Daarvoor kon slechts één reden zyn. Als n.l. onze partij op de houding van ons land en ons land op den loop van den krijg invloed uitoefenen kon. Dan zou natuurlek de „leiding" van ons hoofdorgaan kunnen noodza ken tot onmiddelyk ingrijpen. Doch de schrijver weet dit wel beter Als de consciëntie iemand dringt, dan moet hij spreken, gewis en we eeren het in Koffijberg, dat hij spreekt maar gispen het, dat hij te vroeg spreekt. Het hart eens wijzen zal tijd en wjjze weten." We zijn het hiermede eens. We hebben dan ook ons vergenoegd met alleen den hoofdinhoud mede te deelen en enkele opmerkingen er aan toe te voegen. Ook nu wenschen we niet verder te gaan, al weten we, dat sommigen onzer trouwe lezers gaarne zouden weten, wat we over het geding oordeelen. Wel zijn we genegen om hiervan met een enkel woord rekenschap te geven. Doch eerst zullen we den inhoud dezer nieuwe bro chure opgeven. Na een inleidend woord worden achtereen volgens afgedrukt de driestarren, welke „De Standaard" aan de eerste brochure gewijd heeft. Achter elke driestar volgt dadelijk, wat ds. Koffijberg er tegen meent te moeten inbrengen. Wie nu de eerste brochure zich aanschafte, doet wel, wanneer hij ook deze in zijn bezit brengt, want dan heeft men bij elkander, wat de Stan daard-Redacteur zoo nu en dan als antwoord op den aanval gegeven heeft. De laatste bladzijden bevatten „voornaamste Persreeentiën" uit verschillende Bladen. Ook deze verantwoording is op kalme en waardige wjjze geschreven en lokt tot lezen uit. We onthouden ons ook om een oordeel te vellen. Eerstens omdat het betreft vraagstukken, welke hoofdzakelijk gaan over de ontzachlijke gebeurtennissen in dezen tjjd en een kerkelijk blad allereerst niet geroepen is om daarover te schrijven. Bovendien is het zoo moeielijk om te kunnen beoordeelen, of wat aan den Redac teur van ons politiek hoofdorgaan ten laste ge legd wordt, inderdaad gegrond is. Een voor beeld verduidelijke hetOp blad/-ij de 7 van „Opruiïng?": „Maar als de Overheid nu han delend optreedt in de plaats van God, geldt dan de Wtt Gods niet voor haar Daarop had „De Standaard" geantwoord, 30 Jan. j.l. in ontkennenden zin. Immers„niet de wet die aan de particuliere personen is ge geven, maar de regel, die voor God geldt, moet gelden ook voor de overheidspersonen", zoo schreef „De Standaard" letterlijk. En, voegde ze er bij„voor God gelden b.v. het 6e en 8ste gebod niet", welnu dan gelden die ook nooit absoluut voor de Overheid." Hier leeraart „De Standaard" dus een vrijwel ongelimiteerden omvang van de Overheids macht." Als men nu eens met aandacht de woorden van „De Standaard" leest en men vraagt zich dan af, of het besluit hieruit afgeleid geheel wettig is, dan lijkt het me toe, dat dit niet zoo maar toegegeven kan worden. Vooral in dien men dan het vervolg overweegt, dan krijgt het al den schijn, dat „De Standaard" elke beperking door God zelf aan de Overheid ge steld opgeheven heeft en ik blijf vooralsnog gelooven, dat dit niet het geval is. Is de Over heid in de uitoefening van haar ambt gebonden aan de geboden van de zedelijke wet? Wan neer men zoo de vraag stelt, dan luidt het antwoord dunkt me ontkennend. Denk hier maar aan het 6e en 8ste gebod bij name. Maar als ge de vraag doetMoet de Overheid reke ning houden met de wet door God aan de Overheden gegeven in allerlei ordinantiën, dan zal De Standaard" niet zeggenZy kan en mag handelen, zooals zij het goeddunkt, zij mag het recht, dat voor haar geldt, vertreden. Was dit het geval geweest, dan