Waarom niet op zijn post?
De plaats der vrouw
in Christus' Gemeente.
Opstellenwedstrijd,
Brievenbus.
Kind en Kerk.
reeds andere psalmbundels in de Nederlandsche
taal verschenen
I. De verzameling Souterliedekens van Willem
van Zuylen van Nyeveld (1540), welke de La-
tynsche tekst van den Roomschen Vulgaat ten
grondslag had gelegd aan zijne beraming Dat
deze psalmen want „souter" is hetzelfde als
„psalter" of „psalm" onder de massa zoo
grooten ingang vonden lag wel in hoofdzaak
aan de melodiën, waarop ze werden gezongen,
n.l. bekende volkswysjes, soms zelfs van zeer
wereldsch karakter.
Ziehier eene proeve van een Souterlied in de
beraming van psalm 102 vers 1
„Hoort mijn ghebet, o Heere,
Myn roepen wilt ontfaen
En wilt toch niet so seere
U aansicht van mi slaen,
Op sulken dagh, op sulken tijd
Als mi die droefheyt heeft gheslagen.
U ooren, Heer, ghebenedyt
Ontfangen moeten myn claghen."
II. Eene verzameling Psalmen van Jan TJten-
hove van Gent (1551), ouderling in de vluch
telingengemeente te Londen, in eerste uitgave
slechts 25, later 37 en allengs vermeerderd,
totdat er in 1566 eene volledige berijming ver
scheen, door Godfridus Wingius uitgegeven.
Een voorbeeld hiervan in psalm 101 vs. 1
„Van goedheid en gherichte
Öal ick stellen bij dichte,
Heer, ick wil singhen dij,
Wijsselick end van deghen
Wil ick gaen in Zijn weghen,
Totdat du komst tot mij".
Men zong deze psalmen, op koraal wijzen ge
toonzet, in de Vluchtelingenkerk te Londen,
in de samenkomsten in Vlaanderen en waar
schijnlijk in den beginne ook bij de Hagepreeken.
III. Eene berijming van Lucas de Heereuit
gekomen in 1565 te Gent, naar den tekst van
de Vulgaat, met melodiën ontleend aan de
Fransche psalmen; ze is weinig gebruikt en
stond ook als berijming beneden de beide vorige
van Van Zuylen en Utenhove
Die berijmingen hebben in zooverre hare ver
diensten gehad, dat ze het volk in kennis
brachten met den inhoud der psalmen Davids,
reeds vóór de Hervorming doorgedrongen was
op onzen vaderlandschen bodem, maar recht
populair zijn ze niet geworden. Den meesten
kans had daartoe wel Utenhove's psalmboek,
doch deze uitgave schijnt te duur geweest te
zijn om onder ieders bereik te komen.
Sinds 1566 werden die berijmingen dan ook
geheel verdrongen door het psalmboek van
Petrus Dathenusden bekenden hagepreeker, die
gebruik maakte van de Fransche berijming van
Marot, Besa en Calvy'n. Zonder eenigen tegen
stand vond die berijming ingang bij het volk,
hetwelk ook wel hieraan toegeschreven mag
worden, dat Datheen zelf de taal van het volk
kende en zich zoo uitdrukte dat zijn gezalfde
woorden weerklank vonden in de harten, dat
de uitgaaf niet zoo duur was als de andere,
en dat de melodiën reeds aanstonds konden
gezongen worden en tevens in die uitgave op
genomen werd eene vertaling van den Heidel-
bergschen Catechismus.
Datheens psalmbundel werd alles heeft
daartoe meegewerkt het Kerkboek onzer
Gereformeerde vaderen. In de artikelen van
het Convent te Wezel, waarvan Datheen praeses
was (1568), worden die psalmen met name ge
noemd als voor de kerken bruikbaar, terwijl
op de eerste Nationale Synode van Dordt (1578)
uitdrukkelijk werd bepaald, dat men in de
kerken zingen zou de psalmen van Datheen.
Van bevoegde zijde ontvingen we op onze
vraag, waarom de arbeider in de Evangelisatie
te Brussel niet daar op zjjn post blijft, nadere
inlichting, welke dienen kan ter aanvulling van
de circulaire aan de Kerken gezonden door de
kerkeraden van Brussel en Antwerpen.
