Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Vriidag 26 Maart 1915 No 13. UIT HET WOORD. 29e Jaargang. Redacteuren Ds. L BOUMA. te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. D. 1IÜIELENGA, CHR. BRUINS, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. PERSVEREENIG1NG ZEBUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA I). LITTOOIJ Az. Middelburg. KERKELIJK JL.BVJEN. AI)onnementsprÖ8franco aan huis per half jaar 70 cent. Afzonderlijke nummers 3 cent. Ad verten tieprys 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiè'n tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. IETS OVER JEZUS' LIJDEN EN STERVEN. IV. Die ook Zijnen eigenen Zoon niet gespaard heeft. Kom. 8 32. Gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en Zich Zeiven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welrieken- den reuk. Ef. 5 2. Aan de zonde hebben we niets te dan ken, wel alles te wijten. Maar dit kunnen we toch zeggen Ware er geen zondeval geweest, denkelijk had nooit als thans kunnen blijken, hoe groot de liefde Gods was. En ook was dan nooit uitgekomen zooals het nu uitgekomen is, dat de mensch, die recht staat voor God, God lief heeft met een liefde tot den dood. Liefde tot den dood kon in den zondeloozen toestand niet openbaar worden, omdat er geen zonde was en dus ook geen dood. De parelen van de liefde Gods en de liefde tot God schitteren juist nu, nu de zonde kwam, in de ongekendste glansen uit in de wereldnu stralen beide in zoo vol- heerlijk schoon, als anders naar ons begrip onmogelijk ware geweest, n.l. in den Chris tus Gods, die leed en stierf voor zondaars, in een liefde tot den dood. De wereld der zonde is een wereld van haat. Zoo terecht leert Zondag 2, dat 's menschen ellende is 's menschen zonde en 's menschen zonde is enkel haat van wat beminnenswaardig is, van God en van Zijn beeld. En die haat is in de wereld zoo algemeen en zoo groot, als de zonde is. Wat haat is, weet iedereen, die iets van 't eigen hart kent. En toch is in de menschenwereld nog zoo iets van liefde te zien. De menschenwereld is geen wereld van demonen. Zeker, vreeselijk is er de werking van den haat. Om nu nog eens te zwijgen van de vijandschap tegen God, die er tot uiting komt, en te blijven bij den onderlingen haat, en bij onzen tijd, hoe hoog laaien de vlammen niet op van een doodelijken haat tusschen de volkerenhoe felle klassenhaat, stelsel matig aangewakkerd, wacht niet op ge legenheid om tot uitbarsting te komen in nog gruwelijker bloedvergieten misschien dan de tegenwoordige oorlog toonten hoeveel stille oorlog bovendien, tot zelfs in de kleinste kringen! Maar niettegen staande dat alles, de menschenwereld werd nog geen duivelen wereld. En er bleet, dank zij Gods gemeene genade, ook nog liefde wonen op aarde, na de zonde. Er is b.v. een natuurlijke liefde van ouders tot kinderen en van kinderen tot ouders, echtelijke liefde, een samenbinding van menschen, die tot dezelfde natie behooren, liefde tot het vaderland enz. En wat ziet men nu Dat die liefde tusschen men schen onderling, voorzoover ze hier op aarde na den zondeval nog gezien wordt, juist des te schooner dikwijls te voorschijn komt, doordat ze zich moet handhaven te midden van den haat. Immers, nu komt die liefde vaak voor den dag in zelfopof ferende trouw aan het voorwerp der liefde, ja soms in een verkiezen van eigen dood voor 't leven van den naaste. De gevallen wereld is een terrein, uitnemend geschikt voor den haat, om zich te kunnen oefenen, maar niet minder voor de liefde, om als beproefde, opofferende liefde, trouw tot in den dood, te kunnen uitkomen. Be halve de natuurlijke liefde van menschen tot menschen werkt in de wereld na den zondeval echter ook een andere, hoogere liefde nog. De liefde Gods liet de wereld der menschen niet los, ook niet toen deze God haten ging. Ze hield de wereld vast. En met die Goddelijke liefde is 't nu ook zoo, dat ze te midden van al de zonde, al den haat, al de ellende en allen dood, die op aarde heerscht, in grooter heerlijk heid zich nu openbaren kan, dat ze nu uitkomen kan als reddende genade, die door den dood van den dood behoudt, als een liefde Gods, zóó grootdat Hij Zijn eigen Zoon gaf in den kruisdood voor zondaars. In het verloren Paradijs moet de liefde tot God bij den mensch op proef worden gesteld. De keuze van den mensch Gods God bovenal, moest blijken. De liefde moest brengen het offer der liefde. Het ge vraagde olïer was echter niet zwaar. Vrij willige gehoorzaamheid aan het