Bede in Zang;.
'tis nacht, 'tis in en om my nacht,
En knielend zoek en bid ik licht.
Ik smeek weer om die eng'lenwacht,
Die eens myn schreên in vastheid richtt'.
't Is nacht, een bange duist're nacht
O, waar de glans, die eens m' omstraalde,
De ruste, die m\j eens zoo zacht
Als balsem in de ziele daald'
'tls nacht, 'tis in en om my nacht,
Ik tast in 't duister, wijl geen ster
Geen enk'le ster m\j tegenlacht;
'kZie lyden langs een weg zoo ver.
't Is nacht, een bange duist're nacht,
Zou 't van een nacht, die nimmer eindt
't Begin, slechts 't voorspel wezen wacht
Nog meerder leed, dat feller schreint
Wacht in een nooit volstreden nacht
De kwelling van de wanhoop my,
Een hel, waar God en demon lacht
Gy Jezus4 zyt m\jn Heiland toch?
Doch hoe mijn weg en lijden zij
'k Wil, Heiland, telkens, telkens weer
U dienen, lievergeven mij
Geheel aan u en immer meer.
Maar vat mijn hand en leid mijn schreên
Doe mij slechts vragen naar Uw wil,
Jaagt eigen toekomstdroomen heen
En houdt Gij, als Uw kind mij stil!
A.
Het Kerkelijk gezang;.
XIV.
De dwangmaatregel, dat bij elke godsdienst
oefening minstens éénmaal een vers uit den
Gezangenbundel moest worden gezongen, werd
een steen des aanstoots voor de Gereformeerden.
Van dien maatregel is in 1834 geheel on
rechtvaardig gebruik gemaakt om Gereformeerde
predikanten, die geen Gezangen lieten zingen,
te ontzetten uit hun ambt. Onrechtvaardig,
omdat feitelijk in de Hervormde kerk door de
organisatie van 1816 een geheel andere kerke
lijke toestand in het leven was geroepen. Toen
de Synodale organisatie van 1816 was inge
voerd, waren daarmee inderdaad vervallen ver
klaard de vroegere bepalingen der Provinciale
Synoden. Maar de kerkelijke besturen han
delden in 1834, omdat het zoo in hun kraam
te pas kwam, alsof die bepalingen van vóór
1816 nog van kracht waren en grondden daarop
hun recht om Dienaren des Woords te ont
zetten uit hun ambt. Aan ds. Brummelkamp
werd bijv. het niet opgeven van een gezang
vers aangerekend als een strafbaar feit, als
verbreking van de bestaande orde, terwijl toch
heel zijne gemeente er niet op gesteld was dat
hij een gezangvers zou opgeV' n, zoodat zelfs
ds. Brummelkamp zeer gepast opmerkte dat
het opgeven van een gezangvers in zijne ge
meente aanleiding tot groote wanorde zou geven.
Het onrechtvaardig optreden van de kerke
lijke besturen heeft groot misnoegen opgewekt
onder de Gereformeerden, zoodat zij ten slotte
zich met felheid kantten tegen alle gebruik
van Gezangen. Er is onder hen een stemming
van antipathie gekomen tegen het zingen van
Gezangen in de gemeente.
Verscheidene zaken hebben dus saamgewerkt
om hen, die vasthielden aan de aloude Gere
formeerde belijdenis, aan te zetten tot bestrij
ding van het Gezangen-zingen le de onschrif
tuurlijke inhoud van vele Gezangen, 2e. dat
het gebruik van een gezangvers verplichtend
gesteld was, 3e. dat geheel onwettig de ge
trouwe leeraars uit hun ambt ontzet werden
als zij geen gezangvers opgaven.