Zóó zit de zaak Deze colporteur is door bi-
zondere omstandigheden in Holland geraakten
kan nu niet weer terugkeeren naar België. En
aangezien hij anders werkeloos hier in ons land
zou toeven, is hem nu als taak toegewezen te
arbeiden onder de Belgische vluchtelingen, zijn
eigen landgenooten. Kerkhof.
VIII.
Ten einde het spoor niet bijster te worden
inzake den arbeid der vrouw in de Kerk der
eerste eeuw, moet voorts wel in het oog worden
gehouden het onderscheid tusschen charisma
(bizondere Geestesgave) en ambt. Dr. Sillevis
Smitt in zijn belangrijk proefschrift over „de
Organisatie van de Christelijke Kerk in den
apostolischen tijd" omschrijft het charisma als
„het complex van bizondere Geestesgaven, die
uitsluitend in den apostolischen tijd, in verband
met de stichting der N Testamentische Kerk
op onderscheidene wyze aan de geloovigen, in
of buiten het ambt, werden medegedeeld." Daar
entegen „het eigenaardig princiep" zegt hij,
„dat in de ambtelijke bediening ligt, is, dat God
door een wonderbaar bestel zjjn Kerk wil re-
geeren door den dienst van menschen'\ Beide
konden in denzelfden persoon vereenigd zijn",
maar waren dat daarom lang niet altijd inder
daad.
Nu treedt in de Kerk der eerste eeuw de
„gave" (het charisma) veel meer op den voor
grond, dan het ambt. Alleen het a,mbt der
apostelen maakt hierop een uitzondering. De
gewone ambten zijn nog slechts in wording.
Uit oorzaak van het krachtig charismatisch leven
hebben de geloovigen zelf in de samenkomsten
een groot deel van den dienst in handen. Ook
de namen der ambten zijn nog bezig zich te
vormen. Voor verschillende diensten worden
nog allerlei namen gebezigd, die nog niet als
vaststaande namen dienst doen. 1)
Toch geeft dr. Sillevis Smitt een indeeling.
Als functiën voor heel de Kerk noemt hij
ambtelijkde apostelen charismatisch de pro
feten, de evangelisten, de leeraars. En voor de
plaatselijke Kerk ambtelijk: „de „voorstanders"
(zooals ze in onze Statenvertaling genoemd
worden), die ook allerlei andere namen dragen
opzieners, ouderlingen, herders en leeraars
en de diakencharismatischleeren, spreken
in talen, uitlegging der talen, profetie enz.
Nemen we dit nu in aanmerking, dan blijkt
dat in den apostolischen tijd de Heilige Geest
ook tal van vrouwen met het charisma begiftigde.
Maar al werd de uitoefening van dit charisma
haar onbelemmerd toegelaten, daaruit mag niet
afgeleid, dat haar de toegang tot het ambt
was ontsloten. In dit licht hebben we te bezien
b.v. de vier dochters van Filippus „welke pro
fiteerden", en evenzoo „de vrouw Jezabel", de
valsche profetes uit Openb. 2.
Zoo vinden we ook het spoor tot de oplossing
der schijnbare tegenstrijdigheid tusschen 1 Cor.
14 34 en 35 en 1 Cor. 11 3—16. Op eerst
genoemde plaats vinden we het bekende woord,
waarmee in onzen kring het vragstuk dat ons
bezighoudt als op éénmaal opgelost wordt be
schouwd „Dat uwe vrouwen in de gemeenten
zwijgen want het is haar niet toegelaten te
spreken, maar bevolen onderworpen te zijn gelijk
ook de Wet zegt; en zoo zij iets willen leeren,
laat haar in huis hare eigene mannen vragen,
want het staat leelijk voor de vrouwen, dat zij
in de gemeente spreken". Daarentegen lezen
we in 1 Cor. 11 5a (van het betoog vs. 316
de hoofdgedachte)„Maar een iegelijke vrouw,
die bidt of profeteert met ongedekten hoofde,
onteert haar eigen hoofd". Hier dus en wel
in denzelfden brief, geen absoluut bevel om te
zwijgenmaar alléénde vrouw trede in de
gemeente niet op „met ongedekten hoofde".
