Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
29e Jaargang.
Vrijdag 27 Augustus 1915
No. 35,
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. 0. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
GODS WEG IS VOLMAAKT.
Ps. 48 31a.
(Slot.)
Gods weg is volmaakt. Dat kunnen de
Heidenen niet zeggen, want zij kennen
Hem niet.
Hoe? weten de Heidenen niet, dat Gods
weg volmaakt is Is deze waarheid niet
het gemeengoed van allen? Is er dan geen
natuurlijke Godskennis, krachtens welke de
Heidenen zelfs van nature doen de dingen,
die der wet zijn, als die betoonen het werk
der wet geschreven te hebben in hunne
harten, hunne consciëntie medegetuigende,
en de gedachten onder elkander hen be
schuldigende, of ook ontschuldigende
Heeft God dan niet uit éénen bloede het
gansche geslacht der menschen gemaakt om
op den geheelen aardbodem te wonen, be
scheiden hebbende de tijden te voren ge
ordineerd, en de bepalingen van hunne
woning, opdat zij Hem zouden zoeken, of
zij Hem immers tasten en vinden mochten,
hoewel Hij niet verre is van een iegelijk
van ons?
Hebben zelfs niet Heidensche dichters
gezegd »Want wij zijn ook zijn geslacht
Ongetwijfeld. Ook wij belijden van de
Heidenen, dat hetgeen van God kennelijk
is, in hen openbaar is, omdat God het hen
heeft geopenbaard, want zijne onzienlijke
dingen worden van de schepping der wereld
aan uit de schepselen verstaan en doorzien,
beide zijn eeuwige kracht en goddelijkheid,
opdat zij niet te verontschuldigen zouden
zijn. Ja ook de Heidenen weten wel, dat
er geen werk kan zijn zonder werkmeester,
en al het werk Gods zegt ook hen, dat Hij
almachtig en wijs is, maar zij kennen God
niet, zooals Hij gekend moet worden, zij
kennen het volmaakte van zijne wegen niet.
Zij kennen geen eigen van de wereld onder
scheiden leven en bewustzijn in God. Zij
weten niet van den weg Gods, en nog min
der dat die weg volmaakt is. Van een
Toeval", een »Fortuin", een »Noodlot",
van »de Natuur", spreken zij, maar, dat
God alle dingen regeert en bestuurt naar
zijn vrijmachtig welbehagen, en dat, gelijk
een hunner Vorsten, die God leerde kennen,
het eens beleed »al zijne werken zijn waar
heid, en zijne paden gerichten zijn, en dat
Hij machtig is te vernederen degenen, die
in hoogmoed wandelen", neen, zij weten
het niet.
Maar hoe is het dan bij ons, wie de
Heere zijne woorden heeft bekend gemaakt,
zijne inzettingen en zijne rechten, gelijk
Hij aan de heidensche volken niet heeft
gedaan
Ach, onder ons moet nog getuigd»De
rechtvaardige Heere is in het midden van
hen. Hij doet geen onrecht. Alle morgen
geeft Hij zijn recht in het licht. Er ont
breekt niets. Doch de verkeerde weet van
geen schaamte". Het ongeloof durft open
lijk lasteren»De weg des Heeren is niet
recht". In onzen tijd durft de dwaas niet
alleen meer zeggen in zijn hart»Er is
geen God." Neen, de godloochening, het
uiterste, het toppunt der zonde, is onder
ons zoo ver gekomen, dat de ingeschapen
Godskennis, het eenige, dat in den mensch
na den zondeval, van Gods beeld is over
gebleven, geheel wordt uitgebluscht. Vele
gedoopten in den naam des Drieëenigen
Gods zijn beneden de duivelen gezonken,
van wie Jacobus verklaart, dat zij nog ge-
looven, dat er een eenig God is. In hunne
waanwijsheid willen zij ons beduiden, dat
het geloof aan een persoonlijken God zich
niet verdraagt met de wetenschap, en dat
het alleen huichelaars of weetnieten, dom
pers zijn, die nog aan een God gelooven.
Dat komt er van, als men niet weer ge
looven wil, dat het Woord Gods niet is
gezonden noch voortgebracht door den wil
eens menschen, maar de heilige menschen
Gods, van den Heiligen Geest gedreven
zijnde, het hebben gesproken, en dat deze
Heilige Schrift den wille Gods volkomenlijk
vervat, en dat al hetgene de mensch schul
dig is te gelooven om zalig te worden,
daarin genoegzaam geleerd wordt. Daarom
moeten we ons er niet over verwonderen,
hoezeer we ons ook er over hebben te
bedroeven, dat zoo velen den weg des Heeren
niet meer kennen, en zich van dien weg
een geheel verkeerde voorstelling vormen.
