m mm w mw§
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
29e Jaargang.
Vrijdag 20 Augustus 1915
No 34,
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. .R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENOE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprysfranco aan huis per half jaar 70 cent.
UITGAYE YAN BE
PERSVEREBNIG1NG ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
GODS WEG IS VOLMAAKT.
Ps. 18 31a.
Om dat te kunnen zeggen. Wat is daar
voor veel noodig. Dat gaat zoo maar niet.
Dat kan alleen, wie gelooft, dat God God
is. Dat Hij is de absolute Souverein, die
recht heeft met het heir des hemels en
de inwoners der aarde te doen naar zijn
vrijmachtig welbehagen.
Maar wie dat gelooft, werkelijk gelooft,
zóó gelooft dat hij met al wat in hem is
kan zeggen»Gij zijt volmaakt, Gij zijt
rechtvaardig Heer", die kan het, die wil
het, die moet het, die rekent het zich een
voorrecht, dat hij het mag.
David kon het. Hij doet het in den
wonderschoonen achttienden psalm, dien
verheven lofzang waarin hij terugziet op
zijn rijk begenadigd leven. In dat groot
Halleluja, dien heerlijken lof en dankpsalm,
waarin hij op 't hoogst verheit de onbe
grijpelijke genade zijns Gods en Diens
oneindig alvermogen, die hem uit al zijn
nooden gered, hem uit de hand van al
zijn vijanden verlost heeft, en hem gaf
de overwinning en de heerschappij, die
Hij voor hem als koning van Israël en
voorbeeld van den Messias bestemd had.
Hoe hij dit kon?
Denken we ons den koning van Israël
en Juda, op een stillen avond zijns ouder-
doms, toen hij in het volle bezit was van
troon en scepter, toen Jehova hem rust
had gegeven van al zijn vijanden rondom,
gezeten onder de granaatboomen van zijn
hof. Hij denkt aan de schoone jaren der
jeugd. Aan zijn gevaren en nooden, zijn
strijd en overwinning. Hij gaat in zijne
gedachten zijn gansche leven na, zijn leven,
dat eene bijna onafgebroken keten van
gevaren was, nu eens van de zijde van
Saul en zijn dynastie, dan weder van de
zijde der omliggende Heidensche volken.
Hij bedenkt, hoe hij evenwel uit eiken
strijd als overwinnaar wederkeerde, en
ten laatste als de wijdgeduchte koning
van geheel Israël op een door Gods genade
roemvol leven terugblikken kon.
In dezen oogenblik van zoete mijmering
met gemengde herinneringen, hoort hij
in zijne ziele ruischen een lied. Gevoelig
voor de macht der tonen zit hij daar neer,
de harp in de hand, maar hij roert haar
nog niet aan. Hij heft het hoog omhoog,
staart naar boven, naar den heerlijken
helderen hemel waarboven zijn God woont.
De gedachten worden binnen hem verme
nigvuldigd. De herinneringen worden hem
te machtig. Hij kan zich niet meer be
dwingen, en terwijl onwillekeurig de vin
geren over het speeltuig glijden, breekt
hij uit in aanbidding: »Ik zal U hartelijk
liefhebben, Heere mijne sterkte. De Heere
is mijn steenrots en mijn burcht, en mijn
uithelper mijn God, mijne rots, opwelken
ik betrouw mijn schild, en de hoorn mijns
heils, mijn hoog vertrek."
En dan zingt hij verder van zijn gevaren
en uitreddingen, belijdt zijn onschuld en
oprechtheid, waaronder hij onder al zijn
nooden en gevaren voor den Heere ge
wandeld heeft, prijst in jubelende klanken
den naam des Heeren, die Hem uitgered
en gesterkt heeft om al zijne vijanden te
overwinnen en aan zich te onderwerpen,
terwijl hij ten slotte met verheven lof-
verheffing aan den Heere eindigtdie de
verlossingen zijns konings groot maakt,
en goedertierenheid doet aan zijnen ge
zalfde, aan David en aan zijn zaad tot in
eeuwigheid.
In het gedeelte, waarin het woord onzer
overdenking voorkomt, roemt hij inzon
derheid de eere zijns Gods, die zijne kracht
en hulpe was en is en zijn zal voor hem
en zijn zaad tot in eeuwigheid.
De hoofdgedachte, die dit gedeelte be-
heerscht, kan niet beter worden weerge
geven, dan met Paulus betuiging»Ik ver
mag alle dingen door Christus die mij kracht
geeft". Het is de taal van het dankbaarste
en ootmoedigste en tegelijk stoutmoedigste
geloof. De Heere doet zijne lamp lichten
en klaart zijne duisternis op. Hij alleen
is de bron van zijne blijdschap en heil.
