Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
29e Jaargang.
Vrijdag 25 Juni 1915.
No. 28,
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL] en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
PERSVEREENiGING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de AdministratieA D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
DEN DAG DER KLEINE DINGEN
VERACHTEN.
Daartoe was het door Gods arm uit
Babel verloste Juda, langzaam maar zeker,
gekomen, tot het minachtend spreken onder
elkander over den tempelherbouw, dien
het een dag van toch maar kleine dingen
noemde.
Te midden van hun ellende in het vreemde
land, waar de trotsche overheerscher zette
zijn looden voet op hun nek, hadden deze
kinderen van Juda 't zeker nooit gedacht,
dat zij, wanneer zij nog eens te Jeruzalem
zouden weergekeerd zijn en voor hun oogen
zien den op het reeds gelegde fundament
herrijzenden tempel, dat groote werk des
Heeren huns Gods zouden kunnen heeten
een dag, waarop alleen maar kleine din
gen geschieden.
Ook was 't niet in hen opgekomen, toen
zij bij den aanblik van het nieuwe tempel
fondament te midden der akelige puin-
hoopen, onder het trompetgeschal der
priesters en de cinsbelslagen der levieten,
zoo luide hun God dankten en loofden
voor Zijn goedheid en weldadigheid, dat
zij binnen korten tijd zouden klagen in
den mineurtoon eener zwartgalligheid, die
voor het majestueus-groote der genade
Gods in het schijnbaar zoo kleine, slechts
een verachtenden blik zoude over hebben.
De misrekening hadden zij gemaakt van
het jubelend idealisme, dat 't altijd weer
vergeet, dat 's Heeren werk nimmer gedaan
en nooit volbracht kan worden zonder
den strijd van allerlei moeite en teleur
stelling en verdriet, die stellen het geloof
op zoo zwaren proef.
Daar is nu gekomen de bittere tegen
stand der Samaritanen, die belemmeren
den verderen opbouw van het Godshuis
met al hun macht, daar staat nu die groote
berg van moeilijkheden (vers 7), zoo on
overkomelijk en zoo steil, en Juda glijdt
weg naar de diepten van treurende moe
deloosheid, die 't bange woord van de
lippen klinken doet't is toch maar een
dag van kleine dingen.
Soms is 't u, of gij dan hier èn dan daar
op onze kerkelijke erve hoort een soort
gelijken klaagtoon, al zakt hij niet door
tot de klagelijke diepten van Juda's kin
deren treurzang.
Neem maar den arbeid der Zending, den
opbouw van 's Heeren kerk in die geeste
lijk zoo woeste landen van heidenen en
mohammedanen o zeker, 't ontbreekt niet
aan stemmen, die dankbaar loven den ge-
zegenden voortgang der missie, uitgaande
van de Gereformeerde kerken in ons vader
land stemmen, die ook in onze provincie
zich hoe langer hoe krachtiger uiten, nu
ds. Merkelijns arbeid aanvankelijk zoo rijke
vruchten draagt. Maar 't ontbreekt even
min aan menschen, die, als de Joden in
Zerubbabels dagen, altijd weer voor oogen
hebben die berghooge bezwaren bij den
opbouw van Christus' kerk in de landen
der heidenen en met name der moham
medanen, die het majestueus-groote van
Gods genade in die kleine kerkjes te mid
den zoo ver zich strekkende geestelijke
wildernissen niet onderkennen, en zoowel
uit geestelijk als finantieel oogpunt heel
die zendingsactie toch altijd nog maar een
dag van kleine dingen achten.
Ook wat den gang van ons eigen ker
kelijk leven aangaat, kunt gij somtijds de
ouderen, die de dagen der eerste liefde,
van het eerste vuur, van het schitterend
elan ter reformatie op ieder gebied hebben
medegemaakt, een zachte klacht hooren
aanheffen, dat 't nu niet meer is, wat 't
eens was, ja dat nu, na zoo hoogen vloed
de ebbe is gekomen, die zoo bedenkelijk
laag weg looptzij uiten 't nog wel niet,
maar in hun woord hoort gij toch zoo iets
er van, dat zij ook dien eens zoo grooten
tot een dag van maar kleine dingen zien
verworden.