Welk eene stemming er in die dagen in
Gereformeerde kringen gevonden werd, blijkt
uit het bekende boekje van Jacobus Klok,
waarvoor ds. H. de Cock een voorrede schreef,
en waarin met heftige woorden tegen de Ge
zangen werd uitgevaren. En toen de „Afge
scheidenen" bovendien nog zware vervolgingen
hadden te verduren, werd er de stemming tegen
de Gezangen niet beter op. In 1836 gaf ds.
de Cock een boekje uit met den vlammenden
titel: „De Dagon onzer dagen (de afgod van
Asdot waaraan de Evangelische Gezangen niet
ongelijk zijn), gevallen voor de ark des Heeren,
en weder opgericht, valt voor de tweede reis,
en breke het hoofd en de beide handpalmen",
waarin de Gezangenbundel wordt uitgemaakt
voor een bundel „valscbe hoerenliederen", en
vergeleken met „Dagon", den afgod der Fili
stijnen. Nu staat een schrijver in zijn argu
menteering zeer zeker niet sterk, wanneer hij
tot zulke groote woorden de toevlucht neemt.
In nuchterder dagen heeft men dat dan ook
wel weer ingezien, en thans is het slechts een
uitzondering, wanneer met dergelijke felheid
opgetreden wordt tegen Gezangen". Er wor
den in de brochures van die dagen bezwaren
geopperd tegen de Gezangen, welke in den
Evangelischen Gezangbundel vervat zijn, welke
zeer zeker gegrond mogen heeten.
Maar die bestrijders van den Gezangenbundel
vergaten wel eens, dat als zy spreken van een
„Remonstrantsche kraam", in de nieuwe psalm
berijming ook wel zoo'n uitstalling te vinden
was.
We moeten dan ook met het oog op het
verleden, dat onze Gereformeerde broederen uit
de dagen der Scheiding hebben doorgemaakt,
opmerken, dat geen Gereformeerden in onzen
tijd, die voorstanders zijn van uitbreiding van
het aantal Gezangen achter onzen psalmbundel,
invoering zouden willen in onze Gereformeerde
kerken van den Evangelischen gezangbundel
nu in de Hervormde kerk in gebruik; ook
niet zouden willen, dat eenige verplichting ge
steld werd om die gezangen te laten zingen
maar, gelijk ds. Gispen, welbekend door zijn
Brieven aan een vriend te Jeruzalem in de
Bazuin, het uitdruktehy zou aan art. 69 van
de K.O. willen toegevoegd zien: „Het gebruik
van een door de Synode goedgekeurde verza
meling van geestelijke liederen, wordt in de
vrijheid der gemeenten gelaten". En zoo dacht
niet alleen ds. Gispen er over, maar in latere
jaren verscheidene broeders uit de Scheiding.
Kerkhof.
o-
De Acta zijn verschenen.
Prof. Bouwman schrijft in de Bazuin het
volgende
DE ACTA.
De Acta der Generale Synoden van de
Gereformeerden Kerken in Nederland,
gehouden te 's Gravenhage 16 Juli, 10
Sept. en 17 October 1912, en van 27 Oc
tober tot 6 November 1914 zijn thans ver
schenen.
Wy mogen den scribae der Synode dank
baar zijn dat zij dit groote stuk werks voor
de kerken hebben willen en kunnen volbrengen.
Het heeft wel wat lang geduurd, voor zjj ge
reed waren. Ongeveer vijf maanden zyn reeds
na de Synode verstreken. Doch wanneer wy
nagaan hoe groot de correspondentie is van de
scribae, hoevele brieven zjj op last van de Sy
node moesten schrijven, hoeveel correctiewerk
zulk een lijvig werk, voor het grootste deel
met kleine letter gedrukt, vordert, en dan
hierbij bedenkt dat zjj ook eene gemeente had
den te verzorgen met alle drukten in de win-
tercampagne daaraan verbonden, dan mogen
wij de Scribae niet hard vallen, maar moeten
dankbaar zyn.
Wfj kunnen thans het verhandelde op de
laatste Synoden nog eens rustig nalezen en
nagaan welke besluiten de Synode genomen
heeft. Deze acta zijn van groote beteekenis
voor het kerkelijke leven. Er is een schat
voor de kennis van het kerkrecht in verborgen,
en niet alleen de predikanten en de ouder
lingen, maar allen die belangstellen in het
kerkelijke leven doen wel deze acta te bestu-
deeren.