verbod van één bepaalde vrucht te midden van den Paradijsovervloed was toch lichte eisch. God vergde niet, dat de trouw aan Hem uitkomen zou in het doorstaan van den dood. Had God niet recht gehad om te zeggen tot den mensch»Ik zal u stellen voor de keuze leven en ongehoorzaamheid of dood en gehoorzaamheid. En als ge Mij liefhebt, dan zult ge den dood verkiezen om Mijnentwil Doch dat deed Hij niet. Het liefdeoffer, dat Hij vergde, liet de zalig heid, die Adam bezat, onaangetast. In plaats van het zoeken van den dood om Zijnentwil vorderde de Heere het mijden van den dood. Zelfs tegen die beproeving bleek 's men schen liefde ondertusschen niet bestand. Zijn liefde bezweek. Maar wat toen niet bezweek, was de liefde Gods tot den mensch. Die ging door en gaf de voorwerpen van haar welbehagen niet prijs en kwam toen juist uit in al hare grootheid, in de be tooning van al hare kracht en majesteit. Die liefde Gods openbaarde zich toen in de wondere daad der gave van Christus. Anders gezegd hierin, dat God voor Zijne zondige menschenkinderen die zelf tot geen waar achtige liefde-uiting meer in staat waren, beschikt een nieuw menschelijk hoofd, dat de reine en volmaakte liefde tot God en liefde tot de broederen doorzetten kon en doorzetten zou (nu naar den rechtmatigen eisch Gods) tot in den dood. In Christus, de gave der liefde Gods, brengt ook de mensch Gods, ten hoofd gesteld van velen, Gode het hoogste olïer der liefde tot God en tot menschen. Daarom zegt de apostel, van ChristusDie Zich Zeiven voor ons heeft overgegeven, Gode tot een welriekenden reuk. Het lijden en sterven, het bloed, de dood van Jezus Chris tus, Gods Zoon, hoe lief God Zijn Zoon ook heeft, is Gode welbehaaglijk, is een brandoffer ten lieflijken reuk den Heere. Want in dien gekruisten Christus staat vóór Hem een nieuw menschelijk hoofd, tot in den dood getrouw, de liefde tot Hem en tot de Zijnen bezegelend met het uitstorten der ziel in den dood. Alles is hier alleen verklaarbaar uit de liefde van God tot menschen, doorgaande ook trots den val. De Christus is het ge schenk dier liefde aan een onwaardige wereld. En dat genadegeschenk komt hierop neer, dat weer in die wereld optreedt een hoofd van een organisch samenhangend menschelijk geslacht, een hoofd, dat de liefde tot God en tot menschen uitwerkt in de zoenoflerande des kruises, in de liefde- overgave aan God tot in den dood, en dat de leden, die onder dat hoofd staan, vrij maakt door die liefde. En wie zijn het nu, die in dat Hoofd begrepen zijn? Niemand kan tot de we tenschap komen, dat hij zelf er toe behoort dan door dat geloof, dat Jezus ziet sterven voor zondaars, toen ze nog zondaars waren, en dat daaraan genoeg heeft om zich on voorwaardelijk toe te betrouwen aan Hem ter zaliging. Van dat geloof legt de kerk des Heeren nog getuigenis af, het Paulus nazeggende Die ons heeft liefgehad en Die Zichzelven voor ons heeft overgegeven, Gode tot een welriekenden reuk. En 't is nog altijd dit geloof alleen, waardoor God aan Zijn eere komt. Tegen één gevaar zij gewaarschuwd. Wie zegt als Paulus(Gal. 2 20 b.v.) »Chris- tus heeft Zich voor mij overgegeven en mij liefgehad", mag nadruk leggen op dat mij, mits hij daarmee niet bedoelt: Zoogroote uitzondering ben ik nu boven andere men schen en dat heb ik nu bij anderen voor. Want niets is meer tot aanstoot dan zulk een zelfverheffing in den Chrrsten. Juist andersom De belijdenisDie mij liefge had, mijzelfs mij, zoo groot zondaar en zoo onwaardige" worde aangewend als uit- noodiging voor ieder zondaar om te gaan in geloof tot Hem, Die Zich gaf in den dood voor wie nog zondaars waren. F. J. VAN DEN ENDE. Lij Calvinisten Onder dezen titel verscheen een brochure, geschreven door ds. H. Kofl'ijberg en uitgege ven b\j W. ten Have te Amsterdam, welke als een open brief gericht is aan de anti-revo lutionaire party over de oorlogsbeschouwing van de Standaard, en we kunnen alvast be ginnen met te verklaren, dat deze schrijver op waardige wijze de pen weet te voeren. Hij heeft zich van elk bitter en kwetsend woord onthouden en men kan merken, dat hij niet dan gedwongen er toe overgegaan is om zijne gedachten in 't publiek uit te spreken. Smalend werd meermalen aan de anti-revo lutionairen verweten, dat zij met hun leider dr. Kuyper door dik en dun giugen en er geen eigen oordeel op nahielden, doch wie nader met onze kringen bekend was, wist een derge lijke beschuldiging op haar juiste waarde te schatten. Het is dan ook niet de eerste maal, dat er bezwaren