was „De Standaard" zeer zeker schuldig aan ontrouw jegens de door haar zelf zoo vaak uitnemend bepleite beginse len. Hier moet gedacht worden aanwie te veel bewijst, bewijst niets. Het geschil is niet geheel zuiver gesteld, naar het mij voorkomt, en daarom brengt de bewijsvoering ons geen stap verder. Ieder toch ?al onderschrijven „En waar zedelijke verantwoordelijkheid is, daar moet ook een opgelegde zedenwet zijn m. a. w. daar moet dus de Overheid ook .staan onder Gods wet". Aan welke zijde van de oorlogvoerende Mogendheden is het recht Het is zeer gemak kelijk om na te gaan, naar welke zijde onze sympathieën gaan en wie maar een oogenblik luistert naar de gesprekken of acht geeft op de uitlatingen in de bladen, weet al spoedig: uit welke hoek de wint waait. Een mensch is daarenboven genegen om elk bericht, dat hem sterken kan in zijn genegenheid met beide handen aan te nemen en tijdingen, welke er mede strijdig zijn, ter zijde te leggen. Sommi gen veroorloven zich de vrijheid om op zoo beslisten toon te spreken, alsof zy geheel op de hoogte waren en ingewijd in al de geheimen der diplomatie. Onwillekeurig krygt men den indruk, dat het jammer zou zyn, indien ze ons eens verlaten moesten, want dan zou de wijs heid met hen uitgestorven zyn. Wij nu behooren niet tot hen en we komen er rond voor uit, dat we alle bevoegdheid om te oordeelen mis sen en we durven er wel bijvoegen, dat er, indien zy er gevonden worden, slechts weinigen zyn, die inderdaad met kennis van zaken uit spraak kunnen doen. Straks komt de tijd, dat de nuchtere geesten aan den arbeid gaan om alles bloot te leggen, te beoordeelen en dan krijgen we misschien over jaren eens een ge heel onpartijdig oordeel. Misschien. Maar dit is zelfs niet zeker. Over de bekende Emser- depeche wordt nu nog onder deskundigen ge debatteerd. We luisteren echter gaarne naar mannen als „De Standaard"-Redacteur, die licht meer weet dan velen die hem zoo gaarne eens bestrijden, zonder daarmede te zeggen, dat we nu alles maar voetstoots aannemen, wat hy neerschrijft. De tyd eerst zal leeren, waarin hy gelijk of ongelijk had. Zou het daarom niet verstandig zyn om aan de begeerte naar een beslist oordeel het zwijgen voorloopig op te leggen en te vragen naar Hem, die door zoo schrikkelijke oordeelen tot de volkeren spreekt. Alle dis cussie over deze dingen leidt ons zoo licht af van het doel, dat God met ons bereiken uil Bouma. Deze brochure „Opruiïng is geschreven door ds. H. Koffijberg, die haar noemt„Open Brief aan dr. A Kuyper" en uitgegeven by M. ten Have, Amsterdam. Een niemv Maandblaadje. Onder redactie van onzen vroegeren mede werker, ds. G. W. Akkerhuis, en den heer H. Koster, is deze maand het eerste nummer ver schenen van een Maandblad van de Gerefor meerde Kerk te Sleeuwyk, tevens Ouderblad van de Christ. School. Het doel van dit blaadje wordt in een eerste artikel uiteengezetde re dactie wil trachten de liefde voor Kerk en School er door te vermeerderen en door leiding te geven ook allen doen meeleven, aangezien in die gemeente slechts zeer weinig Kerkelijke bladen gelezen werden tot nog toe. Dat ver schijnen van plaatselijke blaadjes voor het Kerkelijk leven zit in de lucht. Al wat ^eigen" is, steunt men graag, 'tis waar. Maar of het bevorderlijk zal zijn tot opbouw van het geheel, lijkt ons twijfelachtig. Waarom bevordert men in zulke gemeenten niet het lezen van Heraut, Bazuin en zoo 'ter is een provinciaal Kerkeljjk blad. Er moet veel arbeid aan zulke blaadjes ten koste gelegd