ZENDING. Kerk- en Schoolnleaws. studeerkamer zyu, behoorde hy niethet leven van zyn volk trok hem aan en steeds was by bereid om zyn gaven in dienst te stellen van de kerk, de school, de maatschappij en den staat. Op elk gebied bewoog hij zich zeer ge makkelijk en zijn helder oordeel werd zeer gewaardeerd. Men heeft hem vergeleken bij een stoeren eik en die vergelijking was in menig opzicht treffend juist. Hij was krachtig van lichaam en hij had een onvermoeide lust om te werken. Heel die gestalte t-ekende een man. die een frisch en sterk leven deelachtig was Voor 't eerst heb ik van hem gehoord, toen hij te Heerenveen stond. Er werd over hem gesproken als over een jongen dominé, die zeer degelijke preeken leverde en zoo kalm en krach' tig leiding gaf in de gemeente. Er waren des> tijds groote moeilijkheden, maar door de wak kere werkzaamheid van den jeugdigen predikant werden ze overwonnen. Een heelen tjjd hoorde ik weinig meer van hem. Doch in 't jaar 1875 werd hij geïnstalleerd als professor aan de Theol. School, en met hem kwam er nieuw leven onder de studenten. Wij die nog maar aan 't begin stonden hoorden zelfs spreken over de wijze, waarop hij de Hebreeuwsche taal doceerde en we kregen den indruk, dat het een groote verbetering was, wat dan ook in derdaad het geval was. Toen waren pas de overgangsexamens ingesteld en het volgend jaar bleek het, dat zijn leerlingen na één jaar er beter in thuis waren dan menigeen vroeger na volbrachte studie. Bovendien werd er veel ge sproken over zijn colleges in de Hagagiek en textkritiek. Wat Kremer leerde en de Thu- ringer School voorstond, drong zelfs door tot onder de studenten, die nog geen litterarisch examen gedaan hadden en er werd dikwerf warm gediscussieerd op studentenkamers. Ons schemerde het vaak, als het ging over de pen- tateuch-kwestie en over den deukro-Jesaja, maar het boezemde ons toch belang in en we werden begeerig om ook eens te mogen zitten aan de voeten van den nieuwen professor. Daarbij kwam, dat de studenten graag zijn colleges bezochten en er ontstond een band die niet gemakkelijk verbroken kon worden. Het voorrecht, waarnaar we uitgezien hadden, viel ons ook ten deel en we hebben de vruch ten mogen plukken van zijn onderwijs. Hij leerde ons de Hebreeuwsche taal en we kregen van lieverlede begrip van de merkwaardige woorden, waarmede de profeten de gedachten Gods uitgesproken hadden in 't midden van hun volk. Wij hielden van onzen leermeester, die steeds opgewekt en goed gehumeurd ons mededeelde van zijn rijke kennis. Dit bleef ook^ zoo, toen we later de breede dictaten moesten nagaan, ofschoon we vooral in 't eerst moeite hadden om precies te weten, waar het om ging. De Professor verloor echter nooit het geduld om ons in te lichten en zoo werd de nevel op den duur toch lichter, welke ons in 't begin elk uitzicht belette. Practisch aange legde jonge mannen waren niet bij machte om al den arbeid te waardeeren, aangewend om de bezwaren tegen de Bijbelboeken van onge- loovige zjjde ingebracht, want als zij na groote inspanning er geheel achter gekomen waren, hadden zjj nog weinig vergaderd, wat zij later zouden kunnen gebruiken, maar zij werkten toch ijverig mede met de anderen, die zulk een werk interessant vonden. Allen echter leefden geheel mede, als de exegese aan de orde kwam en zy bewaarden de verklaring door den Professor over een of ander hoofdstuk gegeven zeer trouw en hebben ook later ge noten van de zeldzame