Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 29e Jaargang. Vrijdag 5 Maart 1915. No. 10, UIT HET WOORI), Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersO.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, CHR. BRUINS, F. J. v. d. ENDE, A. 0. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprys: franco aan huis per half jaar 70 cent. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de Administratie: A D. LITTOOIJ Az. middelburg. IETS OVER JEZUS' LIJDEN. I. Wijlen ds. J. van Andel, welbekend, zegt bij dezen tekst: »Wat iemand niet wil, vat hij ook niet." En zoo is het. Zoo was het ook met de discipelen. Om dat het hun niet beviel, wat Jezus voor spelde van zijn naderend sterven, banden zij het, zooveel ze konden, uit hunne ge dachten en verwerkten ze het niet. En daarom verstonden ze het ook niet. We zien daaruit al dadelijk, hoe gevaarlijk het is, eigen zin en wil te laten heerschen en die te stellen tegenover het duidelijke Woord van God. Voor het rechte inzicht in de beteekenis en de waarheid van het Woord maakt men zichzelven dan onvat baar. Men zij op zijn hoede. Dus, de jongeren verslonden niet, wat Christus van Zijn kruisdood zei, omdat ze dien niet wilden. Toch, ik meen ook om gekeerd te mogen zeggenZe wilden dien dood niet, omdat ze dien niet begrepen. Hadden ze het waarom van Jezus' lijden gekend, dan hadden ze dat lijden ook door het geloof aanvaard en er zich niet tegen verzet met hun wil. Maar, daar ze de noodzakelijkheid ervan niet doorgronden en niet wisten, waartoe het dienen moest, wilden ze er niet van hooren. Later zagen ze dat beter en toen konden ze er niet over zwijgen, zoomin als nu het Christen volk kan nalaten den dood des Heeren te verkondigen, of het onderschat de beteekenis van dien dood. Hoe het den twaalven ontbrak aan den juisten blik op Christus' komend lijden, wordt niet maar gezegd, maar ook in voorbeelden aangetoond. Onder anderen heeft Simon Bar Jona, de woordvoerder der apostelen bij zekere gelegenheid het duidelijke bewijs gegeven, dat hij het niet verstond, 't Was de eerste maal, dat Jezus over wat Hem wachtte, rechtstreeks sprak. Hij was den Zijnen begonnen te vertoonen, dat Hij moest henengaan naar Jeruzalem en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opge wekt worden. En onmiddelijk, nadat Jezus gedaan had, nam Simon Hem terzij en begon in apart, vertrouwelijk gesprek zijn Heere te bestrafïen over hetgeen deze daar zoo even gezegd had en Hem voor oogen te houden, dat alles in het werk gesteld moest en zou worden, om Zijn lijden en sterven te verhinderen. Heere, wees u genadig. Dat zal U geenszins geschieden." Zoo ving hij aan. Doch nauwelijks had Simon Petrus den mond opengedaan, nog pas die enkele woorden had hij geuit of Christus keerde, zonder verder naar hem te luisteren, hem den rug toe, zeggende Ga weg achter mij, Satan, gij zijt mij een aanstootwant gij bedenkt niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn. Voor Simon Petrus was 't lijden van Jezus, wat het nog voor sommigen is. Petrus had meelij met Jezus en het om gekeerde zag hij niet. Voor Petrus was het lijden van Jezus, om meelij met Jezus te krijgen in plaats van een Goddelijk moeten, voortkomende uit Goddelijk me- dedoogen met Petrus en al 's Heeren volk. Hij zag het nog gansch verkeerd en omdat hij het zoo slecht verstond, werd hij in zijn onkunde een geschikt middel voor Satan om Jezus te verzoeken en diens lijden te verhoogen. Vandaar de zeer scherpe terechtwijzing, die Petrus van zijn Meester ontving, Petrus wilde zich ontfermen over Jezus, toen deze sprak van Zijn kruisdood. Petrus was de barmhartige en Jezus degene, die barmhartigheid behoefde naar Simons meening. Nu was dit bij Simons gebrek kig inzicht in de zaak, heel natuurlijk. Bij hem was diezelfde barmhartigheid aan het woord, die men overal vindt. Barm hartigheid is een geschenk van Gods ge- meene gratie, dat algemeen onder de menschen gevonden wordt. Barmhartigheid, die 't lijden van den naaste wil vermin deren en verzachten zoo mogelijk tracht weg te nemen, is heel natuurlijk. En ze was ook natuurlijk bij Petrus. Want lijden hindert niet alleen den lijder, maar ook dengene, die den lijder liefheeft en Petrus had Jezus lief. Maar dit zag Petrus niet, dat Jezus in Zijn lijden en dood zelf bezig was barmhartigheid te bewijzen aan hem. Lijden is in deze wereld van zonde een gewoon alledaagsch verschijnsel. Er is onnoemelijk veel lijden op aarde. »In onze dagen meer dan ooit", zal men zeggen. En 't is waar. Maar 't lijden is er ook in vredestijd, 't Lijden was en is overal en altijd, waar zondaars zijn. 