Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
29e Jaargang.
Vrijdag 3 September 1915.
No, 36.
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
EEN ROUWKLACHT.
Men moet wel een hart hebben van
steen, om niet medelijden te gevoelen met
een vader, die in bittere droefheid be
treurt, dat zijn zoon den breeden weg
opgaat. Met een moeder, die door de
tranen harer smarte heen, het moet aan
zien, dat hare dochter de paden der zonde
kiest. Maar met nog dieper deernis moet
ons hart vervuld zijn over een vader, die
in zwaren rouw het gemis beweent van
zijn zoon, die voor hem onherroepelijk
verloren is. Over een moeder, die ver
teert van verdriet over hare dochter, die
zij niet meer kan wenschen weer te zien.
Over een ouderpaar, dat over zijn kind
elkander tegenjammert»o eeuwigheid
o eeuwigheid
Dit medegevoel wordt onwillekeurig bij
ons gewekt, als we in onze gedachten
Davids rouwklacht beluisteren aan de deur
van de opperzaal boven de poort van zijn
paleis. Als we hem den zwaar bezochten
vader 't hooren uitschreeuwen «mijn zoon,
Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon".
Nu zien we hem niet rustig gezeten
onder de wuivende palmen van zijn hof,
zooals we hem ons voorstellen kunnen op
dien stillen avond zijns ouderdoms, toen
hij de volmaaktheid van Gods weg bezong
nu hooren we hem onrustig heen en weder
loopen, de sombere opperzaal op en neer,
't moegepeinsde hoofd voorover gebogen,
't moegeschreide oog dan weer geopend
en dan weer dicht, terwijl hij handen
wringend 't uitjammertAbsalom, mijn
zoon, mijn zoon
Ach, zoo ernstig had hij 't zijn drietal
generaals aanbevolen «handelt mij zacht-
kens met den jongeling, met Absalom".
Zoo vurig had zijn hart in stilte gebeden,
dat althans het leven van den opstandeling
beveiligd mocht worden, opdat hij nog
tijd tot boete en hekeering mocht vinden.
Tevergeefs.
Daar hangt Absalom reeds met zijn
haarlokken verward in den eikenboom,
het hart met drie pijlen doorboord, gelijk
dat van David nu door namelooze smarte
is verscheurd.
Moeielijk kunnen we met drooge oogen
lezen het aandoenlijk verhaal van de wijze,
waarop deze doodstijding te Mahanaim
werd gebracht, en door den grijzen vorst
wordt ontvangen. Wij hooren die her
haalde onrustige vraag«is het wèl met
den jongeling, met Absalom Wij zien
den koning met het met rouwfloers om
wonden hoofd in de eenzame opperzaal,
waar hij jammert: «Absalom, mijn zoon
Absalomoch, dat ik, ik voor u gestorven
ware 1 Absalom, mijn zoon, mijn zoon".
Wat geeft hij er op dit oogenblik om,
of zich weldra de mare der behaalde over
winning bevestigt I Of het leger al trium-
feerend terugkeert met volle muziek. Of
de opper- of andere ofticieren en hunne
dapperen al hunkeren naar een dankbaren
blik van den vorst, voor wien zij hun leven
hebben gewaagd Het gaat langs hem heen.
Het beteekent hem niets. Hij stelt er geen
belang in. Hij denkt er niet aan. Het
heeft hoegenaamd geen waarde voor hem.
Het is alles tevergeefs. Het koninklijk ver
trek blijft gesloten. Het koninklijk gelaat
blijft bedekt. Alleen het bang gekerm
wordt gehoord: «Absalom, mijn zoon Ab
salom"
Ach, wat zegt het voor dit vaderhart, of
Absalom onverschoonlijk misdadig was, en
het leven lang heeft verbeurd 't Was en
bleef toch zijn zoon, en elk ouderhart, dat
deze klachte verstaat, weet, dat het onmo
gelijk is ooit een kind voor tijd en eeuwig
heid op te geven, en stemt toe, dat juist
het verloren pand voor zijn gevoel nog
het liefst is.