Niet tot sommigen en enkelingen be
perkt blijft echter deze klacht van Juda's
kinderen, zoo gij u begeeft, van het ker
kelijk terrein op het gebied van het gees
telijk leven van de gemeente van Christus.
Veeleer wordt zij dan haast algemeen.
Tijden hebben dezen gekend, als van
Juda's wederkeer uit het diensthuis, dat zij
van God in de heerlijke ruimten van vrede
en vreugde door Jezus, hun Heiland, wer
den gezet en wandelen mochten in lof en
dank voor het aangezicht huns Gods. Maar
gekomen is de bange strijd met de nooit
poozende macht van Satan en zonde, zoo
bitter, zoo bang en zoo lang, en met het
dooven van het heilig vuur, vragen zij zich
zelf in arren moede, of er wel »ooit iets
met hen gebeurd" is, en spreken zij van
hun geestelijken toestand als van een, op
zijn best nog, doen van kleine dingen.
Nog anderende mannen en vrouwen,
die diep voelen voor de heiligheid Gods,
voor een vromen wandel, komen telkens
en telkens zoo bedrogen met zich zelf uit,
dat zij vragen of zooveel zonde en zon
digheid niet weerspreekt het deelgenoot
zijn aan de krachten van Christus en zij
durven op zijn mooist van hun leven met
en voor God gewagen als van een dag der
kleine dingen.
En 't is wel te verklaren, mijn broeder
en zuster, dat deze beschouwing uw ziel
vervult, dat deze woorden u vloeien van
de lippen. Te verklaren, omdat gij immer
geneigd zijt, zooveel rekening te houden
met wat voor oogen is, en ook met u zelf,
en zoo weinig met uw God en zijn Woord.
Maar 't is daarom toch niet goed te keu
ren, dat gij zoo zijt, en nog veel minder,
dat gij zoo blijftal maar zoo blijft; God
zelf komt met het medicijn, om u van die
kwaal der zwaarmoedigheid te verlossen,
als Hij in het hier bovenstaande woord
zich ook tot u richt, met die van teedere
liefde trillende en tot beschaming u drin
gende vraag:
D. Pol.
Winnen we?
Ia liet Schuttershof.
Zeenvsche Kerkbode.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
UITGAYE YAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Want wie veracht den dag der
kleine dingen?
Zachakia 4 10a.
I.
Genen weten niet van dagen van hoog-
opgaande vrede, van heilige uren van stille
vreugde, zoo onuitsprekelijk rijk. Zij zoe
ken, maar vinden nietzij begeeren, maar
hebben nietzij zijn zich zelf een raadsel
en als 't dan nog wat »met hen wezen
mag", dan is 't, nog op zijn hoogst, een
doen van kleine dingen.
Wie veracht den dag der kleine dingen
KBBKBLIJK IiBTJBM.
Onze Belijdenis.
IV.
De mannen, die de ongeloofs-theoriën hul
digen, gaan uit van de gedachte, dat het weten-:
schappelijk onderzoek geleerd heeft, dat wat
de H. Schrift ons leert aangaande de schepping
en onderhouding aller dingen niet waar kan
zijn. Bovendien zeggen zijwe hebben thans
een geheel andere voorstelling van de aarde
en de zichtbare hemelen dan men vroeger had.