De scribae hebben goed werk geleverd. De
druk is duidelijk, en het papier is stevig.
Zonder fouten zijn deze acta niet. Slechts
op één grove fout wijzen wij. Op het titel
blad staat verkeerd „Acta van de Generale
Synode der Gereformeerde kerken in Neder
land." Dit is onjuist. De naam toch van
onze kerken is officieel bij de regeering op
gegeven als„de Gereformeerde kerken in
Nederland". Daarom kon het lidwoord niet
verbogen worden. Ook in sommige rapporten
merkten wij dezelfde fout op.
G. F. K.
De Oorlog en de Eenheid der Gemeente
van Christus.
Onder dezen titel heeft de Evangelische Al
liantie een kleine brochure 1) in het licht ge
zonden, geschreven door dr. Zöckler, die jaren
lang in Stanislau met zegen heeft gearbeid en
nu door de Russen vandaar is verdreven. De
auteur ziet het moeilijke probleem onder de
oogen, hoe, waar op het oogenblik het nationale
de overhand behaalt over het Christelijke, deze
toestand wederom veranderd kan worden, zoodat
de Christenen, van welke nationaliteit ook,
elkander weder verstaan. Wat op het oogen
blik daartoe gedaan wordt, bevredigt hem niet.
Hij zegt:
„Men heeft gepoogd de oorzaken en de aan
leiding van dezen wereldoorlog duidelijk te
maken. De Duitsehe godgeleerden en zendings
mannen hebben gepoogd de Engelsche broeders
daarvan te overtuigen, dat alleen de Engelsche
regeering schuld was van alle ellende. Daar
entegen hebben de Engelsche weer trachten te
bewijzen, dat alleen de Duitsehe regeering van
alles de schuld heeft. Natuurlijk heeft dit tot
niets anders geleid dan tot een zeer onaange
name uiteenzetting van wat in de politiek ge
schied is, waarbij elke partij eigen standpunt
als het eenig juiste aanzag.
Men heeft ook, omdat dit tot niets voerde,
gewezen op de dieper liggende oorzaken, die tot
dezen oorlog hebben geleid, en zoo gehoopt
wederzijds elkander te verstaan. De Engelsche
christenen hebben gepoogd het hun Duitschen
broeders duidelijk te maken, dat het Duitsehe
volk al vele jaren, eigenlijk al sedert 1870, aan
het vallen is. Geheel de volksopleiding, het
alles beheerschende militarisme, ja zelfs de ideeën
van Nietzsche, of van een zekeren, in de meeste
Duitsehe kringen volkomen onbekenden, Bern
hardt zouden dan in het Duitsehe volk lang
zamerhand hebben teruggedrongen wat er uit
vroegere eeuwen nog goeds in was, en niet
alleen sommige kringen, maar het geheele volk
hebben vervuld met een onverzadigbaren dorst
naar macht en wereldheerschappij, en van een
grenzenloozen hoogmoed, waardoor het zich
verhief boven alle andere volken. Zoo kan men
b.v. lezen in een artikel in „The Christian World"
van 8 Oct. 1914. Dat is ook ongeveer de ge-
dachtengang van de in Engeland veel gelezen
en veel verspreide brochure: „Keizer of Chris
tus?" De Duitsehe Keizer wordt daarin ge-
teekend als het typische voorbeeld van Duitschen
grootheidswaan en zelfverheffing, als ware hy
een daemonische persoonlijkheid, verantwoor
delijk voor alle ellende van den krijg.
Nu valt het niet te ontkennen, dat, zooals
de Engelschen gepoogd hebben dit plotselinge
uitbreken van den wereldoorlog psychologisch
te verklaren uit de geestelijke ontwikkeling van
het Duitsehe volk, de Duitschers gepoogd hebben
den oorlog te verklaren uit de geestelijke ont
wikkeling hunner vijanden. Als hoofdoorzaak
vinden zy by de Engelschen dan, wat in ver
schillende dagbladen en ook in openbare toe
spraken van mannen van beteekenis is uitge
sproken afgunst om den handel en den bloei
van Duitschland om zyn koloniale ontwikkeling,
zyn groote zeemacht, oorlogs- en handelsmarine,
enz. Toch schynt het my, ten minste tegen
woordig, volkomen nutteloos, op deze wyze tot
elkander te spreken en elkander tot inkeer te
willen brengen.