ingediend werden tegen de leiding, welke dr. Kuyper aan de partij gaf en we hopen, dat het den laatste maal ook niet geweest moge zijn. Het is toch van hoog be lang, dat we nog eenigen tyd in 't bezit blijven van den man, die met ongeëvenaard talent onze party zoovele jaren heeft geleid en de Calvinisten zullen moeielyk tot het geloof ge bracht worden, dat eenig mensch onfeilbaar is. Deze open brief brengt drie vragen naar voren I. Of de Standaard-leiding wel genoegzaam tegen beginsel-verdoezeling op haar hoede was II. Of zij wel tegen eenzijdige opvatting van sommige schriftuurplaatsen voldoende be dacht was III. Of zy wel liet hare er toe bijdroeg de beteekenis der kleine volken in 't algemeen en van Nederland in het bijzonder, in de Christelijke volkeren-familie van Europa te versterken Aan de vragen merkt men reeds, dat, als de bezwaren van den schrijver gegrond zijn, het wel de moeite waard is om ze in te brengen en we kunnen ons dan ook wel begrijpen, dat ds. Koffijberg, die ze in zich voelde opko men en er lang over nadacht, eindelijk er [toe overgiDg om ze in 't openbaar uit te spreken. Naar zijn eigen bekentenis heeft hij het eerst gedaan „na langen, inwendigen strijd, omdat een goed Calvinist niet gaarne en niet spoedig één, die als 'n pilaar geacht wordt in het Cal vinistisch Sion in het aangezicht openlijk weer staat". Maar nu anderen zwegen, die m. i. hadden moeten spreken, was de nood mij opgelegd om openlijk deze ernstige vragen ter sprake te brengen." Hij heeft dus gehandeld naar den raad Als u 't hart tot spreken dringt, zoo-spreek. Wanneer we nu deze brochure aandachtig lezen, dan valt allereerst op, dat de schrijver met zeldzame belangstelling steeds gelezen heeft, wat dr. Kuyper geschreven heeft. Hier is iemand aan 't woord, die met hooge achting opziet tegen den Standaard-Redacteur en die genoten heeft van zeer veel, dat dit Dagblad in al die jaren teu beste gegeven heeft. Hy heeft geluisterd met innig genot, als het Blad de beginselen onzer party uiteenzette hij heeft den moed bewonderd, waarmede het steeds voor de Christelijke denkbeelden het pleit voerde hy heeft het gewaardeerd, dat het met zooveel ijver opkwam voor wat recht en waar was. En juist daarom deed het hem zooveel leed, dat de Standaard in de laatste maanden naar zijn oordeel het ideaal uit het oog ver loor. W e gelooven dan ook, dat het den schrijver een oorzaak van smart is geweest. We willen er nog aan toevoegen, dat de wijze, waarop de schrijver deze bestrijding voert, ge tuigt van een helder oordeel. Hy heeft inder daad eerst nagedacht, alvorens een pen op 't pa pier te zetten. Het is uit alles duidelyk, dat hy zich beijverd heeft om te bewijzen de be schuldigingen, welke hy neerschreef. Het is hem niet te veel geweest om aan te toonen, hoe hy er toe gekomen is en waarom hy opkomt tegen de voorstelling, welke hem hinderde. Liefde tot onze staatkundige beginselen spreekt uit de brochure en het is hem nergens anders om te doen dan om deze ongerept te bewaren en daarvoor verdient hy onzen dank. Het zou ons niet passen om ons in 't geding zelf te mengeu, wyl de Redacteur van de Stan daard onze hulp niet van noode heeft. We hebben tot onze blijdschap gezien, dat hy reeds begonnen is een grondige kritiek te oefenen op wat hem ten laste gelegd werd en hy zal nog verder wel nader verklaren, wat hy meent te moeten zeggen. Wy raden alleen allen aan, die deze brochure lezen, om te hooren naar wat de Standaard ook in dezen ons aanbiedt en in zooverre zyn we erkentelijk voor 'tgeen ds. Koffijberg in 't licht gaf, dat het aanleiding biedt om zyn bezwaren, welke in meerdere of mindere mate ook by anderen opgekomen waren juist te beoordeelen. Wy danken daaraan nu reeds enkele asterisken, welke een nauwkeurige overweging ten volle verdienen. We eindigen met enkele opmerkingen. Was het wel goed, vragen we, dat de schrijver op de eerste bladzijde dez9 woorden liet druk ken „Genoemd hoofdorgaan der anti-revolutio naire party heeft toch, inzonderheid in het laatste halfjaar, een leiding gegeven aan de toepassing onzer anti-revolutionaire beginselen op den gang van zaken buiten en binnen onze landsgrenzen, welke, ook op grond van den veertig-jarigen geestes-arbeid van zyn Hoofd- Redacteur, den nadenkenden partijgenoot niet kan en mag bevredigenWe onderstreepten de woorden, welke ons hinderden. Wy kunnen begrijpen, dat de schrijver er zoo over denkt, maar het wil ons toch voorkomen, dat hy uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1