't Is alge meen. Met dat gewone, menschelijk lijden is het evenwel zoo heel anders gesteld dan met het lijden van Christus. Niet alleen omdat dit laatste grooter was, dan al 't lijden, dat ooit één van ons geslacht verduurde en omdat het opweegt tegen de volle bezoldiging der zonde. Maar dit is 't groote onderscheid't Gewone men schelijk lijden vraagt barmhartigheid het lijden van Christus is barmhartigheid. En toen Petrus nu dat lijden van Christus wilde beletten, kwam daarom die tegen stand neer op een tegenstaan van de barm hartigheden Gods in Christus. Op dezelfde manier als wij doen wan neer wij bidden om het behoud van een geliefde, die krank is, en zooals wij, men schen, allerlei onheilen pogen te voorko men of af te weren van wat ons dierbaar is, zoo deed Petrus. En op zich zelf is het nu geen zonde, rampspoed tegen te gaan bij ons zei ven en bij anderen. In tegendeel, dat is 's Heeren wil. Wij mogen geen genoegen nemen met armoe en ziekte en honger en oorlog, 't Is Gods uitge drukte wil dat wij ons ontfermen over den naakte, den ellendige, den nooddruf tige dat er diakenen en geneesheeren en verplegers zijnin een woord, dat met alle macht en door alle geoorloofde mid delen de ellende onder de menschen zal bestreden worden. En dit is eene groote en weer een algemeene genade, dat wij, menschen, de kwaden, die door onze schuld, n.l. door onze zonde over ons geslacht kwamen, nog mogen en dikwijls kunnen afwenden. De vergunning en de roeping, die we hebben om tegen ellende en lijden op te komen, is echter niet onvoorwaar delijk. Nimmer mag men doen, alsof 't lijden het hoogste kwaad ware, dat be staat. Lijden is geen zonde. Zonde is veel erger dan lijden. En wanneer nu iemand voor de keuze geplaatst wordt, te zondigen dan wel lijden te dragen in zich zelf of anderen, dan heeft men het lijden te verkiezen en de zonde te ver werpen. Er zijn talloos vele menschen, die het lijden vreeselijk vinden, maar de zonde niet. En naar dien regel hebben zulken het er dan opgezet, om allereest en het kostte wat het kostte het maar goed te hebben en er voor te zorgen, dat ook anderen, vooral hunne geliefden, het goed hebben, d. w. z. vrij blijven van de ellendige gevolgen der zonde. Om de zonde zelf bekommert men zich niet. We zijn evenwel niet in de wereld om het maar goed te hebben. We zijn niet geschapen voor ons zelf. We zijn niet geschapen om het maar naar onzen zin te hebben, we zijn er voor Hem, voor God. Voor Hem te leven, is onze bestemming. En eerst als Gods wil ons hoogste streven is, dan zijn we gelukkig. Maar dan is ons geluk niet het hoogste doel, maar God. En dan kan dit wel eens meebrengen in deze wereld van zonde en zelfzucht, dat het ons niet voerspoedig gaat, dat we het niet gemakkelijk hebben en dat ook onze geliefden het niet naar den zin hebben, dan kan het zijn, dat alles tegen ons schijnt, ja, dat het door den dood moet. Maar dat hebben we dan te verkiezen boven de zonde tegen God. Satans toeleg is nu altijd maar, de men schen te doen gelooven dat het lijden 't allerergste is en de voorspoed 't aller begeerlijkste is, dat bestaat. Hij predikt als levensregel aanniets erger dan 't lijden en de ellende en liever de zonde te verkiezen dan kruis en dood. Die levens- en wereldbeschouwing wil Satan ons bijbrengen. En 't is zijn voortdurende toeleg, daarnaar ons te doen handelen. En 't was vooral zijn opzet, Jezus daartoe te brengen. Daarom had hij Hem de ko ninkrijken der wereld aangeboden in de woestijn. Daarom ook deed hij een ander maal het voorstel om voor den smadelijken kruisdood zich te vrijwaren. Om te eerder zijn doel te bereiken echter, nam Satan daarbij de medelijdende liefde te baat van - den discipel, wiens naam zoo pas voor goed door Jezus verbonden was aan het rots fundament der kerk. Want het was Satan, die in zijn ouden doen bezig was, toen hij Simon Petrus inspireerde tot de valsche barmhartigheid: Heere, wees u genadig. Dat zal U geenszins geschieden." Bij Petrus gelukte Satans