Zij hebben des Heeren woord verworpen,
wat wijsheid zouden zij dan hebben Heeft
het verstand benevelend alcoholisme zijne
duizenden verslagen, de hemeltergende leer-
vrijheid zeker hare tienduizenden. Och,
dat de oogen van velen geopend werden,
om het in te zien, »dat Jezus spreekt, wat
Hij weet, en getuigt wat Hij gezien heeft,
dat Zijne getuigenis waarachtig is, omdat
Hij weet, vanwaar Hij gekomen is, en waar
Hij henen gaat, en dat Zijne leer niet alleen
de Zijne is, maar Desgenen, die Hem ge
zonden heeft, en dat een iegelijk die den
Zoon loochent, ook den Vader niet heeft."
En werd dit onwaardig verwerpen van
den weg des Heeren nog maar alleen bij
het ongeloof gevonden.
Helaas, het eigen volk des Heeren kan
zich soms ook zoo droevig dwaas aanstel
len. Dat de natuurlijke mensch niet be
grijpt de dingen die des Geestes Gods zijn,
en hij ze niet kan verstaan, omdat ze gees
telijk onderscheiden worden, is te verklaren,
maar wij zouden toch mogen verwachten,
dat de geestelijke mensch, die de geeste
lijke dingen kan onderscheiden, zich aan
dit verkeerd beoordeelen van Gods weg
niet schuldig zou maken. Doch de treu
rige bekentenis moet afgelegd, dat ook
Gods kinderen door mismoedigheid neder-
gebogen en door ongeloof verstrikt, som
tijds zich hieraan schuldig maken. Al deelt
ook het gansche hart niet in deze taal der
troosteloosheid, het matte oog en de zwij
gende mond, de trage handen en slappe
knieën getuigen alsdan van geestelijke duis
ternis en schuldig mistrouwen.
Misverstand omtrent Gods beproevingen
zucht naar zielsgenot zonder zelfverlooche
ning verborgen eigengerechtigheid, die bij
toeneming teleurstelling baart, en vooral
onbestreden aardschgezindheid, die den blik
op den hemel verdonkert, geven ingang en
kracht aan deze leugen des ongeloofs.
Geen geloovige is boven dit gevaar ver
heven. Job op den mesthoop, David in de
spelonk, Elia onder den jeneverboom, en
alle heiligen, die door de diepte naar boven
gingen, kunnen meespreken van dezen kuil
zonder water, waaruit de almacht der genade
alleen verlossen kan. Als onze ziele ver
deeld is tusschen God en de afgoden der
wereld, zijn we niet ver meer verwijderd
van de dorre woestijn, waar de heuvel van
koper en de aarde van ijzer schijnt, en
Satan de leugen blaast»De weg des Heeren
is niet recht". In die ongestalte klaagt
onze ziele menigmaal»Mijn weg is van
den Heere verborgen en mijn recht gaat
voorbij van mijn God."
Doch in dien droeven toestand blijven
verkeeren kunnen Gods kinderen niet. Dat
is voor hen niet om uit te houden. Daar
zouden ze in omkomen. Daar is het hun,
als werden hun licht en lucht afgesneden.
Al hooren we hen soms dan ook kermen
»Zou God zijn gena vergeten?" laat toch
het haastig woord des ongeloofs ter kwader
ure hun mond ontglipt, ons niet misleiden.
Op den bodem van aller hart ligt de onbe-
rouwelijke keuze, en zelfs in den donkersten
nacht, hooren we het lied des geloofs
j>Des Heeren weg is gansch volmaakt en
recht, doorlouterd, rein en trouw al wat
Hij zegt".
Deze waarheid door het ongeloof boos
aardig bespot en door het kleingeloof zoo
bedroevend betwijfeld, wordt door het geloof
blijmoedig beleden, zij het dan ook niet
dan onder hangen zwaren strijd.
Zeker ons hart is gedurig geneigd tegen
den Heere onzen God in opstand te komen.
Zoo werkelijk in opstand, dat we Hem o
zoo gaarne, al ware het slechts voor een
enkelen dag, de teugels van zijn albestier
uit handen zouden willen nemen. Wij
beelden ons dan in, dat wij tal van dingen
veel beter zouden inrichten en veel doel
treffender zouden besturen, dan God het
doet. We noemen deze opstand (zoo eigen-
lievend is ons arglistig hart) dan moede
loosheid of zwaarmoedigheid. We poseeren
dan zoo mooi voor martelaar. Wij achten
ons dan, al durven we 't niet hardop zeggen,
de verdrukte onschuld in eigen persoon.