Er zyn zonder twyfel ernstige Engelschen
genoeg als bewys zou men kunnen noemen
Spurgeon en menig ander beroemd Engelsch
prediker die het gevaar van den handelsgeest,
den koopmansgeest in hun volk hebben gezien
en er met kracht tegen hebben gewaarschuwd.
Maar juist uit den mond van een Duitseher
wil geen Eugelschman tegenwoordig iets der
gelijks hooren, evenmin als een Duitseher het
duldt, dat hem mannen als Nietzsche enz. voor
de voeten worden geworpen als openbaringen
van den eigenlijken Duitschen geest. In het
algemeen is het niet de ware weg, wanneer
twee menschen of volkeren elkander willen gaan
verstaan, dat zy beginnen met den tegenstander
te bewijzen, dat de schuld van alle misverstand
juist by hem ligt."
Deze opmerking schijnen ons volkomen juist
en raken het ha.rt der zaak. Niet ten onrechte
stelt Zöckler tegenover deze verkeerde methoden
een andere, die niet zoozeer zoekt naar de schuld
en den schuldige, waarbij men wederzijds
elkander op het oog heeft, en slechts zelden
de hand in eigen boezem steekt, maar die
zoekt naar datgene, wat vereenigt. Hy zegt
„De ware weg kan alleen deze zyn, dat men
zich gaat bezinnen op wat men gemeenschap
pelijk bezit, op wat beiden gemeen hebben. En
is er nu niet veel, dat èn de Engelsche èn de
Duitsehe christenen bezitten Zijn er niet dui
zenden banden, die ons van ouds af aan elkander
verbinden? Is het noodig te herinneren aan
Wicliff, Luther, Zinzendorf en Wesley, aan
Thomas Carlyle en zoovele anderen Hebben
wy niet juist in de laatste jaren elkander weder
zijds leeren verstaan en waardeeren op onze
arbeidsterreinen voor In- en Uitw. zending.?
Zyn wy niet by gelegenheden als het Edinburg-
sche zendingscongres, de groote internationale
samenkomsten van jongelingsvereenigingen enz.
als ernstige christenen samen geweest, en moet
dat alles nu in eens vergeten zyn
Is de zegen, dien velen onder de Duitschers
ontvingen van Engelsche predikers, nu plotseling
schijn en misleiding
Laat ons toch vóór alles letten op wat ons
verbindt. Dat wy er ons al meer van doordrin
gen, dat de Protestantsche Christenheid, zoowel
in Engeland als in Duitschland, haar kracht
ontleent aan den Bijbel. En is niet reeds deze
band, die ons verbindt, eigenlijk een onver-
scheurbare Is het dan niet hoog, hoog noodig,
dat wy, Protestantsche Christenen in Engeland
en in Duitschland, en met ons de Protestantsche
Christenen van alle landen en volkeren, ge
meenschappelijk uitspreken dat wy te midden
van alle lïrygsrumoer, te midden van alle vij
andschap tusschen de volkeren, samen staan op
één en denzelfden bodem, den bodem des Evan
gelies, en Jezus eeren als onzen Koning, Dien
wy willen gehoorzamen, onvoorwaardelijk ge
hoorzamen, en Wiens geest juist in de tegen
woordige moeilijke dagen onze leidsman en
gids moet zyn Is het niet hoog noodig, dat
wy ernst maken met het hoogepriesterlyk gebed
onzes Heeren, Johannes 17„opdat zy allen
één zyn, gelykerwys Gy, Vader, in My, en Ik
in U, opdat ook zy in Ons één zyn, opdat de
wereld geloove, dat Gy My gezonden hebt?"