en de vrucht is in verhouding van al den er aan besteden tyd maar gering. Het is een niet ongelukkige greep ook het Schoolleven er bij op te nemen. De laatste kolom geeft bovendien zelfs opgaven van roosters van werkzaamheden van Jongelingsvereeniging en Knapenvergadering. Aan het plaatselijke vereenigingsleven wordt ruimte geboden. Zoo wordt aan alles publiciteit gegeven en genieten de kortbroekigen de hooge onderscheiding hun namen ook al in een krant gedrukt te zien. Ze slapen er niet van en rooken er een sigaret meer opbeide schadelijk voor de gezondheid. Hoe men over zulke plaatselijke blaadjes ook denke, die o.i. toch niet anders dan een kwijnend bestaan zullen hebben zonder het beoogde re sultaat te bereiken, we twijfelen er niet aan of ds. Akkerhuis zal vaste leiding geven aan zyne gemeente en de stukjes van zyn welversneden pen vooral als hy weer brieven schrijven gaat zullen de aandacht trekken. We wen schen den matroos, die thans kapitein van een kleine boot is geraakt, met zyn equipage een voorspoedige vaart Eodokia. Van de welbekende Stichting voor Lyders aan Chronische en Acute Ziekten, Eudokia verscheen het 25ste jaarverslag, waarin met dankbaarheid wordt vermeld dat inliet verloopen jaar ongestoord die gezegende arbeid der barm hartigheid kon worden voortgezet. Met wee moed wordt herdacht het afsterven van den volyverigen penningmeester, broeder J. v. d.Ros, en met bijzondere waardeering vermeld dat de Directrice van haar vroeger besluit om heen te gaan terugkwam, door voorloopig althans nog in functie te blijven. De cijfers van de exploitatie klimmen tot het aanzienlijke bedrag van f 115536,79 Over 1914 was er een tekort van f250,84, terwijl een legaat van twee duizend gulden ontvangen werd. Zoo wel aan contributiën als aan legaten werd min der ontvangen dan in het vorig jaar de eersten daalden ruim f 600,—, de laatsten ruim f 230,—. Van de 118 patiënten, die verpleegd werden, vertrokken er 19, waarvan sommigen in min of meer verbeterden toestand, terwijl 31 over leden. Opgenomen werden gedurende dat jaar 1138 patiënten en daarbij werden niet minder dan 777 operaties verricht. In dit oorlogsjaar werden in Eudokia ook Belgische gewonden als patiënten van het Roode Kruis verpleegd. Ook verklaarde Eudokia zich bereid om gelegenheid tot praktische bekwaming te bieden aan wie in geval van nood zich voor het Roode Kruis wil len beschikbaar stellen. De salarissen vorderden een meerdere uitgaaf van ruim f 1600,als gevolg van de verhooging der jaarwedden der verpleegsters. Ook de posten voor de huishouding klommen door het stygen der pryzen van alle benoodigdheden. Het verslag eindigt met den wensch, waarbij we ons van harte aansluiten „Blyve Eudokia omringd van vele trouwe vrienden en vriendinnen, die ook in deze moeie- lyke tijden voor haar blijven bidden en haar met hunne gaven steunen, opdat het werk der barmhartigheid binnen hare muren met blijd schap in de kracht des Heeren mag worden voortgezet, vele kranken tot tydelyken en eeuwi gen zegen en den Naam des Heeren bovenal tot lof en verheerlijking." Kerkhof. ZËNDINO. Op weg van beterschap. Onder dezen eigenaardigen titel maakt De Standaard ons nog eens opmerkzaam op den stryd, die inzake de bekende „facultatiefstelling" gevoerd wordt. De zaak. waarom het gaat, is algemeen be kend. Zullen onze Zendingsscholen in Indië het bijwonen van het onderricht in den chris- telyken godsdienst verplichtend stellen of niet De regeering heeft gezegdhet mag niet ver plichtend zijn de leerlingen