fyne uitlegging. Dit toch mag wel gezegd worden, dat de woord en zaak-verklaring van een boek aan zijn han den kon toevertrouwd worden en het verwon derde zijne oud-leerlingen niet, dat zijn uitgave van den zestienden en acht-en-zestigsten psalm zeer vermaard werden. Niet aanstonds was alles even helder wat hy bedoelde, want hy kleedde zyn gedachten menigmaal in zeer lange volzinnen, doch ook daaraan gewent men en wie eenmaal hem verstond, begreep, dat hy een man was van veel omvattende kennis. Reeds in dit opzicht is zijn leven ryk geweest, want hy heeft byna veertig jaren gedoceerd en zyn invloed kunnen uitoefenen op tal van predikanten. Enkele jaren geleden was hy nog hier ter examinatie van onzen missionairen predikant ds. Merkelyn en den volgenden Zondagavond had ik met velen het genoegen om hem nog eens te mogen hooren preeken. Yan te voren vroeg ik mij af, hoe zal dat gaan, want ik had hem in vorige jaren meermalen met zegen ge hoord en soms een preek gehoord, welke naar myn oordeel uitnemend was. Maar zyn jaren waren geklommen en het zou de derde zijn, welke hy op dien rustdag zou houden. Bo vendien had hy de week welke daaraan vooraf ging, weinig gelegenheid gehad om zich be hoorlijk voor te bereiden. Doch wy genoten dien avond over de wyze, waarop hy ons het leven des Geestes in den geloovige teekende. Het was voedsel voor verstand en hart beide. Wat een man zou het geweest zyn, indien hy al zyn energie eens had kunnen richten op die vakken, welke hy zoovele jaren onderwees. Nu had hy een naam ook ver buiten onze kringen, vooral door zyn rectorale oraties, maar wat had hy dan niet kunnen zyn. Zullen we het betreuren? Neen, wy willen met dankzeg ging waardeeren al wat God door hem aan de kerken heeft gegeven en zyn nagedachtenis in zegening houden. Met hem ging de laatste der professoren heen, die ik in Kampen gekend heb en het spreekt met bijzondere nadruk tot my Het einde is naby. Laat deze prediking voor u ook tot een zegen zyn, opdat we onze roeping en verkie zing vast maken. Bouma. Eene Ure des gebeds. Tegen Woensdagavond a. s. worden onze Ker ken opgeroepen tot een Ure des gebeds. De Classis 's Gravenhage richtte het verzoek daartoe per bidbrief aan alle Gereformeerde Kerkeraden in ons Vaderland. De inhoud van dien brief viel niet mee. Ofschoon de Generale Synode van Amsterdam aanried, zulk een bid stond liefst te bepalen op een Zondag in gewone gemeentelijke samenkomsten, week de Classis den Haag af van dezen uitgesproken wensch en handelde weer als in Augustus by het uitbreken van den kryg. Motiveering voor haar handel wijze is in den rondgezonden brief niet gegeven De hoofdzaak is deze „Al grootere afmetingen heeft de oorlog ge kregen. De verbittering is toegenomen. Een verwoestingskryg wordt gevoerd, die vernieti ging van elkander beoogt. Millioenen in de kracht en den bloei van hun leven zyn reeds afgesneden of gaan dood en verderf tegemoet, Hoevele duizenden vrouwen en kinderen zyn in diepe rouw gehuldWelk een onberekenbare schade voor den arbeid in deze landen van Europa op elk, maar niet het minst op geestelijk gebied een verlies, waartegen geen milliarden van goud of zilver kunnen opgewogen worden Welk een terugslag, voor vele tijden, voor het zoo dringend noodige werk der Zendingr. De weeën die over Europa gekomen zyn, zyn mee de onze. Der volkeren schuld is ook onze Neêrlands schuld. Dringt de bange nood van Europa's natiën ons niet, ons in den gebede neêr te werpen voor God Doch ook de nood van eigen land en volk roept. Nóg zijn wy gespaard en niet naar waarde kunnen wy Gode hiervoor danken. Maar voor bijzien mogen we niet, dat nog elk oogenblik het gevaar van mee betrokken te worden in dezen ontzettenden kryg, ons dreigt. Staats lieden van naam spreken dit uit. Onze eerste Minister wees er nog pas op in de vergadering der Staten-Generaal. 