Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 29e Jaargang. Vrijdag 11 Jnni 1915. No. 24. UIT HET WOORD, Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. DE CHRISTELIJKE OMGANGSTOON. Als een kind ongeveer in zijn tweede levensjaar verschillende van die wonderlijke klanken gaat uitstooten, waaruit gij, als buitenstaander, met den besten wil van de wereld geen enkelen verstaanbaren term kunt opmaken, maar waarin de trots van zijn vader en de verrukking van zijn moeder u omgekeerd reeds spoedig de meest in gewikkelde woorden verzekeren te hooren, dan zeggen we dat zoo'n klein menscbje begint te pratenEn als dan vervolgens die eerste proeven een tijdje achter den rug zijn en zelfs de periode van het krom spreken en van het struikelen over deze of geene extra moeilijke letter raakte voorbij, dan zeggen we dat zulk een kind nu spreken kan. En tot op zekere hoogte is dat dan ook waar. Maar toch ook niet anders dan tot op zekere hoogte. De techniek van het spreken, die beheerscht het nu, ja. Het weet nu op welke wijze het tong en tanden moet gebruiken en zich van gehemelte en stembanden bedienen, om die bepaalde klanken te vormen, waardoor het voor anderen verstaanbaar wordt. Maar overi gens Overigens moet eigenlijk de leer school pas beginnenWant spreken is in waarheid oneindig veel meer en zelfs heel wat anders dan ademgeruisch en tong- beweeg. In diepsten grond is het uiting geven aan wat er leeft in ons hoofd en hart. En zullen we dus werkelijk kunnen zeggen dat we weten te spreken, dan moeten we niet alleen de mechaniek van onze stemmiddelen in beweging kunnen brengen, maar ook weten op wat manier we de gave om dat te doen hebben aan te wenden om den inhoud onzer ziel tot onze naaste te brengen. Weten we dat dan niet van nature Allicht zijn we geneigd om te zeggen van wel. Althans we zijn meestal niet gewend om in verband met onze dagelijksche ge sprekken over de vraag waarover we 't dan hebben zullen en over de wijze waarop we dan onze gedachten te berde zullen brengen, veel na te denken. In een enkel moeilijk gevalals het gaan zal over een punt, waarop het nu eens in bijzondere mate aankomt, of tegenover iemand, van wien we veronderstellen dat hij een niet zoo bijster goedwillig hoorder zal wezen, zullen we ons vooraf mogelijk daarover wel eens bezinnen. Maar anders zijn we gewoon ons maar te laten gaan en soms maar raak te praten. Alsof er van dat aardige beeld, dat van een wachter voor onze lippen spreekt, nooit gewag was gemaakt. Maar dat kan toch onmogelijk de ware regel voor een Christelijk leven zijnOmdat de zonde in onze harten woont, kan het laten gaan van onze natuur nooit andere vruchten afwerpen dan dat we voortdurend met Gods heilige wet in botsing komen. En ook zulk maar-raak-praten brengt niets anders teweeg. Het maakt ons overtreders zelfs niet maar van één, maar van allerlei geboden des Heeren. Van het eerste, omdat die van zelf uit ons opwellende woorden zeker er niet op uit zijn om God boven alles te prijzen, om Hem vertrouwend te kennen en in ootmoedigheid ons Hem te onderwerpen. Van het derde, als vloeken of bastaard-vloeken ons over de lippen komen. Of fout, die onder Christenen misschien nog meer voorkomt, dan die van het vloeken als we des Heeren heilige openbaring ijdel gebruiken, door daarmee geestig te willen zijn en haar aan te halen als het geen pas geeft, door de zooveel verbreide zonde van het profaneeren. Van het zesde, door onzen naaste door de scherpte van onze tong te grieven en te kwetsen. Van het zevende is het niet of er, hoe verder we in Gods Wet doordringen, des te meer ongerechtigheid wordt bloot gelegd op het gebied van de zonden ter tong door allerlei vuile en oneerbare praat. En niet het minste ook van het negende door die eindelooze reeks van lasteringen, waar door zoo menige naam onverdiend haast onherstelbaar is geschaad en menige levens weg uiterst moeilijk is gemaakt. Daarom het is eisch, dat we ook als we in den gewonen zin reeds lang spreken kunnen dat we nog altoos in dien an deren zin te spreken leeren. Dat we ook met het oog op de wereld van de uiting onzer gedachten bij Gods Woord gaan vragen wat de wil is van Hem, die in alle opzichten de beheerscher van ons leven is. De regel, dien dat Woord Gods ons in deze voorhoudt, is wel vlak aan die ge bruikelijke manier van