Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
29e Jaargang.
Vrijdag 30 April 1915
No. 18.
UIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, CHR. BRUINS, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF.
uitgave van de
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de Administratie: A. D. L1TTOOIJ Az.
Middelburg.
LENTE
Bloeimaand heeft weder haar intrede
gedaan. De schoonste onder de maanden
des jaars. Nieuw leven ziet ge overal in
het rond krachtig doorbreken, 't Langen
tijd zoo dorre grastapeet begint nu weer
kleur te krijgen. De knoppen aan de
boomen, sinds eenige weken steeds meer
gezwollen, barsten open. Hoe verkwikkend
is nu weder de zomerwarmte. De duizen
den insecten komen uit hun schuilhoeken
te voorschijn gekropen. Welk een drukte
in de wereld der gevleugelde zangers
Ook ons menschelijk hart ondergaat den
invloed der herleving, die we in het rijk
der natuur waarnemen. Wel is dit jaar
de tegenstelling aangrijpend tusschen het
levenwaarvan de vernieuwing van het
gelaat des aardrijks getuigt, en den dood,
wiens ontstellende adem ons tegenwalmt
van de slagvelden. Maar waar die doods
adem getuigt van den vloek, dien wij men-
schen over Gods heerlijke schepping brach
ten, hebben we des te meer te roemen
de lankmoedigheid van Hem, die nog steeds
zomer en winter niet doet ophouden, en
zijn land blijft uitstrekken, goeddoende van
den hemel.
Inzonderheid het hart des christens mag
niet ongevoelig zijn voor hetgeen deschoone
lentetijd verkondigt. Onze Gereformeerde
belijdenis spreekt zoo tredend van de
natuur als van »een schoon boek, in het
welk alle schepselen, groote en kleine,
gelijk als letteren zijn, die ons de onzien
lijke dingen Gods geven te aanschouwen,
namelijk zijne eeuwige kracht en godde
lijkheid". Dat boek der natuur mag de
christen evenmin ongelezen laten als het
boek der Heilige Schriftuur.
De Schriftuur zelve trouwens leidt ons
gedurig tot de natuur. De Heilige Geest,
de profeten inspireerende, deed hen voor
het oor van Gods kerk God loven vanwege
zijne heerlijke scheppingswerken. De Geest
verlichtte hen ook zoodanig, dat zij de
sprake verstonden, die van de werken der
schepping uitgaat, en haar aan Gods kerk
konden vertolken.
Opmerkelijk is 't geen wij lezen van
koning Salomo, wien God met zoo zeld
zame wijsheid begiftigd had, dat hij »sprak
van de boomen, van den cederboom af,
die op den Libanon is, tot op den hysop,
die aan den wand uitwastook van het
vee, en van het gevogelte, en van de krui
pende dieren, en van de visschen".
En wat er in het hart van dezen wijzen
koning omging, zoo vaak in Kanaan weder
de lente aanbrak, getuigt het woord uit
het Hooglied, hetwelk wij aan het hoofd
van deze meditatie plaatsten.
In het »Lied der liederen" wordt de
sterke liefdeband bezongen tusschen Sula-
mith en haren Bruidegom. Reeds de
Joodsche Schriftgeleerdheid verstond dit
zinnebeeldig. En de gemeente des Nieu
wen Testaments is haar op dit voetspoor
gevolgd. Sulamith, de schoone maagd, is
dan de verpersoonlijking van 's Heeren
kerk. Sulamith's bruidegom, door haar
zoo vurig bemind, is Christus. In hoofd
stuk 2 7 geraakt zij als het ware in ver
rukking van zinnen, en dan verschijnt
haar in een visioen haar bruidegom, wiens
verlokkende stem haar tot zich roept.
»Sta op, mijne vriendin", zóó zegt hij,
smijne schoone, en kom." En als reden,
waarom hij haar tot zich roept, voegt hij
er aan toe Want zie, de winter is voorbij,
de plasregen is over, hij is overgegaan.
De bloemen worden gezien in het land,
de zangtijd genaakt, en de stem der tor
telduif wordt gehoord in ons land. De
vijgeboom brengt zijne jonge vijgjes voort,
en de wijnstokken geven reuk met hunne
jonge druifjes."
Uit deze schildering van den heerlijken
lente-tijd blijkt onmiddelijk, dat we hier
een aanhaling hebben uit een dichtstuk,
ontstaan op Oosterschen bodem. Maar
dit daargelaten gij gevoelt het, hoe de
gedachte aan de herleving der natuur na
den winter den dichter bezielt en tot
hoogen geestdrift stemt.
