Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 29e Jaargang. Vrijdag 15 Januari 1915 JSTo. 3, UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. Ifl/IELENGA, CHR. BRUINS, F. J. v. d. ENDE, A. D. C. KOK, J. H. LAMMERTSMA, L. v. LOON, 0. POL en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijs: franco aan huis per half jaar 70 cent. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de AdministratieA D. LITTOOIJ Az. Middelburg. DE DINGEN MIJNS VADERS. De twaalfjarige Jezus was,misschien voor de eerste maal, met zijne ouders uit Na zareth te Jeruzalem aangekomen, om aan te bidden in Gods heiligen tempel. Hij had nu den leeftijd bereikt, waarop Hij als zoon der Wet" voortaan zou mogen deel nemen aan al de diensten, welke de wet den bondeling voorschrijft. Hij was mondig geworden in wettelijk opzicht. Reeds voor lang had Hij den drang in zich gevoeld, om mee op te gaan naar Jeruzalem, en het was de innige begeerte Zijner ziel ge weest, om op het Paaschfeest, het feest bij uitnemendheid, mee in de volle feestvreugde te mogen deelen. Nu Hij voor de eerste maal gelegen heid had van het heilig privilegie der wet gebruik te maken, dronk Hij met volle teugen de weelde in van het verkeer in Gods huis. Hij had zich in den voorhof des tempels naar de hal begeven, waar zich de scholen der rabbijnen bevonden. Scherp, in eerbiedige houding, legde Hij het oor te luister naar de lezing en de verklaring der Schrift door de leeraren, en alles ver ried bij Hem de brandende begeerte, om, aan de voeten der leeraren zittende, luis terende en vragende, wijs te worden in de dingen Gods. Geleerde rabbijnen, aangetrokken door zijn leergierigen aard en scherpzinnige op merkingsgave, hebben Hem in hun midden opgenomen, om rustiger met Hem te kun nen spreken. Zij onderwijzen de Schrift, en Hij stelt vraag op vraag. Hij geeft ook antwoorden op de vragen, Hem gesteld, op kinderlijke, eenvoudige wijze. Maar in die vragen en antwoorden straalt zijn in- en -doorzicht door in de dingen Gods. Zijne vragen raken ongetwijfeld den Messias en Diens rijkze betreffen den gezondenen des Vaders en Diens werk. Diep van zin, doen ze de omstanders ontstellen, omdat ze iets zien schitteren van de heerlijkheid van Zijn persoon. Bij Hem zeiven dringen ze met steeds meer kleur de overweging naar voren»ben Ik het Plotseling klinkt de angstige vraag in Zijne ooren»Kindwaarom hebt Gij ons zóó gedaan?" Die vraag is een zacht verwijt, door zijne moeder in overhaasting, uit moe derlijke bezorgdheid, geuit. Op eenigen afstand staat Jozef, in wiens naam mede de zachte berisping tot Hem wordt gericht »Zie, Uw vader en ik hebben u met angst gezocht." Maar Hij antwoordt Zijne moeder rustig op haar overhaaste ondervraging. Hem gezocht 1 Dit verwondert Hem in de hoogste mate. Hebben Jozef en Maria dan geen rechte kennis aangaande Zijn persoon? Waar kunnen zij Hem anders zoekenen waar kunnen zij Hem anders vinden dan ter plaatse, waar Hij weet, dat Hij thuis is. Het zacht verwijt van Zijne moeder en van Zijnen pleegvader wijst Hij in teedere liefde af. Hij staat jegens zijn ouders niet schuldig door eenig verzuim. Zij zullen Zijn doen zelfs geheel moeten billijken, indien zij maar begrijpen, wie Hij is, en wat Hij op aarde heeft te doen. Hij is in het huis, waarin Zijn Vader woont. Zijn menschelijke natuur is thans in zooverre tot ontwikkeling gekomen, dat Hij in den tempel Zichzelf heeft leeren kennen in de geheel eenige betrekking tot Hem, die in dezen tempel wordt aangebeden. Hij noemt God Zijn Vader, Zijn