's Lands toestand wordt nog hoogst precair geacht. Onze weerbare man nen staan alom aan de grenzen om, zoo noodig, land en volk te verdedigen. Wat al zorgen brengt dit ééne reeds in duizende gezinnen Welk een nood komt er by velen, wier arbeid voor het dagelyksch brood niet meer voortgezet kan worden. Hoe vele kommervolle vragen doemen er op voor de enkelen en voor de massa, nu de welvaart alom is geknakt, voor velen vooral in de groote steden het gebrek voor de deur staat, ja zelfs 's lands ministers in niet geringe zorge zyn, hoe de toevoer van levens middelen in 't gereede te houden. En dan, wat wel het zwaarste wegen moet, de geestelijke toestand van ons volk. Toen onze Kerken den llden Augustus ten gebede samen kwamen, scheen er alom verbrokenheid des harten. Maar hoe spoedig is, nu ons land maar buiten den stryd bleef, een gerustheid ingetreden, die veel grooter zorge baren moet, dan de angst, die eerst aller hart vervulde. Waar is de verootmoediging voor God? Moet dit gemis niet te meer ons doen roe pen tot Hem, die, by de aankondiging Zyner oordeelen een volk als van Ninevé niet tever geefs riep tot vaste en berouw Tydelyke en geeetelyke nood beide roepen 's Heeren Kerk tot éénparig gebed. Zeker, we komen ook op onze Rustdagen saam ten gebede. Maar in een tyd als dezen, waarvan de druk alom in de kerken gevoeld wordt en meer en meer worden moet, is het nood ons af te zonderen voor Godeen tyd, dat immers in verootmoediging voor en weder- keering tot den Heere alleen genezing, redding en uitkomst te wachten is". Zóó luidt de oproep. Onze Zeeuwsche Kerken zullen zonder uit zondering daaraan gehoor willen geven, ook al slaat het woord niet zoo in de consciëntie in, dat zy die weinig voelen voor een biduur er door gewonnen zullen worden. Wat ons ontbreekt, is de oproep van Over heidswege tot een algemeenen boete- en vas tendag, gelijk in vroeger eeuwen werd uitge schreven. Heel onze natie moest ten gebede worden opgeroepen. Als het ministerie of als onze Vorstin de alarmklok luidde, we twij felen er niet aan, of alle christenen in ons land zouden wakker geschud uit hun sluimering zich naar de bedehuizen opmaken. Het blijft nu een particuliere behoefte onzer Gerefor meerde belijders, en dat geeft een gevoel van onvoldaanheid. Toch ga ons ootmoedig gebed op om Gods genade en ontferming over land en volk, ook om de bekeering van die kinde ren onzes volks, die den God der Vaderen den rug toekeeren en heil zoeken by de goden dezer eeuw. Kerkhof. Het Kerkelijk gezang. VI. Sinds de Dordtsche Synode van 1618/19 mochten dus in de Kerken in ons Vaderland alleen de Psalmen Davids gezongen worden. Datheens berijming had 't monopolie mitsgaders een zevental gezangen. In het Noorden van ons land hielden hier en daar nog enkele oude gezangen stand. Zoo blijkt dat in sommige Friesche kerken op Kerst feest en Paschen gezangen werden aangeheven, die eindigden met het bekende „Kyrieleis". Heer, ontferm u onzer.) Koelman vermeldt dat dit in 1678 te Leeuwarden nog gewoonte was. Dr. Bennink Janssonius schrijft eenigszins