toeleg, omdat Petrus 't lijden en den dood van Christus niet door zag als gehoorzaamheid. De aanslag op Jezus zelf misteHij zag Satan achter den argeloozen discipel, Hij wilde de dingen, die Gods waren, Hij wilde gehoorzaam zijn tot den dood, ja tot den dood des kruises. De discipelen verstonden het niet, dat Jezus moest lijden. Hij moest. Met dat moeten wordt niet enkel bedoeld, dat God het zoo besloten had in Zijn besluit, maar dat moeten was voor Jezus den Middelaar een bevelend moeten, de opdracht des Vaders. Zijn lijden en sterven behoorden tot het werk, Hem opgelegd. Den kruis dood te ondergaan was voor Christus een stuk van de gehoorzaamheid, waarom het ging. Te sterven was Zijn werk. En Hij wilde Zijn werk volbrengen. En al wat dat lijden wilde te niet doen, moest be straft, al was het Zijn meest geliefde dis cipel. Want dat leende zich tot instru ment van Satan, al speelde het nog zoo den barmhartige. Satan is altijd aan één ding gemakkelijk te herkennen. Al wat hij doet en al wat hij zegt, heeft eenerlei strekkingn.l. om van de gehoorzaamheid af te trekken. F. J. VAN DEN ENDE. KERKELIJK LEVEN. Woensdag; Biddag. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprys 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAVE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. zeide Hij tot Zijne discipelen Legt gij deze woorden in uwe ooren, want de Zoon des mensclien zal overgeleverd worden in der mensclien handen. Maar zij verslonden dit woord niet. Lucas 9 43—45. Zouden de Biddagen voor 't gewas, welke op onze dorpen in eere gebleven zijn, nu ook ditmaal in onze steden meer tot hun recht komen De laatste Dankdag in November heeft meerdere belangstelling dan in vroegere jaren genoten. Te oordeelen naar de bidstonden, welke met het oog op den nood der tijden gehouden werden, is er drang om samen te komen tot het gemeenschappelijk gebed. De vijf samenkomsten in onze stad door de Geref. kerken uitgeschreven trokken een talrijke en aandachtige menigte. Dit is op zich zelf een bemoedigend verschijnsel, en doet de verwach ting koesteren, dat de samenkomsten op den aanstaanden Biddag voor het gewas druk be zocht zullen worden. Ofschoon er voor ieder steeds behoefte is om te bidden voor zijn da- geljjksch brood, toch wordt het misschien thans levendiger en dieper gevoeld dan anders Wij hadden jaren achter elkander vruchtbare tijden, we genoten haast in alle klassen der maat schappij welvaart en we geraakten er zoo aan gewend, dat menigeen in den waan leefde, dat het niet anders meer kon, en dat we steeds meerderen voorspoed zouden hebben. Doch het bleek nu, dat het ook anders kan gaan. Niet dat de Heere zich onbetuigd liet, dit zjj verre, het vorig jaar was er zelfs een rijke oogst, maar de oorlog deed de toekomst met zorgen tegengaan. Het is waar, de bange vrees werd tot dusver beschaamd en we genoten vele voor rechten, waarop we ternauwernood durfden hopen, maar de hemel van ons volksleven is nog ver van helder en er is niemand, die met eenige zekerheid zeggen kan, wat ons nog te wachten staat. Zelfs een vruchtbaar voorjaar en zomer is niet genoeg. Van geheel anderen kant kan het gevaar dreigen van maatschap- peljjken achteruitgang. Dit is zoo duidelijk, dat nadere aanwijziging ten eenemale overbo dig is. Oorzaak is er dus overvloedig om ge zamenlijk des Heeren aangezicht te zoeken en Hem te smeeken, dat Hij niet met ons land handelt naar de vele overtreding en dat Hij teruggeve aan de geteisterde volken het koste lijk goed van den vrede. Meende menigeen vroeger, dat hjj geen dag in de week zijn werk kon laten rusten om deel te nemen aan de gemeenschappelijke samen komsten, ook die meening heeft thans elke schijn van recht zelfs verloren, al willen we gaarne rekening houden, met de verhouding, waarin velen tot anderen, die met den Biddag geen rekening houden, staan. Met hen, die gaarne zouden komen en drang tot het gebed hebben, gevoelen we deernis, maar voor wie wel kan en het niet doet, is er gelooven we geen enkele verontschuldiging. Het zou ons niet passen een overdreven waarde aan zulke gebeden toe te kennen, maar we mogen ook niet vergeten, dat God vaak zelfs op uitwendige verootmoedigiug een rijken zegen heeft gegeven. Hij geeft gaarne en verwijt nimmer.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1