eigen Vader, en kent nu zichzelve als de Eeniggeborene Zone Gods. Maar dan spreekt het ook vanzelve, dat niet Jozef en Maria allereerst hunne aanspraken op Hem kunnen laten gelden, maar dat Hij allereerst de kinderplichten heeft te vervullen jegens Zijn eigen Vader, en naar de vervulling van die plichten moeten Zijn pleegvader en Zijne aardsche moeder Hem beoordeelen. Hij heeft in den dienst van Zijn eigen Vader op aarde een bepaald werk te verrichten. Hij moet bezig zijn naar 's Vaders wil, in alle aan gelegenheden des Vadersin al datgene, wat tot het werk, tot de eere Zijns Vaders behoort. Hij moet bezig zijn. Dit is het hoog-ernstige moeten", dat de heilige drijf kracht is in heel Zijn verlossingswerk, en dat later telkens over Zijne lippen zal komen. Hij moet bezig zijn in de dingen Zijns Vaders, nu in den tempel, straks buiten den tempel. Als Hij den tempel verlaat, gehoor ge vende aan de noodiging Zijner ouders, is het afgaan met hen een eeren van de ordi nantie Zijns Vaders. Hij is zich thans van tweeërlei verhouding helder en klaar be wust. Wat zijn menschelijke natuur aan gaat, heeft Hij Jozef, zijnen pleegvaderen Maria, zijne moeder, in de ouderrechten te erkennen, en in kinderlijke liefde aan hun ouderlijk gezag zich te onderwerpen. Maar Hij kent nog een andere, een veel hoogere betrekking dan de aardsche. Hij is God uit God, van boven geboren, op aarde ge komen, om zich vrijwillig te stellen onder Gods wet, en Gods ordinantiën te eeren. Zie, Hij gaat thans terug, naar Nazareth. De voet, die eerst met onweerstaanbaren drang naar den tempel was heengetrokken, volgt terstond weder onderdanig het spoor, dat de wil Zijner ouders Hem wijst. Heilige plicht riep Hem thans naar Galilea terug. Hij moet bezig zijn in de dingen Zijns Vaders. Hij moet hier houden de ordinantiën zijns Vaders, ook de ordinantiën van het vijfde gebod »Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land dat de Heere uw God u geeft". In dat besef gaat Hij met Jozef en Maria uit het heiligdom Zijns Vaders te Jeruzalem, naar de arbeiderswoning van Zijn pleeg vader te Nazareth. Denk u een-en-twintig j aren later. Weer is Hij te Jeruzalem, op het feest, waarop het Pascha wordt geslacht. Niet naar Na zareth terug voert Hem thans Zijn weg. Als uw Borg en Middelaar gaat Hij naar Golgotha, om te lijden en te sterven aan het kruis, tot eene verzoening van al onze zonden. Hij heeft dadelijke gehoorzaamheid betoond, door heel Zijn aardsche leven te stellen onder Gods wet. Hij wil ook den Vader eeren, in lijdelijke gehoorzaamheid, gehoorzaam zijn tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Hij moet bezig zijn in de dingen Zijns Vaders. Hij is de Midde laar, die in gehoorzaamheid is volmaakt. Zóó zien we Hem als een toonbeeld van volmaakte gehoorzaamheid. Hij gehoor zaamde, en hield in de onderdanigheid aan vader en moeder hoog de goddelijke ordi nantie van het gezag. Laten kinderen, jongelingen en jongedochteren, reeds in hun jeugd op Hem zien, en hunne ouders onderdanig zijn. De geest uit den afgrond predikt revolutie opstand tegen God door verzet tegen vader en moeder, en tegen allen, die over ons gesteld zijn. Eigenzin nig, aanstellerig wordt door jongen van jaren gespot met het gezag. Het woord van Christelijk vermaan roept menigmaal vijandschap te voorschijn in plaats van druk. O eer toch uwen vader en uwe moeder, en zoek verzoening voor de zonden uwer wederspannigheid bij Christus, die gehoorzaamde in leven en sterven. Maar we hebben ook in gemeenschap met Christus, en in