Wie dit wondere gebed van Jezus, het heer
lijkste en schoonste dat er is, leest en overdenkt,
vindt daarin altoos weer deze gedachte uitge
sproken, dat de erkentenis van Jezus als Zoon
Gods alleen door de belijders van Jezus in de
wereld kan doordringen. Ontzaglijke schade
voor de zaak onzes Heeren wordt daardoor in
de wereld aangericht, dat ook de belijders van
Zyn Naam aan de wereld laten zien wederzydsche
hatelijkheid, verbittering, misverstand, liefde
loosheid, alsof ook zy niet anders waren dan een
stukje wereld. Het groote werk der zending, de
In- en Uitwendige zending, wordt door deze
verscheurdheid der Gemeente van Christus ten
zeerste benadeeld en moet ons dat niet wakker
schuddenKunnen wy, als jongeren van Jezus,
het nog langer dragen, dat de tegenwoordige
vreeselyke toestand voortduurt? Zyn wy dan
niet mede verantwoordelijk voor de ontzaglijke
schade, die het Koninkrijk Gods daardoor leidt
Als middelen tot hereeniging noemt hy, dat
alle Protestantsche Christenen, ook in de neu
trale landen, ernstig bidden voor den vrede en
de liefde onder de volkeren dat zy daarbjj
trachten de hatelijkheid onder elkander te be
strijden dat zy voor de wederzydsche krijgs
gevangenen en geïnterneerden zorgen en dat
zy nu reeds met allen ernst overwegen, wat
gedaan kan worden om, als de toch eenmaal
wederkeerende vrede tot stand komt, den diep-
gewortelden baat tusschen de volkeren te over
winnen door de liefde van Christus.
Dat is zeker beter taal dan het goddelooze
Gott strafe England", waarby Gods Naam
misbruikt wordt om het beginsel van den haat
nog dieper te doen inwortelen. Wat Engeland
ook misdaan moge hebben, en hoezeer het ook
den naam „het perfide Albion" toont waardig
te zyn, het voegt menschen niet om zich
aldus in Gods rechterstoel te zetten, en het
maakt de verwijdering tusschen de volkeren
al verschrikkelijker. Wy verheugen ons, dat
Zöckler zoo nuchter en Christelijk deze dingen
bezag, en den moed had, dit woord te doen
hooren. Dat is geen verraad^tegen het eigen
volk, integendeel, het zou zulks zyn, als een
Christen tegenover zyn volkgenooten van deze
dingen zweeg. Wel terecht schryft hy
„Geheel verkeerd is het te meenen, dat door
nadruk te leggen op het universalisme van het
Christendom de trouw jegens het eigen volk
schade zou moeten lyden. Integendeel. Een
Christen, die met zyn Christendom vollen ernst
maakt, zal beide evengoed weten te vereenigen
als de apostel Paulus dat verstond. Paulus heeft
de wereldomvattende beteekenis van de een
heid aller geloovigen krachtiger uitgesproken,
dieper verstaan dan iemand anders, en hoe
heeft hy tegelijk zyn eigen Joodsche volk, in
weerwil van allerlei bittere ervaringen, lief
gehad tot zyn laatsten ademtocht toe, zoodat
hy in den brief aan de Romeinen zegt, dat hy
groote droefheid en diepe smart in het hart
heeft voor zyne broeders in het vleesch, ja, dat
hy zelf wel verbannen wilde zyn van Christus,
als hy hen maar helpen kon (Rom. 9 1 v.)
Wanneer iemand vóór alles verbeidt de komst
van het Koninkrijk Gods, en dorst naar ge
meenschap met allen, die den naam van Jezus
belijden, dan wil dat niet zeggen, dat zoo
iemand onverschillig is voor de levensbelangen
van zyn eigen volk. Verre van dienVeeleer
zal juist die liefde, die het hem onverdragelyk
maakt, dat hy gescheiden zal zyn van broeders
onder andere volkeren, hem ook dringen zich
met hart en ziel aan eigen volk te geven en
zyn smart en vreugde mede te dragen. Juist
daarom zal hy ook voor zyn volk het hoogste
zoeken. Daarom zal hij het ook niet kunnen
zien, dat het zyne roeping ten halve verstaat.