moeten vrijgelaten te komen of nietof gij krygt geen subsidie Over deze belangrijke kwestie hebben wy ons voor enkele maanden reeds uitgesproken. In de Tweede en in de Eerste Kamer is er breed over gesproken bij de begrootingsdebatten men leze „Uit myn Camera" in De Macedoniër er maar op na. Vooral ook De Standaard stak zyn meening niet onder stoelen en banken. Een paar weken geleden maakte echter een asterisk den volk'e kond, dat tegen „facultatief stelling" geen overwegend bezwaar kan bestaan, ja deze zelfs als zedelijk moest worden aan vaard, indien de „facultatiefstelling" maar niet was of werd een aanranden van het karakter der Christelijke school en van het Christelijk on derwijs. Alles hangt er maar vanaf wat de „faculta tiefstelling" is en bedoelt. Natuurlijk is op een Zendingsschool 't onderwijs geheel en al door- zuurd met de christelijke belijdenis het is een propaganda-maken voor het christelijk geloof dat kan, dat mag aan die scholen niet ontnomen worden dat wil niet één waar christen dat wil de Zendingsman allerminst. Doch er is op een Zendingsschool ook een zeker ritueeleen soort „liturgie" er is een bidden en psalmzingen en onderwijzen in de Bybelsehe geschiedenis. Indien de „facultatief stelling" alleen maar het bijwonen van het „ceremonieel-liturgische" vrijlaat, maakt ook De Standaard geen bezwaar. Er wordt ook herinnerd aan het feit, dat over deze kwestie niet zoolang geleden in ons land vergaderd is, daar de belanghebbenden van de onderscheidene missies er voor waren samengekomen. Het schynt nu wel, dat de spanning, zoo deze er was tusschen de broeders in Indië en in ons land, meevalt, en dat er alle kans is, dat de „facultatiefstelling van het ceremonieel liturgische op de school" gul en grif zal worden toegegeven. Wy willen het mee hopen. In alle geval is er op ons Zeeuwsch terrein Ma- gelang, van moeilijkheid niets gebleken. Onze broeder, ds. Merkelyn, heeft het stichten van scholen met kracht voortgezet. Naast de Hol- landsch-Javaansche en Hollandsch-Cbineesche- School, komt er te Magelang een „tweede-klas" school, en te Glagahomba een gewone desa- school. Worde de belangrijke schoolarbeid ook rijkelijk door onzen God gezegend J. D. Wielenga. Hervormde actie. In de Hervormde Kerk blijft het niet rustig. Telkens komt er weer actie en telkens ontbrandt de stryd opnieuw. Wy verwonderen ons hier over niet en spreken er onze blijdschap over uit. Wy verwonderen er on3 niet over want de kerkelijke misstanden in de Hervormde Kerk zyn te groot en niemand kan daarmede vrede hebben. Het is zoo, in een Kerk behoeven niet alle broeders en zusters over alle stukken precies eender te denken. Er is altoos eenige vrijheid voor verschil van gevoelen geweest. Doch dat hindert niet zoolang het slechts betreft „een verschillende kyk" op dezelfde waarheid die men gemeenschappelijk gelooft en belydt. Dan kan daaruit zelfs iets goeds geboren worden doordat men de zaak waarover verschil van ge voelen is dieper indenkt, nader onderzoekt en juister formuleert. En dan is van toepassing het woord van Paulus in Philipp. 