Christus' kracht, een werk op aarde te doen, en bij dat werk het kruis niet te schuwen, ofhetmurmu- reerend te dragen. Innige liefde tot God is de machtige drijfkracht, die altijd weer ziel en lichaam in beweging brengt voor de eere van God, uwen Vader in Christus. Zij dan ons aller' arbeidsprogram, zoo lang we op aarde zijn, ons hoog en heilig ideaal, door Gods genade, in ons doen en in ons lijden»bezig te zijn in de dingen van onzen Vader". Zulk een levensdoel maakt het moeite-volle leven op aarde zoo heerlijk en rijk. Lammertsma. KERKELIJK LEVEN. Ter gedachtenis. Afzonderlijke nummers 3 cent. Advertentieprijs 15 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAYE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. En hij zeide tot henWat is het* dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moest zijn in de dingen Mijns Vaders? En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onder danig. Luc. 2 49—51a. III. Was het vreemd, dat de Doleantie en de Afscheiding voor het bewustzijn van ons volk zeer veel verschilden en naar veler oordeel nooit overeenkomen zouden? Wel neen. Vooreerst hadden de luiden jaren achter elkander geheel onderscheiden paden bewandeld en menigmaal met elkander geredetwist zonder één schrede nader tot elkander te komen. Vervolgens hadden de gescheidenen zich steeds beroepen op de artikelen 27, 28 en 29 der Nederlandsche Be lijdenis om de Afscheiding te rechtvaardigen en zoo ontstond de meening, dat er geen andere weg was om gehoorzaamheid in het kerkelijke aan den Koning der kerk te bewijzen. Afscheiden van de valsche kerk en zich voegen by de ware kerk, ziedaar de roeping van allen, die geen andere regeering over de Kerk dulden dan die van Christus. Vast in hun overtuiging stonden dan ook allen die der roeping gehoor gegeven hadden, dat die kerken ware kerken waren. Wel hadden de voormannen uit dezen kring meermalen gezegd tegen de Gereformeerden, die in het Herv. Kerkgenootschap achtergebleven waren wy verlangen niet, dat gy doet, wat we gedaan hebben, maar dat gij ophoudt trou weloos te zyn aan den koning dien God gezalfd heeft over Sion. Toch het volk der Afscheiding had het aangehoord zonder te beseften, dat er nog een andere mogelijkheid was. Nu kwam de Doleantie, die beweerde, dat zjj de plaatselijke Kerken vrijmaakte zelfs daar, waar reeds jaren een Chr. Geref. gemeente be stond. Gelyk het niet anders kon, werd deze gedachte er ingehamerd en zy die in haar een Reformatie eerden, oordeelden dan ook, dat zy nu hadden de eenige ware kerk op die plaats. Volgens hun zienswijze moesten nu de Chr. Geref. maar spoedig hun kerkelijke tent oprollen en vragen, of zy weer een plaats mochten hebben in de altyd beslaan hebbende Geref. Kerk. Er was geen enkele reden denkbaar, waarom zy zich nog op een afstand zouden houden en niet meehelpen aan den opbouw van het oude maar nu herleefde Jeruzalem. Zy dachten er natuur lijk niet aan om tot de Chr. Geref. over te gaan, want zy waren de wettige voortzetting van de oude kerk van Christus op die plaats. By de vereeniging in 1892 ging men uit van de gedachte, dat beide kerken een vrucht waren van de doorwerking van een en dezelfde belijdenis en dat zy beiden op den bodem dier belijdenis een plaats hadden. Zeer duidelijk en kras kwam dit uit in de bepaling, dat de Doleantie voortaan geen kerk meer zou vrijmaken op een plaats, waar reeds een Kerk der Scheiding was. Wat geschied was, kon niet ongedaan gemaakt worden en werd dan ook voor ieders rekening gelaten. Voortaan zou het streven zyn om