Welnu, die meest geliefde zoon, van kinds
been af een jongen om er trotsch op te
wezen, een prachtmensch, in gansch Israël
geen man zoo schoon als hij, zeer te prijzen
vanwege zijn imponeerende verschijning,
van het hoofd tot de voeten zonder eenig
gebrek zelf reeds man, en vader van
drie zonen en van een dochter, schoon van
aanzien als hij zelf, deze Absalom is thans
vóór David gestorven. Gestorven in den
bloei zijner jaren, onvoorbereid, te midden
zijner zonden gestorven, en David heeft
hem VOOR ALTIJD verloren. Niet slechts
Joab, maar God heeft den overtreder ge-
vonnisd, van wien mogelijk Davids cons
ciëntie getuigt, dat hij hem te veeltoege-
gegeven, niet ernstig genoeg vermaand en
te weinig voor hem gebeden heeft.
Aandoenlijke, hartverscheurende wee
klage. Zij behoeft volstrekt niet aange
merkt als een uiting van karakterlooze
zwakheid van een vader, die zijn zoon nooit
vermaand en bestraft heeft. De man naar
Gods harte zal ongetwijfeld zijn kinderen
minstens een even goede, zoo niet nog
betere opvoeding hebben gegeven, dan wie
hem van ontrouw in deze durft verdenken.
Wij beschouwen ze dan ook veel liever als
een conscientiekreet over zijn eigen schuld,
die zoo groot is in zijne oogen, dat hij die
zijns zoons daarbij vergeleken, gering acht.
Wie dan ook iets meevoelt van hetgeen
deze vader in deze smartelijke ure door
lijdt, wil ook de laatste niet zijn om een
steen op te nemen tegen zijn schuldig hoofd,
dat bijna verpletterd wordt door de vree-
selijke vervulling van het woord«Het
zwaard zal van uw huis niet afwijken tot
in eeuwigheid."
Die werpt ook geen steenen op den ont
aarden zoon, die zijn naam Ab-salom
vader des vredes zoo te schande maakte,
gelijk de eigengerechtige Mohammedanen
nog heden ten dage doen, als zij den be
kenden Absalomstoren voorbijgaan, roe
pende «Vervloekte Absalom, vervloekt
eeuwig, die tegen vaders woeden
Die gaat zelf liever de binnenkamer in,
om het in te denken, tot welk ernstig na
denken deze droeve rouwklacht stemt.
KERKELIJK LEVEX.
Consulenten.
Koninginnedag.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
„Mijn zoon Absalom, Absolom, mijn
zoon, mijn zoon".
2 Samuel 19 4b.
KOOPMANS.
By het lezen van de eerste bladzijden, welke
een begin maken met de levensgeschiedenis
van H. P. Scholte, dacht ik onwillekeurig aan
de ongunstige meening, welke onderscheiden
kerken der afscheiding vroeger hadden over
het consulentschap. Reeds ver vóór de ve.r-
eeniging der Geref. Kerken in 't jaar 1892
werd dit duidelijk en gaf op sommige classi-
kale vergaderingen weieens aanleiding tot een
hevige bespreking. Na de vereeniging kwam
het opnieuw ter sprake en er waren kerken,
welke er in 't geheel niet van weten wilden.
Velen waren er, die daarvan niets begrepen
en vroegen hoe is 't mogelijk, dat men daar
tegen kan zijn? De Classis wijst slechts bij
een ontstane vacature een der predikanten aan,
tot wien zulk een vacante kerk zich wenden
kan, als zij voorlichting behoeft. Zulk een
consulent heeft niets te zeggen en kan alleen
invloed uitoefenen, wanneer een kerkeraad hem
de gelegenheid verschaft. Het is dan ook wei
eens zoo uitgedrukt, dat hij alleen in een ver
gadering van den kerkeraad en van zulk een
gemeente komen kan, als de kerkeraad de deur
opent. Waar het nu zoo staat, is het voor
menigeen onbegrijpelijk, dat daar tegen bezwaar
kan oprijzen. Toch is het verschijnsel naar we
meenen wel te verklaren. Ik behoef daartoe
weinig anders te doen dan enkel een bladzijde
over te schrijven uit het bovengenoemde werk.