doen tegenover gesteld. Niet u maar laten gaan moet ge bij uw spreken, maar veeleer gedurig op uw hoede zijn en bedenken zoowel wat ge zult zeggen als op welke wijze ge het zeg gen zult. Als een scherpschutter, die er alles op zet om zijn doel te raken, moet ge heel uw leven schikken en richten op een welomschreven levenseind de eer van God en het heil van uw naaste. Uw doen moet daar door worden bestuurd. Op uw denken moet dat beslissenden invloed heb ben. Maar ook uw spreken moet er door worden beheerscht. En dat zelfs nog in tweeërlei opzicht. Zoowel wat zijn vorm als wat zijn inhoud aangaat. Wat zijn vorm betreft, moet het steeds »in aangenaamheid" wezen. Daar het Grieksche woord, dat daarop wijst, hetzelfde is, dat soms ook door genade" wordt ver taald, wordt de uiting des Apostels wel eens in dien geest opgevat, als moest het gesprek der christenen steeds over de genade handelen en over den weg des heils. Dat kan intusschen de bedoeling toch niet zijn Allerlei belangen van natuurlijken aard eischen ook hun behandeling en bespre king. En uitsluitend over het genadewerk Gods spreken doet ons dus noodzakelijk evenzeer tegenover 's Heeren geboden schuldig staan, als er nooit mee bezig te wezen en er de aanbieding dus van te verwerpen. Toch neemt dat niet weg dat dat spre ken over die natuurlijke dingen, als het goed is, bij den christen geen eenderen aard vertoont als dat het geval is bij hem, die met Gods Woord niet rekent. Als dat Woord u een kracht in uw leven is ge worden, dan zoekt ge, in uw samenspre- ken met uwen naaste, voor de behandeling van welk onderwerp ook een aantrekke- lijken en zachten vorm. Sommige menschen lijken wel eens van de gedachten uit te gaan dat iets dan alleen goed is gezegd, als het kras is gezegd. En dat dan nog inzonderheid als ze met den een of ander verschil van meening hebben. Als ze zich voornemen iemand »eens de waarheid te zeggen" dan berg u maar Niet omdat die waarheid zoo pijnlijk te hooren is, maar omdat die op zulk een schrijnende wijze wordt voor den dag gebracht. Alsof ze, met zachtheid voor oogen gesteld, op het hart gebonden op een manier die toont dat het niet te doen is om te kwetsen, maar om te winnen, niet veel meer uit werking zou hebbenDoch nog afgezien daarvan God verbiedt u om op die manier te handelen. »In aangenaamheid" zij uw woordOnder alle omstandigheden. Maar tegelijk zij het toch ook, wat den inhoud betreft, »met zout besprengd". Wij plegen van »Attisch zout" te spre ken om daardoor geestigheid aan te dui den. Bedoelt de apostel hier datdat onze gesprekken geestig moeten zijn? Allerminst. Want geestigheid is een gave, die slechts enkelen ontvangen en hier is sprake van een bevel tot allen, dus ook tot degenen die van zulke geestigheid zelfs de eerste sprank niet bezitten. Dit ligt erin dat de inhoud onzer ge sprekken hartig moet wezen. Niet alleen van rechtstreeks zondige en ergernis ge vende gesprekken hebben wij ons te ont houden. Maar ook van zulke flauwe en nullige besprekingen, als er toch nog zoo dikwijls te beluisteren zijn, leert ons dit Woord des Heeren een afkeer te hebben. Laat ons het hebben over dingen, die de moeite van het bespreken waard zijn. In het laatste oordeel, zegt onze belijdenis, zullen we rekenschap hebben te geven van alle ij dele woorden, die we gesproken heb ben, die de wereld niet dan voor kinder spel en tijdverdrijf acht. Hoe moest die belijdenis toch eigenlijk, veel meer dan het geval is, allen zouteloozen praat uit onzen kring weten uit te bannen. Zeker niet zonder voordacht heeft Paulus dit laatste voorschrift aan het eerste, waarin hij op een zachte vorm voor onze gesprek ken aandringt, toegevoegd. Dat eerste kon den indruk maken dat hij voor den Chris- telijken omgang het ideaal zoekt in een soort weeë zoetsappigheid, die alle verschil van meening maar wegvijlt en vergeefs naar eenige flinkheid zoeken laat. Die nooit durft zeggen waar het op aankomt. Maar als ge zóó zijn woorden opvat, hebt ge hem toch ten eenenmale verkeerd begrepen. Zoo leeft het wel in het hart van sommige Christenen. Zóózeer hebben die den vrede lief, dat de waarheid erdoor in het gedrang komt. Zóózeer vreezen ze anderer oogen door hun licht pijn te doen, dat ze zich telkens haasten om het onder de korenmaat weg te stoppen. Maar zoo moet ge het bij Paulus toch niet zoeken. Slechts dan wandelt ge naar het door hem geteekend ideaal der Schrift, als ge zóó met hen weet om te gaan, als ge u houdt aan den ouden regel der wijsheid: fortiter in re, suaviter in modoSta uw zaak met krachtige beslistheid voor, maar kies een zachten vorm. Winnen we Abonnementsprijsfranco aan liuis per half jaar 70 cent. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE YAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. Uw woord zij te allen tijd in aangenaamheid, met zout be- sprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoor den. colossensen 4 6. Van Schelven. KERKELIJK IJKTEN. III. Onze Belijdenis. Wanneer we geen aanvulling van onze be lijdenis gekregen hebben, hoe is het dan te verklaren, dat aan ons ten laste gelegd wordt „Neo-Calvinisme", waarmede zeker bedoeld wordt, dat we de lijn door Calvijn uitgestippeld verlaten hebben. Strikt genomen behoefde ik daarover geen woord te zeggen in deze stuk ken, want afgedacht van de vraag of er eenige aanleiding bestaat tot zulk een aantijging, kan het onmogelijk onze kerken gelden, wijl zij met uitzondering van de bekende uitlating in artikel 36 de belijdenis onveranderd hebben gehouden en tot dusver gehandhaafd. Er is ook geen enkele reden aanwezig om te ver moeden, dat zij in de naaste toekomst van dezen weg willen afwijken, wijl er op geen enkele onzer kerkelijke vergaderingen iets gehoord is van bedenkingen, welke tegen onze Confessie zijn gerezen. Doch het geldt hier een zaak, welke we gaarne ter sprake willen brengen, al is het, dat het niet rechtstreeks de kerken geldt. Zijdelings echter hebben de kerken er groot belang bij. Het betreft toch de ontwik keling van de Dogmatiek. Dogmatiek is naar dr. Bavinck wetenschap pelijk Systeem van de kennisse Gods, dat is dan nader op christelijk standpunt van die kennis, welke Hij aangaande zich zelf en aan gaande alle schepselen als staande in relatie tot Hem in Zijn Woord aan de kerk heeft ge openbaard. Dogmatiek verschilt alzoo van de belijdenis, welke van de kerk uitgaat en weer geeft wat zij gelooft. Het is bekend, dat er onder de Gereformeer den van de zestiende en zeventiende eeuw mannen zijn geweest van zeldzame bekwaam heid, die boeken hebben nagelaten, waarvan de waarde blijvend is. Zij hebben de waar beden, ons in den Bijbel geopenbaard, over wogen, ingedacht en in onderling verband ge plaatst. Er is een tijd geweest dat uit onder scheiden landen de jongelingen kwamen om een tijdlang neer te zitten aan de voeten van onze Professoren. Hoe klein ons land ook moge zijn, het heeft in dien tijd aan de spits gestaan van de beoefening der Heilige Godgeleerdheid. Op onze erve is de Synode van Dordrecht ge houden, waar beslissingen gevallen zijn, welke voor heel de Christelijke kerk van groote be- teekenis zijn geworden. Over zonde en genade heeft zij een licht doen opgaan, bij welks schijn sel we nog altijd leven. Schatten van kennis zijn uit dien tijd tot ons gekomen, welke we nog altijd waardeeren. Daarna evenwel kwam er verflauwing. De kerken wandelden eerst zeer traag nog op dien weg en van lieverleden zonken zij in. Een andere geest maakte zich meester van het Nederlandsche volk en het rationalisme vierde hoogtij. De ontwikkeling in Gereformeerden zin kwam tot stilstand en de dogmatiek onzer groote mannen werd als verouderd terzijde gelegd. Droeve dagen braken aan voor ons volk en zeer droeve voor de oude kerken. In 't begin van de 19e eeuw scheen het dan ook, dat er geen toekomst meer was voor de Gere formeerde belijdenis. Er waren nog mannen en vrouwen, die zielevoedsel zochten bij de oude schrijvers maar zij telden niet mede. Van onze katheders en van onze kansels was de gezuiverde belijdenis geweerd en bijna niemand kwam in 't openbaar meer op voor de aloude waarheid. Over de Gereformeerde dogmatiek werd de doodsklok geluid en alle werken van beteekenis werden voor een appel en ei verkocht. Enkele stemmen verhieven zich om paal en perk te stellen aan dezen afloop der wateren, doch z\j vonden in de geleerde wereld geen weerklank, doch wekten slechts een meewarigen glimlach. De Afscheiding heeft ook in dit opzicht veel goeds gedaan, want door terug te keeren tot de leer, den dienst en de tucht der vaderen keerde zij ook terug tot de dogmatiek uit de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1