Mej. dr. Gerlings, deze beide plaatsen be
sprekende, houdt vast aan het verlof totprofe
teeren en bidden en bouwt daarop voort. Hier
is volgens haar, de regel, terwijl het bevel tot
zwijgen uit 1 Cor. 14 slechts op een uitzonde
ring betrekking heeft. Het doelt alleen op het
vragen stellen door de vrouw, in de gemeentelijke
samenkomsten by de beoordeeling der profetie.
Zij doe dit liever thuisgekomen, aan haren man.
Wy zouden echter zeggen het profeteeren is
meerder dan het vragen stellen over de profetie
waarom zou dan het meerdere aan de vrouw
geoorloofd zyn, en het mindere niet
Voorts zegt mej. Gerlings, hebben we hier
te doen met een apostolisch gebod voor die
bepaalde gemeente (Corinthe) n.l. met het oog
op de tijdsomstandigheden
Ook heeft Paulus alleen de getrouwde vrouw
op 'toog. De ongetrouwde valt er dus in elk
geval ganschelijk buiten, 't Een zoowel als het
ander valt echter moeilijk te bewijzen. Veeleer
is hier o. i. van toepassing Wat men gaarne
wil, gelooft men gaarne.
Onze Statenvertalers in hun kantteekening
noemen als eerste verklaring van 1 Cor. 115a,
dat het bidden of profeteeren der vrouw al
daar zou zijn op te vatten als „het in de ver
gadering aanhooren van de gem eene gebeden
of de uitlegging der profetische schriften
want dat een vrouw openlijk in de vergadering
zoude gebeden doen of de Schriftuur uitleggen
wordt hun verboden 1 Cor. 14 en 1 Tim. 2."
Er wordt echter nog een andere verklaring
aan toegevoegd, die wij, in verband met boven
besprokene omtrent charisma (gave) en ambt
in hunne onderscheidene beteekenis, de juiste
schijnt te zijn. Paulus zou dan in 1 Cor. 11
doelen op zulke vrouwen, „die met extra ordi
naire gaven van bidden of toekomende dingen
te zeggen begaafd zijnde (charisma) dezelve in
de vergadering zullen willen voorstellen, daartoe
door een goddelijk ingeven gedreven zijnde".
De apostel zou dus het gebruik van de gave
(charisma) des gebeds en der profetie aan de
vrouw in de gemeente niet willen ontzeggen,
omdat hij aan hetgeen rechtstreeks door d».n
Heiligen Geest gewrocht wordt geen hinderpalen
in den weg wil leggen. Maar overigens betaamt
de vrouw het spreken, d. i. het optreden inde
gemeente niet. Zóó hebben we dus niet in
1 Cor. 14, maar juist in 1 Cor. 11 met een
uitzonderingstoestand te doen. 1 Cor. 14 echter
stelt den regel
Uitnemend laat het zich by deze opvatting
ook verstaan, dat Paulus juist by het bid en
en profeteeren de vrouw beveelt een macht (sluier,
ten teeken van haar plaats onder den man, aan
de binnenzijde van het leven, gelyk wy vroeger
zagen) op het hoofd te hebben, om der engelen
wil. Waar toch „bidden" en „profeteeren" in
de gemeente haar slechts als by uitzondering
wordt toegestaan, uit schuchterheid ombelem
merend in den weg te treden aan den Heiligen
Geest in het uitdeel en Zyner gaven „aan een
iegelijk in het bizonder gelijkerwjs Hij wil (1
Cor. 12 11), moet de vrouw er door „de macht
op het hoofd" nadrukkelijk aan herinnerd wor
den, en er de gemeente en de engelen op wyzen,
dat die uitzondering haar positie als vrouw
niet te niet doet, en dus den regel niet opheft
dat zy het spreken (in het openbaar optreden
en derhalve in het algemeen de ambtelijke po
sitie) in de gemeente aan den man heeft over
te laten.
(Wordt vervolgd.) Kok.
1) A. W. blz. 116-129.
VOOR DE JEUGD.
