel het gezag van 't eerste
over het laatste. Nu de blanken kleurlingen
in 't veld brengen tegen blanken, wordt een
goed deel van dit gezag ten grave gedragen
en dit zal straks ook in de zending wel de
gelijk worden gevoeld." (Ev. M. M 1914 5
454-465.)
Wat de finantiën betreft in den eersten
oorlogstijd was er ook in de oorlogvoerende
landen een werkelijk groote offervaardigheid.
En ik zeg niet dat deze verminderd is, maar
't wordt hoe langer zoo moeilijker voor zeer
velen om te denken aan de nooden van an
deren. Van de finantiën der Engelsche zen
ding hooren wjj geen klachtende Fransche
zending werd in den aanvang sterk getroffen,
maar heeft zich, althans tijdelijk hersteld de
Duitsehe zendingscorporaties klagen in de
laatste berichten over achteruitgangen hoe
zal straks de achterstand worden ingehaald,
als de correspondentie met de nu onbereikbare
terreinen weer mogeljjk zal zjjn geworden?
Of er dan geen enkele gezegende invloed
van den wereldoorlog op de wereldzending is
Ach! men tracht wel zegenrijke gevolgen van
den oorlog in 't algemeen op te sommen en
sojnmigen daarvan ook op de zending toepas
selijk te verklaren: het geslacht der loopgra
ven zal straks meer kunnen dragen, de ernst
zal dieper worden e.d., maar dat deze voor-
deelen, indien ze verkregen zullen worden, op
wegen tegen de ontzettende nadeelen, zal men
toch wel niet kunnen volhouden. Het is mo
geljjk dat de zendingsterreinen meer zullen
gebracht worden tot zelfonderhoud het is niet
onwaarschjjnljjk dat de zendingsbesturen, met
name die van 't vasteland, leeren dat de lei
ding meer en meer op het zendingsterrein
moet worden overgebracht en dit zijn zeker
voordeelen, maar ze zjjn ongetwijfeld te duur
gekocht". J. D. Wielenga.
Prediking onder Militairen
VI.
De dienst der prediking onder militairen ver
loopt uiterst eenvoudig. Gods knechten brengen
niets anders dan Gods Woordzjj hanteeren het
zwaard des Geestes. Dat is hun schuldige plicht.
De geheele dienst berust, althans in den regel,
bjj één enkel persoon. De prediker heeft
niemand, die een deel van den dienst voor hem
overneemt. Hij bidt) leest voor, predikt, en zingt
zelfs voor, indien noodig.
Bjj de voorlezing van de Schrift en bjj het
gezang is een aparte werkzaamheid noodig van
de zjjde der hoorders. Weinige echter zjjn de
hulpmiddelen, die de militairen daartoe ter be
schikking staan, maar de weinige hulpmidde
len mogen toch niet onopgemerkt worden ge
laten.
De vergaderplaats, waarin de prediking ge
schiedt, is geen kerkgebouw, vol met bjjbels en
psalmboekjes. Zouden de militairen het Schrift
gedeelte, dat gelezen wordt, kunnen naslaan en
de lezing in stilte volgen, en zouden ze kunnen
meedoen bjj den zang, dan moeten er bijbeltjes
en liederenbundels zijn.
Ook in deze leemte is tjjdig getracht te voor
zien.
Wat ik er van heb opgemerkt, of in de ge
legenheid ben geweest om op te merken, wil
ik mededeelen.
De Nederlandsche Militaire Bond, die met
zjjn 30-tal vaste Tehuizen in ons vaderland in
de buitengewone tjjden sinds de mobilisatie bjj
den toevloed van manschappen reeds zooveel
voor die Tehuizen had te doen, vergat toch ook
de militairen hier aan de grenzen niet. Hjj
zond tal van exemplaren van het N. Testament
(traktaten en andere Christelijke lectuur laat
ik buiten bespreking) aan verschillende adres
sen in Zeeuwsch-Vlaanderen, om die onder de
militairen te verspreiden Zoo kwamen er be-
zendingen te Neuzen. Axel, Zuiddorpe, Hulst,
Kapel lebrug bjj Hulst, St. Jansteen, St. Andries
bjj Koewacht, en ook in Westelijk Zeeuwsch-
Vlaanderen te Oostburg, Sluis, IJzendjjke en
Zuidzande. In sommige plaatsen kwam meer
dan één zending. En nu kortgeleden, door wis
seling van manschappen en eenige vermeerde
ring van het aantal militairen, hier en daar de