Zie hier is zij
„In de week van 5—11 October 1834 werd
Scholte door plotselinge ziekte van zijn zwager
er toe gebracht om met geheel zijn gezin voor
eenige dagen van Doveren naar Amsterdam te
vertrekken. Daar aangekomen gevoelde hjj lust
om een uitstapje naar Groningen te maken om
met eigen oogen te zien en met eigen ooren te
hooren hoe het aldaar met de Kerk van Christus
gesteld was. Den 9en te Ulrum gekomen ver
zocht de kerk hem om Vrijdagsavonds (den
lOden) te prediken. De Cock was reeds 19 De
cember 1833 geschorst, den 29en Mei 1834 door
het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen af
gezet, maar den 16en Juli 1834 door de Alge-
meene Synode als geschorst predikant hersteld
met den tijd van een half jaar van heden af
om zjjn berouw en leedwezen te doen blijken."
De kerkeraad was niet geschorst. Scholte zag
dus geen het minste bezwaar om aan dat ver
zoek te voldoen.
De kerkeraad had Scholte ook verzocht om
des Zondagsmiddags te preeken. Scholte raadde
den kerkeraad den consulent, den predikant N.
Smith te Leeus, die des voormiddags moest
preeken, te verzoeken hem de voormiddagbeurt
af te staan. De kerkeraad kwam terug met
de boodschap, dat de consulent hem niet kende
en hem de beurt weigerde. Daarop ging Scholte
des Vrjjdagsmorgens zelf naar Leens om kennis
te maken en het verzoek te herhalen. Vergeefs.
„De consulent wilde mij ook zelfs met bedrei
ging van de burgerlijke macht van het prediken
op Vrijdagavond afhouden ik zeide hem echter,
dat, wanneer een geordende kerkeraad mjj als
een geordend predikant een predikbeurt aan
bood, wanneer geen ander predikant dienst deed,
ik dit aanbod niet kon en mocht afslaan, maar vol
gens Gods woord aanhouden tijdig en ontijdig."
De Vriidagavonddienst liep zonder eenige
stoornis af. Scholte predikte en doopte eenige
kinderen.
Doch Scholte was met dezelfde kerkrechter
lijke ketterij besmet als zijn vriend de Cock
hjj was beter thuis in de H. Schrift dan in de
Reglementen van het Hervormd Kerkgenoot
schap. Hij was zelfs zoo'n groote „duisterling"
en „nieuwlichter" dat hjj niet eens art. 11 van
het Reglement op de vacaturen en beroepingen
kende. Dat artikel luidde De Consulent ver
vult bij den kerkeraad in allen opzichte de
plaats van den Pastor loeigeen kerkeraads-
vergadering mag gehouden worden dan in zijn
tegenwoordigheiden zal zonder zijn toestem
ming in een vacante gemeente niemand iets
mogen verrichten, dat tot het Herder- en
Leeraarambt behoort."
Uit deze mededeeling is overvloedig duidelijk,
welk een macht aan den consulent destijds was
toegekend, waardoor de macht van den kerke
raad eener vacante kerk tot een minimam her-
lein was. Door dergelijke gebeurtenissen ging
het oog open voor de groote afdwaling van de
oude Geref. paden en een diepe en innige
afkeer kwam er in het hart voor alle hiërarchie.
Op deze wijze drong weer de waarheid van het
recht en de roeping der plaatselijke kerk het
bewustzijn binnen en men werd er op bedacht
om zich te verzetten tegen al wat de plaatse
lijke kerk in haar vrijheid kon belemmeren.
Voortaan stond het vast, dat er geen andere
regeering in de kerk van Christus geduld mocht
worden dan die van haar Koning en van de
ouderlingen die daartoe van de gemeente en
mitsdien van God daartoe geroepen waren.