3 15, 16 „zoovelen dan als wy volmaakt zyn, laat ons dit gevoelen, en indien gij iets anders gevoelt, ook dat zal God u openbaren. Doch waar wy toe gekomen zyn, laat ons daarin naar denzelf den regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen". En wy die in de Gereformeerde Kerken leven weten het zeer wel dat er tal van zaken zyn waarover door den een zoo en door den ander weer anders gedacht wordt. Maar dat zyn ver scheidenheden waarin wy elkander dragen en waardeeren, want met elkander zyn en blyven wy gereformeerd, zoo in het belyden der waar heid als in het voeren van het kerkelijk leven. Maar het verschil wordt ondragelijk en onduld baar, wanneer het niet meer is een „verschil lende kyk" op een gemeenschappelijk beleden waarheid, maar wanneer belijders en bestrijders der waarheid tegenover elkander komen te staan, wanneer de een het voor de waarheid opneemt en de ander vierkant tegenover de waarheid komt te staan. Dan kan er geen vrede gezocht worden, en dan is verdraagzaamheid zonde. En dat nu is de in-droeve toestand van de Hervormde Kerk. Zy is geworden een Genoot schap, waarin voor elk wat wils is. Men vindt daarin niet orthodoxen van verschillende scha keering, maar de saamvoeging van orthodoxen en modernen, van geloof en ongeloof, van Christenen en niet-Christenen. En deze toe stand is door Gods Woord geoordeeld. Dat Woord zegt ons „wat mede deel heeft de ge rechtigheid met de ongerechtigheid en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis, en wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige Dat Woord Gods roept op aan dien ongeoorloofden, zondigen toestand een einde te maken, en zegt: „daarom gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal u aannemen". (2 Cor. 614-17). Zoo zyn in het jaar 1834 de Afgescheidenen tot de breuke gekomen en in het jaar 1886 de Doleerenden, die elkaar weer vonden in de Gereformeerde Kerken, om daarin te voeren een kerkelijk leven naar den Woorde Gods. Maar èn Afscheiding èn Doleantie hebben niet kuunen verhinderen dat een groote groep Gereformeerden nog in de Hervormde Kerk gebleven is, juister gezegd zich niet aan de Synodale organisatie van 1816 heeft kunnen ontworstelen. Die groep zucht nog onder het juk der Reglementen. Maar in de groep van Gereformeerden is toch vreeze Gods, is toch een liefhebben van de Gereformeerde waarheid, een drang om te I komen tot het Gereformeerd kerkelyk leven. En daarom verwondert het ons niet dat wy I telkens hooren van conflicten en van stryd. I Telkens hooren wy weer van Gereformeerde I predikanten in de Hervormde kerk die wei- I geren modernen tot geloofsbelijdenis en Avond maal toe te laten. Als ze maar volhouden tot het einde. Ook nu weer is een poging gedaan om be tering in den kerkelyken toestand te brengen. Er ligt een besluit dat de woorden „in geest en hoofdzaak" (waarmede men officieel met de belydenis moest instemmen, maar er van ma ken konde wat men wilde) zouden vervallen en dat men zonder eenige restrictie op de be lijdenisvragen zou antwoorden. Zoodoende wil men pogen de ongeloovigen buiten de Her vormde kerk te drijven. Maar de Modernen, die uitnemend voelen waar dat op uitloopen zal, verzetten zich hier tegen met kracht en willen op allerlei wyze dat besluit krachteloos maken. Met groote be langstelling slaan wy dezen stryd gade en wachten af de dingen die komende zyn. Wy spreken over dien stryd ook onze blijd schap uit. 