Over gebrek aan deelneming aan onzen eersten
wedstrijd valt niet te klagen. Het blijkt, dat
ons raadselclubje nog wel wat anders kan, dan
raadsels oplossen, en dat zy het maken van een
opstel ook wel aandurven.
Ik geloof het in het laatste raadselnummer jj
al gezegd te hebben, dat er een goede veertig y
inkwamen, een mooi aantal om mee te beginnen.
Enkele, die niet meer meedoen aan onze raadsels,
stuurden toch hun opstel, dat is natuurlijk best.
Het meerendeel is echter van onze geregelde
medewerkers.
Doch hoe nu? De vriendjes zullen wel be
grijpen, dat het niet aangaat die veertig op
stellen in de Kerkbode af te drukken, dat
kan niet.
Maar om nu maar zoo sober weg mee te
deelen, zooveel opstellen ontvangen en die en
die hebben een prijs ontvangen, daar is ook
weinig aardigheid aan.
Het beste zal maar zyn, zoo kort mogelijk
hieronder ieder opstel even te noemen en dan
aan 't slot mee te deelen, wie er een prijs ont
vangt.
Eerst echter nog, le. dat het my voorkomt
dat de meisjes wel wat zijn achtergebleven, het
grootste aantal opstellen is van de jongens, die
nogal met den oorlog vervuld blijken te zyn.
2e. In een goed opstel moet men vooral zyn
eigen gedachten neerschrijven, daarom zyn zeker
de opstellen over den Winter in 't algemeen
wel de beste, omdat dit onderwerp meer onder
ieders bereik valt.
3e. Komt het niet alleen op een goeden stijl,
maar ook op zuivere taal en schrift aan, waar
tegen wel eens gezondigd wordt.
1. De Winter van H. Sch. Goed, doch er
kon wel wat meer van gezegd worden.
2. De Oorlog van M. J. L. Ferm aangepakt,
een paar kleine onjuistheden ingeslopen.
3. De Winter. E. B. V. Een model-opstel,
wel een prijs waard.
4. De Winter. W. M. Hebt je den W. van
niet te donkeren kant bekeken.
5. Het Kerstfeest. E. L. Wel wat arm
aan eigen gedachten.
6. De Oorlog. J. B. Ik vind het flink van
je, dat je dat onderwerp hebt gekozen.
7. De Oorlog. G. Gesch. Echt van je eigen
standpunt behandeld.
8. De Oorlog. Fr. d. K. Zeker vluchtelingen
in de buurt gehad
9. De Oorlog. P. P. Sinds je opstel is er
al heel wat gebeurd.
10. De Kerstdag. D. C. Wel wat al te
beknopt.
11. Gedichten. Jac. D. Je briefje met versjes
bracht wat afwisseling tusschen al het proza,
doch eigenlijk niet aan de orde.
12. De Winter. C. Bouch. Ik merk, datje
je oogen goed gebruikt.
13. Het Kerstfeest. J. C. v. L. Ze kunnen
by jullie goed feest vieren en je kunt het aardig
vertellen.
14. De Winter. D. Z. Jongen, de Winter
begint te B. nog niet met Juli.
15. Het Kerstfeest. I. L. Voor je leeftyd
aardig gedaan. Denk om je lessen in Ned. Taal.
16. De Oorlog. J. K. Ik weet eigenlijk
niet goed watje bedoelt, je haalt het zoo diep op.
17. De Oorlog. J. G. Je opstel valt wel
wat uit den kring van onze andere vriendjes.
18. Het Kerstfeest. Joh. B. J. Waarom
moesten ze naar Bethlehem
19. Het Kerstfeest. H. en P. A. Is er te
R. nooit geen kerst Doom
20. De Winter. Joh. B. Je zelf overtroffen,
als 't eigen werk is wel een prys waard.
21. De Winter. M. C. K. Nog al aardig
afgebracht.
22. Het Kerstfeest. P. v. L. Een leuk opstel,
net als je opstel, stel ik me je ook voor.
23. De Winter. C. v. L. Was je zelf ook
by die wedstrijd
24. De Oorlog. L. v. L. Meer Mobilisatie
dan oorlog beschreven.
25. De Winter. L. O. Zeer goed
26. Het Kerstfeest. Cath. A. Goed, doch
wel wat lang.