ironisch dat dit dus zelfs niet door Bogerman, den gewezen voorzitter der Dordtsche Synode en predikant te Leeuwarden, was verbannen uit zijne gemeente. Nog merkwaardiger is, wat deze schrijver van de „Geschiedenis van het Kerkgezang by de Hervormden in Nederland" meedeelt van het zingen by eene Avondmaalsviering in de ge meente te Groningen. Daar werd in de 2e helft der 17e eeuw door de schare der Avondmaal gangers vóór zy de teekenen van brood en wyn ontvingen, aangeheven de bedezang tot Christus „O Lam Godes onschuldich, Aan stam des Kruyces geslachtet, Altijd bevonden geduldich, Hoewel Ghy wordet verachtet, All' sond' hebt Ghy gedragen, Sunst moesten wy vertsagen. Ontfermt u onzer, o Jesu!" waarin eene Nederduitsche vertolking te zien is van het oude Kerklied der Grieksche kerk Agnus Dei," overgenomen uit den liederen bundel van dr. Maarten Luther. Maar zulke afwijkingen kwamen slechts sporadisch voor en zyn met den loop der jaren geheel verdwenen. Het zingen van Psalmen kreeg geheel de overhand, en men gebruikte de be ryming van Datheen zonder naar eene andere zelfs te vragen of om te zien. Eerst in 1773 is eene nieuwe berijming in gevoerd. Doch voor wy daarover handelen, dient nog een ander punt uit de historie onzer Vaderen nader beschouwd, namelijk het orgelspél in de Kerkelijke saamkomsten In een onzer vorige artikelen hebben wy gezien, hoe Galvyjn hierover dacht. En de ge dachte van den Hervormer uit Genève beheerschte ook op dit stuk onze Vaderen zoo zeer, datzy in den beginne van de Reformatie geheel afkeerig waren van orgelspel in de kerken. Op de pro vinciale Dordtsche Synode van 1574 werd het volgende besloten: „Aangaande het spelen der orgelen in de kerken, houdt men dat het gansch behoort afgezet te worden, volgens de leer van Paulus 1 Cor. 14 19," waar staat „maar ik wil liever in de gemeente vijf woorden spreken met myn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tienduizend woorden in eene vreemde taal". „Ende hoewel men het (n.l. orgelspel) alsnoch in sommigen deser Kercken alleen int eynde der predicatiën ghe- bruyckt opt scheiden van den volcke, soo dienet nochtans meest om te vergheten, wat men tevoren ghehoort heeft." In de meeste kerken waren destyds prachtige 'orgels, nog afkomstig uit den vroegeren Room- schen eeredienst. Maar die orgels moesten zwij gen onder de godsdienstoefening. Ze werden alleen bespeeld vóór den aanvang en na den afloop van den dienst. By het laatste oordeelden dan onze Vaderen, dat het geschikt was om de gehoorde predicatie te doen vergeten. Dat eene dergelijke uitdrukking in officieele acta werd gebruikt, bewyst wel hoe men met orgelspel in de kerken destyds allerminst ingenomen was. En te opmerkelijker is dit, omdat de psalmen, die men zong, de gemeente telkens opwekken ook het speeltuig te gebruiken tot verheerlij king van God „Looft Hem met het geklank der bazuinLooft Hem met de luit en met de harp. Looft Hem met de trommel en fluit looft Hem met snarenspel en orgel. Looft Hem met helklinkende cimbalenlooft Hem met cimbalen van vreugdegeluid" (Ps. 150.) Op de nationale Synode te Middelburg in 1581 gehouden, kwam weer de vraag, of het gebruik van orgelen „in de tempelen te houden zy", waarop geantwoord werd, dat het niet voor goed gehouden werd, inzonderheid niet vóór de pre dicatie dat de Dienaars hun best moesten doen het zoo spoedig mogelijk afgeschaft te krygen. En dat besluit heeft blijkbaar geholpen. Op de Dordtsche Synode