Hij maakte een einde aan den nacht van
nood en gevaar, van droefheid en smart.
Geen macht des vijands is hem te sterk,
geen verschansing te hoog, dat hij ze niet
zou kunnen overklimmen »Want met U
loop ik door een bende, met mijnen God
spring ik over een muur."
Verwonderen we ons niet over het bo
ven menschelijke dat David betuigt te ver
mogen, want het is niet zijn, maar Gods
werk, wiens weg volmaakt is, wiens rede
het woord zijner belofte, doorlouterd, be
proefd is. Hij is het schild, de bedekking
van allen, die op Hem betrouwen.
Immers is er in trouw en macht geen
andere God, behalve de Heere. Israëls
God is de eenige rotsteen des betrouwens,
die niet wankelt in eeuwigheid.
God en God alleen is het, die hem met
kracht omgordt. Hij doet zijn weg volkomen
effen worden. Hij maakte, spijt allen te
genstand van machtige vijanden, zijn weg
volmaakt. Hij gaf hem een volkomen over
winning.
Gelijk de snelle hinde met vlugge en
vaste schreden haren vervolgers naar de
steilste reddingshoogten ontkomt, zoo heeft
de Heere ook zijn weg voorspoedig ge
maakt, en is hij haastelijk en zeker aan
zijne vijanden ontkomen, op eene onge
naakbare en veilige hoogte gesteld.
Op die hoogten kan hij zingen van het
volmaakte van den weg Gods, omdat hij
gelooft, dat die weg van te voren met
wijsheid in Gods raad is bepaald, de Heere
op dien weg de zijnen leidt met vaderlijke
trouw, en dien weg uitloopt op de ver
heerlijking van Zijn Naam.
Wordt het woord »weg" in de Heilige
Schrift nog al eens gebezigd voor de ge
boden, inzettingen en rechten des Heeren,
hier hebben we er Gods handelingen, zijn
bestel, zijn leiding met de menschenkin-
deren door te verstaan.
Vanwaar we komen en waarheen we
moeten, met al wat daartusschen ligt,
wordt voor ons bepaald door den weg
van God. Gelijk een bouwmeester zijn
plannen teekent, en van stuk tot stuk zijn
aanduiding en verklaringen geeft, heeft
de groote Formeerder van al wat bestaat,
van eeuwigheid bestek en teekening van
het vast gebouw Zijner gunstbewijzen ge
maakt. Eer iets van ons begon te leven,
is alles in zijn boek geschreven. Alles is
verordineerd in zijn raad, waardoor alle
dingen zijn, en zooals ze zijn. Hun vorm
en gestalte, hun aard en toestand, het
werd alles door God bestemd en veror
dineerd, lang voor dat zij in het aanschijn
waren geroepen. Uit dien raad Gods vloeit
voort al wat in den tijd geschiedt. God
spreekt en het is er, Hij gebiedt en het
staat er. Maar, evenals een kunstenaar zijn
ontwerp langzamerhand uitwerkt, spreidt
God de gedachte van Zijn raad stuksge
wijze in den tijd voor de oogen zijner schep
selen uit. En dat nu noemt de Psalmist
»Gods weg", d. i. de uitvoering van zijn
raad in den tijd, en beschouwt de leidin
gen, die de Heere met hem heeft gehou
den, als de uitvoering van dien raad.
Hij ziet in die handelingen zijns Gods
openbaringen Zijner heiligheid, wijsheid,
liefde en trouw.
Hoort hem hiervan roemen»Als mij
bange was, riep ik den Heere aan, en riep
tot mijnen God. Hij hoorde mijne stem
uit zijn paleis, en mijn geroep voor zijn aan
gezicht kwam in zijne ooren. Hij voerde
mij uit in de ruimte. Hij rukte mij uit,
want Hij had lust aan mij, want Gij ver
lost het bedrukte volk, maar de hooge
oogen vernedert Gij."
Hoe meer ook wij, Gods weg leeren
kennen, hoe dieper wij ingeleid worden
in de heilgeheimen, die Gods Woord ons
ontsluiert, met des te levendiger overtui
ging zullen wij zeggen»Gods weg is
volmaakt."
Gaat Gods weg met ons door de diepte,
dan troost Hij ons»mijn zoon acht niet
klein de kastijding des Heeren, want dien
Hij liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt
een iegelijken zoon, dien Hij aanneemt."