27. De Winter. Jac. v. W. Kort en zakelijk-
28. Het Kerstfeest. Fr. H. Een volgende
keer wat meer vertellen.
29. De Oorlog. Cath. B. Zyn die versjes
uit eigen pen gevloeid?
30. Het Kerstfeest. P. B. Alles op zyn
tyd, hé?
31. Het Kerstfeest. K. P. 't Gaat al aardig
goed.
32. De Oorlog. S. d. G. Er is heel wat
over te zeggen.
33. De Winter. A. J Sneeuwman maken
gaat niet dikwijls is 't wel
34. De Winter. P. M. St. Jammer dat er
in den W. geen bloemen zyn
35. De Winter. G. J. KI. Je houdt van
dichten is 't niet
36. De Oorlog. D. G. KL Klaar en rustig
de dingen neerschrijven.
37. Het Kerstfeest. Jac. d. J. Wel aardig
verteld.
38. De Winter. Tr. G. 't Is nog geen echte
winter vind je wel
39. De Oorlog. L. G. Een goede greep
gedaan.
40. De Winter. D. d H. Jongen een heel
stuk werk en nog niet uitgepraat.
41. De Winter. Joh. L. Goed naar myn
zin, hoor.
42. Het Kerstfeest. Ges. H. Kr. Zeer goed.
43. Joh. v. VI Je hebt er werk van ge
maakt, wat een dikke brief was dat.
44. Het Kerstfeest A. L. Een degelyk
opstel.
45. Het Kerstfeest. P. T. Je schynt in
't buitenland goed bekend te zyn.
46. De Winter. Jo v. A. Je bent de
jongste deelnemer, maar niet de minste.
47. Het Kerstfeest. Joh. v. A. Goed ge
daan.
48. De Oorlog. J. Kr. Je kunt zien, dat
ge wel eens in de krant gelezen hebt.
49. Het Kerstfeest. A. G. 't Maakt een
goeden indruk.
50. De Oorlog. C. G. 't Oog wil ook wat
hebben
51. De Oorlog. Jac. A. P. Haast had ik
gezegd lest 't best.
52. De Oorlog. M. v. B. Wat veel over
de vluchtelingen.
En nu het voornaamste, de redactie had vyf
pryzen beschikbaar gesteld, die na ryp beraad
toegewezen zyn aan
le. De Sluiker. E. B. Vermolen, Voorstraat
A 54, Willemstad.
2e. De Sluiker. D. den Hollander, Veersche
Singel S 5, Middelburg.
3e. Het Noorsche Rotskind. Joh. Elisabeth
Baayens te Nieuwdorp.
4e. Winterbloemen. Jac. A. Pieterse, Noord-
weg S 214, Middelburg.
5e. Kleine Willy. Lina Goote, Langeviele
K 232, Middelburg.
Gelukgewenscht met de pryzen.
De Jeugdredacteur.
UIT PR PERS.
In de School met den By bel kwam onder
staand belangrijk stukje voor van den heer
K. Wielemaker, dat we in zyn geheel over
nemen. Kerkhof.
„Om verstoring van orde onder de Gods
dienstoefening te voorkomen, heeft de Ker-
keraad der Ned. Herv. Gemeente te Dron-
ryp besloten, dat in 't vervolg kinderen
beneden tien jaar alleen dan in het kerk
gebouw zullen worden toegelaten, wanneer
ouders of andere volwassenen hen verge
zellen en hen voortdurend by zich hou
den".
Of de kerkeraad, in bovenstaand dagblad-
bericht genoemd orthodox of modern is, weet
ik niet en wil ik ook voor 'toogenblik niet
weten, - maar wat hy ook is, ik vind zyn
besluit niet in den geest van den Heiland,
Die niet wilde, dat men de kinderkens verhin
deren zou tot Hem te komen, 't Bedehuis be
hoort ook voor onze kleineren, die oud ge
noeg zyn, een uurtje stil te zitten, onbelem
merd open te staan. Dat de kinderen liefst
ook de oudere kinderen met vader en moe
der mee ter kerke gaan en zoo mogelijk ook
heel 't gezin by elkander zit, dit 's uitnemend
maar als vader en moeder eens verhinderd zyn,
mag ook gerust de acht- of negenjarige alleen
of in gezelschap van b.v. een elf-, twaalfjarig
broertje of zusje. Waarom niet?