Tevens wordt nu hier echter de lente
tijd in hooger licht bezien. Heeft 't Hoog
lied in zijn geheel zinnebeeldige beteekenis,
zoo volgt daaruit, dat de dichter ook in
onze motto-verzen spreekt van »dingen
die andere beduidenis hebben".
De lente-tijd, waarop hier gedoeld wordt,
is blijkbaar de tijd der Nieuwe Bedeeling.
Dan zou Sulamith's Bruidegom, de Messias,
de ware koning, door het godvruchtig
Israël als in nevelgestalte, in visioen en
droomgezicht en in profetische openbaring
te voren gezien en reikhalzend verbeid,
uit de hemelsche gewesten nederkomen
en een gemeenschapsleven, inniger dan
ooit te voren, zou aanvangen. Dat zou
voor de kerk een lente-tijd zijn, een tijd
van opwakend leven, van ongekende weelde,
van blijden jubel.
Maar zoo nu zijn er meerdere lente
tijden, met het oog waarop Christus het
zijne gemeente toeroept, en die roepstem
als een echo weerklinkt in haar hart
Zie de winter is voorbij de bloemen
worden gezien in het land, de zangtijd
genaakt
Of is het geen lente voor de ziel, wan
neer zij uit den geestelijken dood ontwaakt
tot het ware levenwanneer het door de
zonde-koude bevrozen hart begint te ver
smelten wanneer de eertijds onvrucht
bare akker teedere uitspruitsels begint te
vertoonenwanneer het dorre hout tot
een groen hout is geworden?
o Dan is het zangtijd van binnenDan
jubelt het alles.
Ware die lentetijd maar blijvend. Doch
het gaat hier als in de natuur. Ook de
zomer heeft zijn schoonheid. Maar het
frissche van het lente-leven duurt zoo kort.
Somtijds ook doen ontijdige stormen aan
het teedere jonge leven zoo groote schade.
Wanneer Gods kind, na de weelde der
waarachtige bekeering tot God te hebben
gesmaakt, zich voor den strijd geplaatst
ziet, en hij ervaart het, dat 't leven in
den dienst van God, al is het, dat Zijne
geboden niet zwaar zijn, toch is een wan
delen op het smalle pad zie, dan ont
staat er zoo licht vertraging en verslapping.
En de niet meer strak gespannen snaren
zijn onmachtig het welluidend geklank
voort te brengen, hetwelk in den zang
tijd" vernomen werd.
Is het misschien ook met u zoo Dat
er een heerlijke lente-tijd was voor uw
ziele-leven. Een tijd dien ge nooit zult
vergeten. Toen het al uitbotte en bloe-
zemde in den geestelijken hof. Doch dat
er daarna eerst stilstand en vervolgens
zelfs verdorring en verachtering kwam
o Meen echter niet, dat dit zóó zou
moeten blijven! Integendeel! Gelijk in het
rijk der natuur na den somberen herfst
en den kouden winter opnieuw de lente
aanbreekt, zoo wil de Heere ook den za
ligen en levenskrachtigen lentetijd der ziel
gedurig vernieuwen.
Verzuim alleenlijk niet, op te merken,
hoe het verschil in jaargetijden in recht
streeks verband staat met den stand der
aarde ten opzichte van de zon. Is die
stand zoodanig, dat een groot deel der
zomerstralen over de aarde henen schiet,
en slechts weinige stralen haar beroeren,
dan sterft het leven af. Daarentegen heeft
zich de aarde weer zóó tegenover de zon
geplaatst, dat overvloedig licht en warmte
den bodem bezwangert, dan moet de dood
wijken voor 't krachtige jonge leven, dat
zich baan breekt.
Christus onze Heere is de zon van den
geestelijken hemel. Waak daarom vooral
over uw stand ten opzichte van Hem Hoe
meer van Christus afgekeerd, des te meer
zal uwe ziel verstijven en verdorren. Maar
omgekeerd, hoe meer naar Hem henen
gebogen, des te krachtiger, des te frisscher
en te vruchtbaarder leven.
Laat u dan toch vooral door de Zonne
der gerechtigheid gedurig bestralen, door
u te stellen onder de bewaking, dagelijks
opnieuw, van zijn Woord en Geest. Dan
zal het gedurig weer lente zijn in uw ziel.