Men wete bovendien, dat Scholte in de eerste
jaren een grooten invloed heeft uitgeoefend in
ons gewest en er van zjjn geschiedenis nog
meer nota werd genomen dan van eenigen
anderen voorman dier dagen. Vandaar dat wie
de geschiedenis kende, dan ook dadelijk begreep,
waar de knoop vastzat en met waardeering
hooren kon naar de warme pleidooien, welke
tegen het consolentschap geleverd werden, ook
al was het, dat zulke ijverige voorstanders van
de rechten der plaatselijke kerk wel eens ver
gaten, wat het Gereformeerde kerkverband
vorderde. Hij wist echter, dit komt wel terecht,
omdat hier geen opzettelijke miskenning en
loocheniug van het federatieve verband, waarin
de kerken onderling behooren te leven, plaats
vond.
Het gaat ons zelfs zoo, dat we een dergelijke
taal liever hooren dan wat we wel eens be
luisterd hebben van een overdreven voorstel
ling van het consulentschap. Nog komt het
wel voor, dat sommigen onder ons meenen,
dat een consulent de plaats inneemt van den
predikant, die vertrokken is. Zij denken, dat
een consulent bij machte is om zijn wil op te
leggen aan de kerk, waaraan hij toegevoegd
werd, terwijl hjj enkel advies heeft te geven,
als het verlangd wordt en te waken, dat de
plaatselijke kerk geen paden bewandelt, welke
haar in botsing zou kunnen brengen met het
verband, waarin zij tot de zusterkerken staat.
De 31ste Augustus placht een nationale feest
dag te zjjn. Ons geheele volk trok het feestkleed
aan en van de torens en daken wapperde de drie
kleur. Oud en jong, rijk en arm deelde in
de vreugde, welke de verjaardag onzer geliefde
Vorstin verschafte. Telkens kwam het uit,
welk een ruime plaats de Koningin in het hart
van ons volk verkregen had. Er bestaat een
band tusschen ons volk en ons doorluchtig
Vorsteuhuis, welke hecht gebleven is ondanks
veel, dat verwijdering wilde bewerken. Meer
of minder bewust gevoelden we allen schier,
dat we in onze Koningin hadden te eereu een
groote weldaad, welke we in onderscheiding
van andere landen ontvangen hadden.
Het is nu reeds de tweede maal, dat deze
dag zonder uiterlijk vreugde-betoon voorbij
ging. Wel waren wimpels en vlaggen uitge
stoken en gaf dit aan de straten een feestelijk
aanzien, maar daarbij bleef het. Geen vroolijke
menigte bewoog zich door steden en dorpen,
geen liederen weerklonken in de heldere lucht,
de dag ging voorbij als elke andere. Het mocht
ook niet anders. Dat paste zoo. De tijd is er
niet naar om nationale vreugde te bedrijven,
want de oorlog woedt nog altijd voort en stort
stroomen van ellende uit over onderscheidene
landen. En ofschoon we door Gods goedheid
nog vrede mogen hebben, reeds het feit, dat
onze landszonen nog altijd aan de grenzen en
de kusten de wacht moeten houden, spreekt
het duidelijk uit, dat de gevaren voor ons eigen
volk nog niet voorbij zijn. Maar al ging de
dag in alle stilte voorbij, lock gelooven we,
dat de liefde tot ons Vorstenhuis verdiept en
versterkt is. We hebben het nog nooit zoo
gevoeld en gewaardeerd, welk een zegen het
is, dat we thans nog onze Koningin hebben.
Het is niet mogelijk om juist aan te geven al
wat we aan Haar danken, maar dit is ook niet
noodig om ons te doen verstaan, dat Hare
regeering voor ons land reeds een zeer groote
weldaad gebracht heeft. Wij zien tot haar op
en we erkennen den invloed, welke ook tot
andere volken van Haar uitgaat.
Het is ons een oorzaak van blijdschap, dat
Zij ook zelve belijdt in alles van Gods hand
afhankelijk te zijn en waar de dankzegging
verleden Dinsdag werd vermenigvuldigd, daar
klom tevens uit veler borst de bede omhoog
voor Haar en Haar Huis.