't Was ons steeds een oorzaak van smart dat onze Hervormde broeders de Afge scheidenen en de Doleerenden den stryd des Heeren alleen hebben laten strijden en niet mee opkwamen voor de heiligheden. Maar nu ook zy ontwaken en opkomen voor de heilig heid van 's Heeren huis, verblijden wy ons en bidden voor hen dat de Heere hen getrouw make en hun stryd bekrone. Het stemt ons tot droefheid en het breekt onze kracht als het Gereformeerde volk ver deeld is. Maar het stemt tot blijdschap en het verhoogt onze kracht als al het Gereformeerde volk één mag zyn. Kome de dag waarop de Gereformeerden van de Hervormde Kerk, en ook die van de Chris telijk Gereformeerde kerk en van de Gerefor meerde Gemeente elkaar de broederhand reiken en één zyn in het kerkelyk leven. Dan wordt vervuld het ideaal van Groen van Prinsterer de éénheid der Gereformeerde gezindte. A. Kuijphr Jr. In verband met het hierboven geschrevene wyzen wy ook op wat De Standaard schreef Onweer aan de lucht De actie van de moderne predikanten in de Ned. Herv. Kerk tegen de jongste besluiten der Synode begint nu reeds een vry scherp karakter aan te nemen. Enkelen hunner hielden aanvankelijk staande dat, al ging bedoeld besluit door, een modern predikant toch zeer wel ter plaatse waar hy was, predikant kon blyven. De onderteekening immers kon een ieder zelf uitleggen, al naar 't hem aanstond. Reeds nu daarentegen blijkt, hoe verreweg de meesten dezer predikanten, eerlijkheids halve, tegen zoo loos spel bedenking zouden hebben. Vandaar dat ze thans alle beschikbare kracht in beweging brengen, om op de Pro vinciale besturen te werken, en om zoodoende op de verwerping van de hun zoo hinderlijke besluiten aan te sturen. Ten einde dit doel te bereiken, roepen ze thans van allen kant om 't hardst, dat het een gruwel der ongerechtigheid zou zyn, indien men door handhaving en doorzetting van de bekende besluiten hun groep noodzaakte met de Hervormde Kerk te breken. Terecht merkt de Waarheidsvriend hiertegen op, dat niet valt in te zien hoe ze dit beweren pasklaar zullen maken, om historisch in hun verleden te worden ingeschoven. En in 1834 toch èn in 1886 hebben zy er toe medegewerkt, om een half millioen Calvinisten uit die Kerk te zetten, terwijl toch ieder voelt hoe de Gere formeerden veel beter in de Herv. Kerk, die nog altoos de drie Formulieren van Eenigheid offi cieel belydt op hun plaats waren, dan thans de Modernen, die zoo goed als alle drie deze Formulieren verwerpen. Te minder vooral schijnen deze Moderne predikanten recht van spreken te hebben om dat alleen de onbillijke provinciale indeeling hun nog de betrekkelijke macht liet, waarover ze beschikken. Hun niet groote macht schuilt vooral in Drenthe, Noord-Brabant, GroniDgen, Friesland en Noord-Holland, en het is door den steun van deze provinciën, dat ze nog een tamelijk figuur maken. Plaatst men echter daartegen over de provinciën Noord-Holland, Over- ysel, Utrecht en Zeeland, dan tast een ieder, hoe ze, de zaak per kop gerekend, schier in verdwijnende minderheid verkeeren. De Doleantie toch werkte naar twee zyden gaf aan het Gereformeerde element dat uit ging, gelegenheid om zich krachtig uit den wortel van een eigen beginsel te ontwikkelen, en tegelijk riep ze in de Herv. Kerk een ele ment wakker, dat eertijds school en sliep, maar nu in breede phalanx voor den dag treedt. Overgenomen uit de Geref. Kerkb. van Rotterdam). Kerk- en Schoolnteuwg. TWEETAL te UrkR. W. Huizing te IJmuiden B. A. Knoppers te Kapelle-Biezelinge te Driesum H. Hummelen te Haarlemmermeer (O. Z.); J. P. Klaarhamer te Wommels te DriebergenJ. Gispen te Alfen a.d. Ryn R. de Jager te Scherpenzeel. BEBOEPEN te Rotterdam(vac. wylen ds. H. H. Veder) J. C. Brussaard te Meppel te Broek op Langendyk: G. Wisse te Bodegraven; te 't Zandt (Gr.): W. Oosterheert te Midwolda te ZuilichemH. H. Schoemaker te Wezep. AANGENOMEN naar SchoondykeH. Brouwer, cand. te Wa tergraafsmeer. BEDANKT voor Zalk: H. Haspers te N. Weerdinge;

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 2