»De winter is voorbij", zoo zult ge kun
nen jubileeren, »de bloemen zullen worden
gezien in het land, de zangtijd genaakt
Toch de groote lente toeft nog Maar
zij zal komen En 't zal een eeuwige lente
zijn. Daarnaar gaat 't hart van Gods kin
deren uit. En zoo vaak in de natuur na
den kouden en schralen, dorren wintertijd
het nieuwe leven begint terug te keeren,
is dit vooral voor den opmerkzamen
christen het heerlijke van dien terug
keer, dat hij er door herinnerd wordt aan
die blijde toekomst, die hij tegemoet reist,
en in zijn hart de hope verlevendigd wordt
op dat volmaakte heil, hetwelk God toe
gezegd heeft aan degenen, die Hem vreezen!
Zalig vooruitzichtHet zonde-duister
zal éénmaal voor goed verdwijnen Wij
zijn op weg naar de stad, in welke het
geen nacht meer zijn zal. Altijd licht
Altijd overvloedige zonneschijn. Zelfs door
geen voorbij drijvende wolken meer on
derbroken.
Eeuwige lente voor de ziel. Dank zij de
door niets meer belemmerde bestraling
met dat wonderbaar licht van de Zonne
der gerechtigheid.
Christus is die Zonne.
»Gij, ongeboorne alleen, en vrije
van de oude dood, die 't al verslindt;
Gij, die ik, nêer in 't stof belijë,
dat mij te omarmen reeds begint,
Gij zijt de onvalsche lente en 't leven,
dat Gij belooft, dat kunt Gij geven,
onsterflijk Heer uw sterflijk kind".
Dit verderfelijke moet onverderfelijkheid
aandoen en dit sterfelijke moet onsterfe
lijkheid aandoen. En wanneer dit verder
felijke zal onverderfelijkheid aangedaan
hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijk
heid aangedaan hebben, alsdan zal het
woord geschieden, dat geschreven is»De
dood is verslonden tot overwinning
Daarbij en dat is van alles het top
punt »wij verwachten, naar zijne be
lofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde!"
Niet alléén dus eeuwige lente voor de
ziel. Maar eeuwige lentestralen voor den
geheelen menschja voor geheel ons ge
slacht en voor geheel Gods schepping.
Hoor, wat de ziener van Patmos ervan
verkondigt
»En Hij toonde mij een zuivere rivier
»van het water des levens, klaar als kris
tal, voorkomende uit den troon Gods en
des Lams. In het midden van hare straat
(n.l. het Nieuwe Jeruzalem) en op de ééne
en de andere zijde der rivier was de boom
des levens, voortbrengende twaalf vruchten,
van maand tot maand gevende zijne vrucht"
Zie als dat komt, dan zal de hemelsche
Bruidegom het in den heerlijksten zin des
woords zijne van eeuwig aan Hem ver
bondene Sulamith toeroepen, en door de
hemelzalen zal uit duizenden monden met
dien jubeltoon worden ingestemd:
»Zie de winter is voorbij, de plasregen
is over, hij is overgegaande bloemen
worden gezien in het land, de zangtijd
genaakt, en de stem der tortelduif wordt
gehoord in ons land de vijgeboom brengt
zijne jonge vijgjes voort, en de wijnstokken
geven reuk met hunne jonge druifjes.
Sta op, mijne vriendin, mijne schoone,
en kom
Eeuwige lente zal het zijn
Kok.
Guido Gezelle.
KERKELIJK LEVEN.
AbonuementsprQsfranco aan huis per half jaar 70 cent.
Afzonderlijke nummers 3 cent.
Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent
Familieberichten 10 cent per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
"Want zie, de winter is voorbij,
de plasregen is over, hij is overge
gaan; de bloemen worden gezien
in het land, de zangtijd genaakt,
en de stem der tortelduif wordt
gehoord in ons land. De vygeboom
brengt zijn jonge vygjes voort en
de wijnstokken geven reuk met
hunne jonge druifjes.
Hooglied 2 1113a.
Opruiing
We vermoedden, dat er nog meer volgen zou
en daarom schreven we indertijd, dat we allen,
die de brochure van ds. Koffijberg lazen, op
wekten om te letten op wat „De Standaard"
over de betwiste punten ten beste zou geven.
Het eene woord lokt het andere uit, dit is ook
thans het geval geweest, want er is een tweede
brochure verschenen onder den titel „Opruiing
Het Friesche Dagblad schreef o. a. na de ver
schijning van het eerste boekje „Maar dit eene
raden we afom er n.l. nu eens onderling over
te gaan redetwisten.
Want dit is onze griefDeze brochure ver
schijnt te vroeg.
't Is nu voor zoo iets niet de tijd 1
Midden in den wereldbrand, terwijl eiken
dag ook wij er nog ingesleept kunnen worden
De partijen onderling voelen dit zoo, dat ze
haar „bestand" sloten dan is het niet de
tijd om in de partij meening verschil te ver
wekken of te vergrooten.