van 1618/19 wordt geen enkele klacht meer ingediend over het orgelspel. De pijpen schenen tot zwijgen gebracht. Er was geen denken aan, dat in de Gereformeerde Kerken het orgelspel ook nog eens een plaats, zy 't ook een ondergeschikte en dienende plaats in haar eeredienst zou komen in te nemen. Men dacht er destyds niet aan, het orgelspel dienst baar te maken aan begeleiding van den zang der gemeente. Voetius hield in 1634 zyne ovatie tot inwijding van de Illustre School te Utrecht tot eene Universiteit over „de orgelmuzyk, als geen deel of toevoegsel uitmakende van den openlijken eeredienst", en over die rede is in de Kerken een langdurige stryd gevoerd. De voornaamste gronden door Voetius tegen het orgelspel in de Kerk aangevoerd, zyn le. dat de muziek op zichzelve niet dient tot Gods vereering. Gods Woord moet de ge meente stichten, niet muziek, evenmin als beel den of schilderijen. De invloed van muziek is soortgelijk aan die van andere kunstproducten, en hoort daarom in den publieken eeredienst niet thuis. 2e. dat door het orgelspel het gezang der gemeente op den achtergrond geschoven wordt, en de muziek op den voorgrondeen orgel, vooral wanneer het door een bekwaam organist wordt bespeeld, gaat praedomineeren. Beter een kruk van een organist dan een vaardig klavierspeler 3e. dat begeleiding van den zang in zich zelve wel een middelmatig ding is en daarom zou kunnen toegelaten worden in de kerken, maar dan moet de hoogste eenvoud betracht en niet de minste poging gedaan om de schare musicaal genot te verschaffen. De orgelbespe ling moest alleen daartoe dieden, dat de zin gende gemeente niet van de wys af kan raken. Beter is evenwel, dat de gemeente goed leert zingen, en dan heeft ze geen orgel noodig. Dat is het ideaal. Bestreden is Voetius' rede onder meer door den welbekenden Calvinist Constantirjn Huyghens, die het gebruik van orgels in de kerk in ge schrifte heeft verdedigd. Krachtig bestreed ïuyghens het onkerkelijk gebruik, waartoe men in zyn dagen het orgel had verlaagd. Niet ten onrechte ijverde hy daartegen. Maar aan den anderen kant nam hy het op voor het rechte kerkelyke gebruik van het orgel. Latere tyden ïebben het pleidooi van Huyghens gerechtvaar digd. Er is in onze dagen schier geen Gere formeerde kerk meer te vinden, waarin niet het orgelspel tot begeleiding van het gezang der gemeente gebruikt wordt. Het eerst is hier te lande dat gebruik van iet orgel in de Geref. kerk ingevoerd te Leiden in 1637. Langzamerhand werd dat voorbeeld ook in andere steden nagevolgd, op het platte land pas later. De langen tyd in onbruik gelaten orgels werden weer gerestaureerd en konden een dienende rol vervullen in den publieken eere dienst der Gereformeerden. Goed orgelspel, dat wenscht de gemeente te dienen, zal niet- afleiden van de bediening des Woords maar opleiden tot aanbidding en ver heerlijking van Godde orgeltoon grypt ook het gemoed aan en stemt het mede tot schuld- belyden of juichen, tot een Miserere of tot een Hallelujah. Verre van schade te doen aan de vereering van God in geest en waarheid, kan orgelspel de gemeente dienen, om zoo zuiver mogelijk te vertolken, wat in het diepst haars gemoeds omgaat. Daar wordt de toonkunst geheiligd, daar is zy de dienstmaagd der gemeente, en leert haar de beteekenis van het psalmvers te beter verstaan „Het zyn heerlycke dingen Als men U looft, o Heer, Als men des Hoogsten eer Met herten goet mach singen". Kerkhof. Scheiding der