„Ja maar, kinderen kunnen in de kerk soms
zoo lastig zyn".
Ja, en ook op de catechisatie, meestal vry
wat lastiger dan dezelfde kinderen op school.
Hoe zou dit zoo komen
'k Geloof, dat de oude, zeer menschkundige
dr. Van Koetsveld al in zyn tyd den vinger
op de wond gelegd heeft, toen hy er in zyn
„Pastorie" op wees, dat onzen predikanten de
zoo hoog noodige paedagogische voorbereiding
ontbreekt. Genoten zy deze, zy zouden er niet
alleen in de leerkamer, maar ook op den preek
stoel by profiteeren, en de Gemeente meteen.
Wie scherp toeluistert heusch niet om school
meesterlijk op taal of styl te vitten merkt
in tal van preeken paedagogische fouten op,
die ze met onvruchtbaarheid slaan zoowel voor
de groote als voor de kleine hoorders, 'tls
eigenaardig, dat de behoeften van beiden zoo
weinig uiteen schynen te loopen. Ik vraag
's Maandags nog al eens naar de preek van den
vorigen dag en nu gaat 't schier altijd opvan
een preek, waaraan blijkbaar de kinderen iets
gehad hebben, hebben ook meestal de volwas
senen 't meest genoten. Wil dat zeggen, dat de
preeken dus allemaal laag by den grond moeten
blyven? Volstrekt niet.
'k Heb eens een preek gehoord van ds. Talma
(later Minister), toen hy nog in Vlissingen stond,
over Joh. 12 27, 28a dus geen zoo een
voudige stof, en ds. Talma is niet gewoon, aan
de oppervlakte te blyven, en deed 'took toen
niet. O. a. sprak hy uitvoerig over 't begrip
„verheerlijken", en definiëerde dit als 't in zyn
geheele wezen openbaar worden Jezus wordt
verheerlijkt reeds aan 't kruis, omdat daar Zyn
oneindige liefde in haar gansche volheid open
baar wordt, 't Was dus geen preek, die men
volgen kon zonder nauwkeurig te luisteren en
na te denken. En toch wisten juist van deze
preek de kinderen vry wat te vertellen.
Een ander voorbeeld. Ook wylen dr. L. H.
Wagenaar preekte niet oppervlakkig of laag
by den grond. Eens hield hy in een naburige
gemeente een preek over de bekeering van Saulus,
waarin hy uitvoerig 't begrip „bekeering" ver
klaarde. Den volgenden Maandag werd my
't gehoorde zeer goed terugverteld door een
tienjarig meisje.
Dr. Obbink nu prof. Obbink te Utrecht
sprak eens by ons over Farizeër en Tollenaar
en vertelde daarbij heel aanschouwelijk, hoe
zoo'n Farizeër naar den Tempel ging en hoe
hy „zich stelde" ten gebede. Een der grootste
bengels, die ik ooit op school gehad heb, wist
dit byna woordelijk na te vertellen.
Ik wil maar zeggen er kan in de kerk wel
zóó gepreekt worden, dat de kinderen er iets
aan hebben als de prediker maar den noo-
digen tact bezit, 't zy dan als aangeboren gave,
't zy door leering en oefening. En 'k geloof,
dat wy, onderwijzers, wel een klein beetje recht
hebben, er op aan te dringen, dat onze predi
kanten in dezen doen wat zy kunnen, 't Kan
ons niet onverschillig zyn, of onze leerlingen
op den duur tot de kerk getrokken dan wel
van haar afgestooten worden. En daarby is de
paedagogische tact van den predikant een mach
tige factor. Een onpaedagogische handeling
van den catecheet is niet zelden oorzaak, dat
een jongen niet meer ter catechisatie komt.
Een wyze van preeken, die niet beantwoordt
aan den paepagogischen eisch weet belangstel
ling voor uw onderwerp te wekken, vervreemdt
vooral jongere menschen van de kerk, wanneer
geen drang of dwang van ouderen achter hen
staat.