Hoe ernstig wij het volmaakte van Gods
weg trachten in te denken, hoeveel meer
reden wij vinden om tot Hem te zeggen
»Ik dank U, Vader, dat Gij mij gekastijd
hebt, want eer ik verdrukt werd, dwaalde
ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
Wat de oude ds. Middel eens in over
weldigende ontroering uitriep Voor geen
duizenden van werelden, zou ik de be
proevingen, die de Heere voor mij noodig
keurde, hebben willen missen", zegt elk
kind van God, dat door genade iets van
de volmaaktheid van Gods weg heeft leeren
inzien, hem van ganscher harte na. Want,
al wenschen we ook »geen stap terug te
treden, op d' afgelegden levensbaan" van
dien afgelegden weg zeggen we toch»hij
is volmaakt." Hoe dikwijls onze voeten
ook uitgleden, hoe menigmaal we ook
struikelden en vielen, de Heere bleef ge
trouw. Hij hield ons op zijn weg. Zijn
vaderhart bleef voor ons kloppen. Zijn
vaderoog ons bewaken. Zijn vaderhand
ons leiden. Zijn vaderzorg ontnam ons
wat we moesten missen, onthield ons wat
ons kon schaden, gaf ons wat we noodig
hadden, mild en overvloedig. Het lijden,
dat Hij ons op zijn weg doet toekomen,
dient om ons dieper van onszei ven te ont
dekken, ons meer aan onszelven af te
brengen, de wereld te bezien, zooals ze
werkelijk is, Ilem te leeren kennen in Zijn
reddende macht, vaderlijke barmhartig
heid en onkreukbare trouw. Zoo wordt
ons weerstandsvermogen tegen het leed
des levens versterkt, onze veerkracht ver
hoogd. Als ons oog geopend is voor het
volmaakte van den weg Gods, staren we
niet met nijdige oogen op de wegen, die
Hij anderen bewandelen laat, maar zijn
ze met welgevallen gericht op welke Hij
ons doet gaan.
Dan aanbidden we Hem in zijn vrijmacht,
erkennen we Hem in zijn souvereiniteit.
Dan wachten we ons ooit uit zijn weg te
gaan, en gelooven, dat Hij al het kwaad
dat Hij ons in dit jammerdal toeschikt
ons ten beste zal doen keeren, en in alles
wat ons nog toekomen kan, ook zijn weg
volmaakt is, omdat deze uitloopt op de
verheerlijking van zijn nooit volprezen
Naam. Immers, God schiep alles om zijns
zelfs wil. Om het zelf te bezitten, zelf
te genieten, om er zich zelf in te verheer
lijken. En onze tegenwoordige toestand
bereidt den staat van glorie voor, waarin
God zijne heerlijkheid op zijne schepselen
leggen, en alles in allen wezen zal. Wat
de apostel Paulus van het werk der ver
lossing in heilige verrukking uitroept
»0 diepte des rijkdoms beide der wijsheid
en der kennisse Gods, hoe ondoorzoekelijk
zijn zijne oordeelen, en onnaspeurlijk zijne
wegen", mogen wij op eerbiedigen toon
hem nastamelen van den volmaakten weg
Gods.
O diepte, als we beproeven te staren in
de ondoorgrondelijkheden van het eeuwig
raadsbesluit Gods, waaruit we zijn weg
zagen voortkomen.
Des rijkdoms laten we er met hem gaarne
op volgen, om die diepte nader te om
schrijven en den indruk te geven, dat zij
vol is van schatten, niet uit te putten,
niet te overzien.
Vol van schatten van wijsheid, als we
letten op het overleg (als we 't zoo men-
schelijk eens van den Heere mogen uit
drukken) waarmede God zijn wereldplan
heeft gevormd, de meest gepaste middelen
kiezend om zijn wil, de verheerlijking
zijns Naams te bereiken.
Vol van schatten van kennis, den nadruk
leggende op den omvang van dat wereld
plan, als een oneindig tal saamverbonden
reeksen van verhoudingen in zich besluitend.
Wat te zeggen van zijne oordeelen, het
waarom der feiten, en van zijne wegen
het waartoe der feiten.
Zeker, ondoorgrondelijk zijn zijne oor
deelen, en onnaspeurlijk zijn zijne wegen.
Want wie heeft den zin des Heeren ge
kend, of wie is zijn raadsman geweest?
Waar blijft de mensch, de nietige mensch
die zooveel zich verbeeldt, maar zoo weinig
weet. Of wie heeft God eerst gegeven,
en het zal hem wedervergolden worden?
Geen verdienste heeft Gods willen bepaald.
Wat zouden wij verdienen?
Niet als een schuldenaar, die wat te
vergelden heeft, maar als Erbarmer, die
slechts genade bewijst, staat Hij voor ons.
Maar, zoo moet het zijn. Want uit Hem
en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen.
Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid,
amen.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprys 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.