Sacramenten. „In No. 35 van de Ned. Zend. Bode 1914, blz. 279, zyn uit een brief van ds. Merkelyn te Magelang de volgende woorden aangehaald „Onder de catechisanten was er gén, die be geerte te kennen gaf om gedoopt te worden en één gedoopte, die wordt voorbereid voor het doen van openbare belijdenis." De Redactie van ons blad vond daarin aan leiding voor de opmerking: „Hier bestaat dus scheiding der Sacramenten." De indruk werd namelijk gewekt, dat een volwassene wel ge doopt was, maar nog niet tot lidmaat aange nomen. Dit kwam echter aan het Zendingscomité van de zendende Kerk Middelburg ongeloofelyk voor. Vandaar, dat er over gecorrespondeerd werd met ds. Merkelyn, die mededeelde, dat de baboe, die na het afleggen van belydenis des geloofs tot het Avondmaal werd toegelaten, reeds als kind gedoopt was. Hiermede vervalt dus de gedachte dat op dit arbeidsveld van scheiding der Sacramenten sprake zou zyn. Red. N.Z.B." Wy danken de Redactie van de Nederlandsche Zendingsbodedat zy, gehooor gevende aan onze klacht, zoo zonder eenige terughouding haar valsche conclusie herroeptdat eert haar. De Oorlog en de Zending. Reeds eenige malen wezen wy op de droeve gevolgen, die de oorlog voor de Zending heeft, doch wy moeten ons Peperkenalleen nemen wy nog een stukje over uit De Standaard waarin de hoofdredacteur schrijft „De redacteur van de Tligliche Rundschau, no. 110, ontving weer droeve tijding omtrent hetgeen met de Missie, nu van de Neukirche- ner Zendingsvereeniging in Britsch Oost-Afrika reeds in September voorviel. Een der zendelingen van deze Missie toch is reeds voor enkele maanden gevangen geno men en ingekerkerd te Larnu, later werd hy naar Navrobi vervoerd, en opgesloten in een zelfde gevangenislokaal, met 400 negers. De overige zendelingen waren inmiddels onder be waking van neger-soldaten gesteld. En nu weer is, over Holland, een telegram in Neukirchen aangekomen, waaruit blijkt, dat nog andere zendelingen met vrouw en kinderen uit Oost- Afrika naar Bombey in Voor-Indië zyn over gebracht, waar ook andere Duitsche zendelin gen reeds in stille veiligheid waren wegge borgen. Ons blyft de smadelijke behandeling van de Duitsche zendelingen hinderen en bevreemden. Engeland zelf leeft voor de Zending, en daar door weet ook de Engel sche regeering zeer wel, hoe niets zoozeer aan het welslagen van de Missie in den weg staat, als zulk grof ge twist onder de christenen onderling. En het pynlyke hierbij is, dat men uit En geland dusver nog van niet ééne zyde bericht ontving dat althans de vrienden van de zen ding in Groot-Brittanje tegen zulk een bejege ning van de Zending in verzet kwamen by het Gouvernement. Gelyk we reeds herhaaldelijk vroegen, zoo vragen we ook nu weerWaarom, zoo men spionnage vreest, niet een wacht by elk Zendings station geplaatst, met bepaling van den kring die door de zendelingen niet mag overschreden worden. Dan ware het met eere voor eigen veilig- ïeid te zorgen. Maar dat gevangennemen van zendelingen met vrouw en kinderen blyft onverantwoordelijk. Kan iemand ook zeggen of althans John Mott en zyn mede-commissarissen niet bereid zouden zyn, dit hinderlijk kwaad te stuiten Het moet toch ook hun wel ter oore zyn gekomen. J. D. Wielenga. TWEETAL te Veenwoudsterwal J. D. Heersink te Nieuweroord en J. Bolman Jzn. te Oostwolde (O.) BEROEPEN te Haarlem A: J. Doumate Watergraafsmeer te Lollum c. a.E. C. v. d. Laan te Driesum

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 2