Als ge het wereldbeeld van onzen tijd eens legt
naast dat, 't welk voorgeslachten hadden, dan
valt reeds bij den eersten oogopslag op, hoever
deze twee van elkander afwijken. Vroeger dacht
men dat de aarde een platte schijf was, drij
vende in 't water, thans weten we, dat de aarde
bijna rond was, en dat de hemel een vast effen
vlakte was, waarin de sterren hun eigen plaats
hadden, tegenwoordig zal niemand dit meer
beweren. Gevolg daarvan moet zijn, zoo is hun
oordeel, dat de Gereformeerden, die op de
hoogte zijn met de resultaten, waartoe de weten
schap gekomen is, ook wijziging hebben moeten
brengen in de dogmatiek en dus losgelaten
moeten hebben, wat de vader onzer dogmatiek
Calvfjn heeft geleerd. Zij hebben zich vooral
Prof. Eerdmans en de doopsgezinde predikant
Hijlkema, beijverd om dit den volke duidelijk
te maken, maar het is ook nu gebleken, dat zij
hun voorstellingen voor de ware uitgaven, al
heeft het aan mannen als Prov. Bavinck weinig
moeite gekost om aan te toonen, dat zij zich
ten eenenmale vergisten. De Gereformeerde
dogmatiek heeft zich vroeger meestal onthouden
om de algemeene voorstelliug te ijken, begrij
pende, dat dit niet op haar weg lag en zoo
bestond er geen de minste aanleiding voor de
tegenwoordige beoefenaren van de H. Godge
leerdheid om iets anders te leeren. Zjj onder
scheiden terecht tusschen wat de wetenschap
ons zegt aangaande wat zij werkelijk waarge
nomen heeft en wat men wjjsgeerig uit de
gegevens heeft afgeleid. Het eerste kunnen we
dankbaar aanvaarden en we behouden ons de vrij
heid voor om het laatste op de rechte wijze te
schatten. We zijn geen vijanden van ernstig en
nauwkeurig onderzoek aangaande de natuur en
we waardeeren het, dat dr. Nieuwhuis en an
deren ons inlichting hebben gegeven over de
vrijmakende kracht, welke het Evangelie van
Jezus Christus geoefend heeft op de natuur
kunde. Maar we nemen niet voetstoots aan,
wat de philosophen ons diets maken willen,
want we weten nu eenmaal, dat het slechts
veronderstellingen zijn, waaronder zfj minder
of meerder sterke gronden aanvoeren en dat
wat de een met de uiterste zorg opbouwt een
ander het zonder eenig bezwaar afbreekt. Wis
selende meeningen, welke door den schijn van
nieuwheid menigeen bekoren, maar die vaak
elkander even zeker opvolgen als de golven der
zee. Heel die beschuldiging, alsof onze dogma
tici de oude lyn hebben verlaten, is dan ook
meer de vrucht van hun rijke verbeelding dan
van een nauwgezet toetsen van wat vroeger en
later voorgesteld werd.
In lateren tijd is men er toe gekomen om
de ethiek geheel te scheiden van de dogmatiek
en haar afzonderlijk te behandelen. Dit was
juist gezien. De Gereformeerden hebben dan
ook niet geaarzeld het ook te doen. Daardoor
komt de laatste ook meer tot zijn recht. Ieder
kan zich daarvan overtuigen, wanneer hij eens
nagaat wat daarvan te vinden is in oude hand
boeken en tevens kent wat bij name Professor
Geesink ons gegeven heeft. De moeite daaraan
besteed behoort ons te nopen met groote toe
wijding na te speuren, wat we in dit opzicht
verkregen hebben. Nadere bestudeeriug zal
alleereerst het volk ten goede komen en voorts
in ruimeren kring ten zegen kunnen zijn.
Hoe noodig dit is, is genoegzaam gebleken
over wat zelfs in onze bladen geschreven werd
over dezen oorlog. Menige uitlating zou in de
pen gebleven zijn naar ons oordeel, als er ijve
riger studie gemaakt werd met wat de wet
Gods in ruimeren zin ons beveelt in betrekking
tot het zedelijk leven, ofschoon we er gaarne
bijvoegen, dat hier ook nog vragen gedaan
kunnen worden, waarop het juiste antwoord
nog niet, of ten minste niet helder genoeg is
gegeven. We gelooven, dat de wet Gods voor
heel het rijke en volle menschelijke lef en het
eenige richtsnoer biedt, maar we gevoelen tel
kens, hoeveel arbeid er nog te verrichten valt,
alvorens we zeggen kunnennu zijn we er.
Het is goed, dat het oog hiervoor open blijft,
opdat we ons bewust zijn, dat we nog steeds
mannen noodig hebben, met de noodige gaven
toegerust, aan wie tijd en gelegenheid wordt
gegeven om door ijverigen en moeitevollen
arbeid ons verder te brengen. Dat zal geld
kosten, zeker, maar dit is niet het eerste en
meest noodige. Ge kunt voor geen millioenen
de mannen u verschaffen. Dat kan God alleen
doen. Hoewel we erkentelijk mogen zijn voor
zoovelen, als we ontvingen, we moeten in ons
gebed een ruime plaats blijven geven om meer
dere arbeiders in den wijngaard des Heeren.