Een onvervalscht Christendom voor ons volk,
een Christendom van het zuivere Evangelie,
een Christendom der eerste getuigen, dat zoeken
wy niet een Christendom, dat tot „rassen-
godsdienst" is geworden, dat Duitsch is of
Engelsch is, en dat daardoor van zyn eigen
lijke kracht is beroofd. Wanneer wy nadruk
leggen op de universaliteit, de algemeenheid
van het Christendom, dan treden wy op voor
een waarachtig levensbelang van ons eigen volk,
want zooals een mensch groeit, die zich een
hooger doel ziet voorgeteekend, zoo groeit een
volk met zijn idealen Een volk, dat als ideaal-
godsdienst kent een „rassengodsdienst", een
Duitsch geloof of een Engelsch geloof, zal niet
groeien, doch in weerwil van allen uiterlyken
schijn, maar al te spoedig innerlijk inzinken.
Wy zoeken voor ons volk het grootste en
heerlijkstekrachten der eeuwigheid willen wy
het ontsluiten, want door dit te doen zorgen
wy het best voor zyn toekomst. Deze krachten
der eeuwigheid zyn er in Christus Jezus. Noem
Hem, en gy noemt den naam van Een, Die is
de verpersoonlijkte liefde Gods, van Een, Die
de volstrekte tegenstelling is van allen haat,
óók van nationalen haat. Wie dat niet verstaat,
verstaat Hem nog niet
Zoo is het. Moge deze stem gehoord worden,
ook aan de overzijde van den Oceaan, waar
zooveel Christelijke arbeid bloeide, en steeds
zoo innige liefde voor de zaak van Koning
Jezus zich openbaarde. De roes zal toch wel
eens overgaan en de diepere beginselen zullen
toch het moeten winnen van het schuim, dat
thans bovendrijft. God geve, dat de Christenen
van alle landen uit deze smeltkroes gelouterd
te voorschijn komen, en, met elkander in liefde
vereenigd, Christus' wederkomst verbeiden
1) Exemplaren zyn verkrijgbaar by mej.
C. Vinke, Nieuwe Haven 110, Rotterdam.
Geref. Kerkb. v. 's Grav. de Moor.
VOOR OR JËUGD.
Zooveel oplossingen als de vorige keeren, ont
ving ik deze maand niet. Een goede tachtig.
En de meeste met klaagtonen, dat de raadsels
erg moeilijk waren. De een kon dien psalm-
regel niet vinden en de ander wist met het
spreekwoord geen weg. Nu is dat niet zoo erg,
maar toen ik de brieven las, had ik de nieuwe
raadsels al uitgezocht en nu geloof ik, dat ze
dezen keer werkelijk moeilyk zyn, misschien
lastiger dan de vorige. Doch ik kan my ver
gissen en vinden de oplossers ze heel gemak
kelijk, ik hoop het van harte.
Het zou wel kunnen, dat ditmaal het aantal
ingekomen brieven grooter was dan ooit. Nie
mand late zich dus afschrikken, in een goede
veertien dagen kan men heel wat uitvoeren.
En nu kom ik aan de mededeeling, wie deze
keer zoo gelukkig waren een prijs te bekomen.
Ik heb wel gemerkt, dat dit toch voor velen
het voornaamste is, en dat begryp ik zeer goed.
De redactie stelde vyf pryzen beschikbaar, ik
heb die toegewezen aan
Catha Mesu, p.a. Adr. Mesu Wz., Vrouwe
polder. Winterbloemen.
Jos. van Driel, Langeviele, Middelburg. De
vlucht eens Konings.
L. v. Veen, Souburg. Karno en Rano.
Corn. Boucherie Mz., Nieuwe Vlissingsche
weg C 203, Koudekerke. Teere Klaas.
Truus Goote, Langeviele K 232, Middelburg.
De Pleegkinderen.
Oplossing der Maart-raadsels.
I.
Ie.
2e.
3e.
4e.
5e.
6e.
7e.
AGE.
DAN.
B I.
R A.
1
A
A
A
L
E
N.
E A.
L I.
Het geheel is GABRIÊL.