met vereende krachten de gedeeldheid, welke er nog was, weg te nemen. Onze overleden broeder de Jager was al vroeg tot het inzicht gekomen, dat het roeping was toenadering te zoeken. Hy van zyn zyde lichtte de gemeente in, maakte dui delijk, dat de Afscheiding de Doleantie niet uit sloot en dat de Doleantie het werk der Afschei ding niet vernietigen kon. In de gebeurtenissen van 1831 en 188G zag hy een werk, dat gediend had om wat in de oude Gereformeerde Kerken ingedrongen was en tegen de belijdenis streed te verwijderen er van overtuigd, dat beide groepen langs een verschillenden weg hetzelfde doel hadden beoogd. Menigeen, die tot dusver vertrouwen in hem stelde, vroeg zich bezorgd af, of ds. de Jager veranderd was. Kalm en bedaard echter bleef hy doorgaan en zyn kerke- raad begreep dan ook, dat een gedeeld leven schadelijker vrucht voor heel het leven zou af werpen en was niet ongenegen om onderhan delingen te openen. De andere kerk kwam ook tot inzicht, dat zy die Afscheiding verkeerd beoordeeld had en dat er geen overwegende oorzaken bestonden om naast elkander voort te leven. Het gelukte wel niet dadelyk, maar op den duur kwam de ineensmelting tot stand. Niemand behoeft zich voor te stellen, dat het nu dadelyk alles rooskleurig was, want dit is niet zoo. Als eerste gevolg van de ineen smelting kwam nu aan de orde, dat de leden, die in Oostkapelle en Gapinge woonden, ook behooren moesten tot de kerken van deze dor pen. Gelyk het behoorde, zoo kwam het. Het was voor enkelen, die zoolang hun heugde steeds te Serooskerke meegeleefd hadden, niet aange naam, maar ter wille van de belijdenis ging het door. De beide kerkeraden waren samen gebracht, en het ligt voor de hand, dat er wel eens wrijving was. Onze broeder ondervond, dat niet ieder evengoed begrepen had, wat de in eensmelting was. Hy heeft er uren van mis moedigheid gekend, die een schaduw wierpen op het vele goede, dat aanvankelijk verkregen was. Maar hy bleef het doel in 't oog houden en ging door goed en kwaad gerucht heen. Gesloten van karakter als hy was, verbergde hy wat hem hinderde en predikte steeds het woord des Heeren, wetende, dat dit alleen gezag en heerschappij moet hebben over de consciëntie. Nooit heeft hy om medelijden gevraagd, maar steeds heeft hy met vaste hand het spoor ge wezen, waarin de gemeente moest wandelen. Door zyn zachtmoedigheid, door zyn onberis- pelyken wandel, door nooit zyn eigen belang op het oog te hebben, maar aldoor het heil der gemeente te zoeken won hy de achting ook van hen, die uit de Doleantie waren en het is gebleken, dat een trouwe uitlegging en toe passing van het Woord Gods een grooten in vloed uitoefent op de consciëntie der menschen. Daaraan is het toe te schryven, dat hy de laatste jaren van zyn leven heeft kunnen arbeiden in breeden kring. Of by steeds de waardeering ontving welke liy waardig was, is een andere vraag en misschien zyn er wel, die by zichzelf denken, het was voor ons beter geweest, wanneer we onzen be jaarden predikant het leven aangenamer hadden gemaakt Doch we mogen gelooven, dat God naar zyn belofte ook voor hem alle dingen wel gemaakt heeft en dat alles hem ten goede is geweest. De lyst der dooden, aan wie we in ons leven gehecht waren, is door zyn heengaan al weer met één naam vermeerderd en het her- ii nert ons met nadruk, dat het zalig is tè mogen werken, zoolang het dag is. Ds. de Jager heelt het mogen doen en nu God hem na zoo korte rust heeft weggenomen zeggen we het is goed.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 1