En dan weten we wel, dat we God toch
het roer niet uit handen kunnen nemen,
omdat zijns de macht is, en ons de mach
teloosheid aankleeft.
We weten ook wel, dat we niet lijdelijk
bij de pakken mogen gaan neerzitten in
dolle berusting, omdat het niet anders kan,
en daarom nu zoo moet. Maar o, als we
eens konden, als we eens mochten, hoeveel
beter zouden wij het doen, dan God de
Heere het doet. Ja ergernis kan door onze
ziel trekken, als we waarnemen, wat God
doet, en geen antwoord zelfs volgt op de
duizenderlei vragen, die gedurig in ons
ontevreden en geslingerd hart oprijzen. O,
wat valt dat hard, onze vurigste gebeden
onverhoord, onze liefste wenschen onver
vuld, de schoonste idealen niet tot werke
lijkheid gekomen, zelfs edele voornemens
en godzalige plannen verijdeld, dan voelen
we 't zoo, hoe het doen Gods zich vanzelf
voor ons niet rechtvaardigt. Maar temid
den van dien hangen strijd, als het wordt
j>schrik van rondom" zoekt de Heere zijn
afgedwaald kind op, maakt Hij door de
werking van zijn Geest het geloof weer
gaande, en als dat weer aan het woord komt,
dan roept het uit voor aller oor»Gods
weg is volmaakt. De Heer is recht in al
zijn weg en werk".
Het geloof redeneert altijd streng logisch.
Het geloof ziet verband tusschen oorzaak
en gevolg. Het geloof denkt zich rustig
in het begin van den weg Gods, let op den
voortgang en wordt gestreeld met het blij
vooruitzicht van het heerlijk einde. Het
geloof r ekent goed. Want het geloof rekent
op God. Het geloof jubeltAlle paden des
Heeren zijn goedertierenheid en waarheid
dengenen, die zijn verbond en zijne getui
genissen bewaren. Het geloof neemt het
eenig ware standpunt in. Het beziet alle
dingen bij het licht der eeuwigheid. Het
geloof poogt niet uit te leggen, wat ons
toch niet gelukt. Het geloof wil de be
lijdenis van de volmaaktheid van Gods weg
niet ophangen aan de spinrag van de rede
neering van ons beperkt gezichtsvermogen.
Het geloof heeft den hoogen moed om het
bittere van den nood koelbloedig onder de
oogen te zien, en den beker van het lijden
tot op de heffe uit te drinken. En waar
ons geloof dan weer zoo werkt, ons ge
loofsleven, om zoo te zeggen, weer normaal
is, dan verzwijgen we het niet, dat we God
niet begrijpen kunnen, dat we van zijne
liefde het tegendeel, van zijne wijsheid eer
het omgekeerde zien, maar dan belijden
we toch ook blijmoedig: Gods weg is vol
maakt, volmaakt ook voor mij".
En dat kan niet anders. Want ook in
de diepste vallei, bij de zwaarste verdruk
kingen, onder de hoogste aanvechtingen is
de Overste Leidsman nabij. En al wordt
Hij dikwerf voorwaarts niet gezien, en
achterwaarts niet bewerkt, toch houdt de
verborgen hand zijner genade Zijne gunst-
genooten in het leven, en Hij bewaart hunne
zielen ten dage des kwaads. Doch dit niet
alleen. Een oneindig grooter goed, dan hier
op aarde zelfs in de innigste gemeenschap
met God kan worden genoten, wacht des
Heeren volk in den dag der eeuwigheid.
Indien we alleen in dit leven op Christus
zijn hopende, zijn we de ellendigste aller
menschen.Maar deze waarheid, dat Gods
weg volmaakt is, hier reeds blijmoedig be
leden, wordt hiernamaals ten volle ver
staan.
Waaruit wij dit weten?
Uit de openbaring van Jezus Christus,
die God hem gegeven heeftom zijnen dienst
knechten te toonen de dingen, die haast
geschieden moeten en die hij door zijnen
engel gezonden en zijnen dienstknecht
Johannes te kennen gegeven heeft, dewelke
het woord Gods betuigd heeft en het ge
tuigenis van Jezus Christus en al wat hij
gezien heeft.
In die openbaring lezen wij van hen »die
de overwinning hadden van het Beest, en
van zijn beeld, en van zijn merkteeken,
en van het getal zijns naams, welke ston
den aan de glazen zee, hebbende de citers
Gods, dat zij zongen het gezang van Mozes,
den dienstknecht Gods, en het gezang des
Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn
uwe werken, Heere, Gij almachtige God
rechtvaardig en waarachtig zijn uwe wegen,
Gij Koning der heiligen
Wie zoude U niet vreezen, Heere, en
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.