Er ligt nog zooveel werk te wachten en zij die
arbeiden kunnen niet af, wat al van hen ge
vraagd wordt.
Het is van algemeene bekendheid, dat de
Zeeuwen zeer oranje-lievend zijn en ik dacht
toen ik Woensdagmorgen door de Noordstraat
naar de bidstond ging, dat het daar wel te
zien zou zijn. Immers juist dien tijd werd de
koningin verwacht en velen stonden dan ook
reeds op haar te wachten. Liefst geloof ik dan
ook, dat er sommigen zijn geweest, die anders
naar het Schutterrhof zouden gegaan zijn, doch
nu achterbleven, omdat we zoo zelden zulk een
gelegenheid hebben. Misschien was het daaraan
ook toe te schrijven, dat enkelen nog al laat kwa
men. Hoe dit echter ook zij, de opkomst was
behoorlijk goed, al is het te betreuren, dat de
groote zaal in zulk een ure niet geheel bezet is.
Eerst als onze vrouwen en dochters in groo-
ter getale komen, kunnen we tevreden zijn.
Z\j zjjn daar geheel op haar plaats. Het geldt
hier een werk van christelijke barmhartigheid
jegens onze geestelijk kranken, dat zeer zeker
onze vrouwen evengoed als de mannen raakt
en het zal bevorderlijk zijn aan dezen gewich-
tigen arbeid, wanneer de vrouwen er meer
kennis van krijgen. Het ligt ook niet aan haar
belangstelling, maar meer aan het ongewone
om reeds in den voormiddag een openbare
vergadering te bezoeken. Eere daarom aan de
enkele, die er waren.
Het was een goede ure. De beide voorgan
gers wisten den rechten toon te heffen en
spraken een inleidend woord, dat stemmen kon
tot het gebed om ontferming bij den eenigen
Heelmeester Israëls. We raden dan ook aan
hun woorden, welke afgedrukt worden in het
jaarverslag te lezen en te overdenken.
De vergadering na de pauze was goed be
zocht. De voorzitter ds. Donner sprak een woord,
dat uit liet komen de ernstige omstandigheden,
waaronder Vrederust had moeten arbeiden,
blijk gaf van groote waardeering vooral den
ijver, waarmede ieder zijn taak op de Stich
ting volvoerd had en dan tevens wees op de
bron, waaruit we bemoediging en kracht put
ten kunnen. De verslagen van den Secretaris
en den Penningmeester getuigden van den
stoffelijken en geestelijken zegen in het afge-
loopen jaar ontvangen en wekten tot een op
gewekt voortgaan op.
De herkiezing van ds. Donner opende de
gelegenheid voor den Vice-Voorzitter ds. de
Ligt om uit te spreken, wat de Voorzitter voor
de vereeniging is en gedaan heeft en hoopt dat
de Voorzitter nog lang zijn kracht kan blijven
wijden aan Vrederust waarvan hij van het be
gin af de ziel is geweest.
Daarop kreeg de Geneesheer-Directeur het
woord en behandelde het aangekondigde on
derwerp „Lichaam en ziel". Het was een genot
hem te hooren. Hij lichtte ons in op eenvou
dige en duidelijke wijze. Zelden bediende hij
zich van vreemde woorden en als hij het deed,
omdat het haast noodzakelijk was, gaf hij toch
nog een opheldering, waardoor het voor allen te
genieten was. Met groote belangstelling werd
er naar geluisterd en de erkentelijkheid hem
door den Voorzitter gebracht was inderdaad
verdiend.
Met het zingen van 't bekende laatste vers
van Ps. 84 „Want God de Heer zoo goed zoo
mild" en dankzegging aan den Gever alles
goeds werd deze aangename en gezegende ver
gadering geëindigd.
De Heere zegene bij voortduring Vrederust.
Bouma.