Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Eedaeiie fan: Os.L. B091A, Os. RJJ. YAM DER YEEH en Os. J. 0. WIELEMGA.
lie Jaargang.
Vrijdag 19 December 1913
No 27.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
iBOHHEMEMTSPRIJS
Dntëker-DiiBever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
PRIJS DER ID YERTEHTIEN
ZEEUWSCH KERKBLAD verschijiit
thans voor het laatst. Wij meenden dit
te mogen doen, want onze lezers ontvin
gen reeds één nummer meer dan liet be
paalde aantal. Bovendien vallen de Kerst
dagen ditmaal juist op Donderdag en
Vrijdag, wat voor een geregelde bezorging
lastig is. Het eerste nummer van het
gecombineerde blad wordt aan onze abon-
nenten verzonden den eersten Vrijdag in
't Nieuwe jaar. DE REDACTIE.
DE DIENSTMAAGD DES HEEREN.
Op een wenk des Allerhoogstenis Gabriël,
Gods voortreffelijke Engel, uitgegaan naar
het stadje in Galilea, genaamd Nazareth.
Aldaar heeft hij in het oor der maagd de
boodschap gefluisterd, welke God hem
toebetrouwd had.
Een vriendelijke groetenis leidde de
boodschap bij Maria in. De Engel zeide
tot haar: Wees gegroet, gij begenadigde!
de Heere is met u, gij zijt gezegend on
der de vrouwen.
Met geruststellend woord nam hij ver
volgens de ontroering weg, die zich van
Maria meester gemaakt had, zeggende
Vrees niet, want gij hebt genade bij God
gevonden.
En toen, o, met van blijdschap stralende
oogen heeft hij het haar gezegdMaria
zie, gij zult bevrucht worden en eenen
zoon baren, en zult zijnen naam heeten
Jezus; deze zal groot zijn en de Zoon des
Allerhoogsten genaamd wordenen God
de Heere zal hem den troon van zijnen
vader David geven, en hij zal over het
huis Jakobs koning zijn in der eeuwigheid,
en zijns koninkrijks zal geen eindo zijn.
Eindelijk, tegemoetkomend, heeft hij
haar bezwaar weggenomen. Zij hoort uit
zijnen mond dat de Heilige Geest over
haar komen en de kracht des Allerhoog
sten haar overschaduwen zaldaarom zal
de heilige vrucht van haren schoot Gods
Zoon genaamd worden. Bovendien wordt
haar, tot sterking des geloofs nog een
teeken gegeven in de zwangerschap van
haar nicht Elizabeth. Terwijl de Engel
ten laatste aan Gods almogendheid haar
herinnert; want geen ding zal bij God
onmogelijk zijn.
Toen was het genoeg. Toen boog Maria
het hoofd, en met aanbiddende ziel ant
woordde zij GabriëlZie, de dienstmaagd
des Heeren mij geschiede naar uw woord
Wie bewondert haar niet, de gezegende
onder de vrouwen, de van Godverkorene
en begenadigde Maria?
Welk een ootmoedig, vertrouwend ge
loof, waardoor zij het woord des Engels
aanneemt, om er met haar ziel in te
rusten. Ongeloof is in haar hart niet ge
weest. Getwijfeld heeft zij geen oogen-
biik. Zij had alleen maar een vraag, een
volkomen verklaarbare en gewettigde vraag.
En als Gabriël op die vraag haar ant
woordde, door Gods verborgenheden haar
te openbaren, was het haar onmiddelijk
goed en genoeg zij geloofde, zij verwachtte
dat de Heere doen zoude naar alles, wat
Hij door den mond van zijnen Engel ge
sproken had.
Welk een overgegevenheid, die ze uit
spreekt door zich zelve dienstmaagd des
Heeren" te noemen Velen staan tegen
Gods bekend gemaakten wil op, zij brie-
schen er met hun gansche wezen tegen
in, en moeten eerst met Jona in den visch
vóór ze het tegen God opgeven. Anderen
worden wel voor zoo schrikkelijke zonde
bewaard, maar hebben toch strijd, langen,
hangen, zwaren strijd te voeren, eer zij
zich gewonnen geven en klein, gewillig,
volgzaam voor hun God worden. Maar
Maria heeft tegen Gods wil niets in te
brengen. De Heere is haar God en Koning.
Die kan spreken, en zij zal niet alleen
hooreir," maar zich ook voegen naar zijn
heiligen wil. De Heere doe wat goed is
in zijne oogenzij buigt het hoofd, zij is
en blijft zijne dienstmaagd.
En welk een heilige en blijde begeerte
wordt er geboren in hare ziel door de
boodschap des Engels. Neen, zij zal niet
alleen maar zonder tegenspraak zich
schikken naar den wil des Heeren en
lijdzaam toelaten al wat Hij aangaande
haar besloten heeft, maar 't is haar ook
een oorzaak van hooggestemde blijdschap.
»Mij geschiede zegt zij met heilige be
geerte. Dat God het doeDat de Be
loofde aan de vaderen kome, door haar
en voor haarDat zij moge dragen en
baren Hem, die zijn volk zalig maken zal
van hunne zonden, die over het huis Ja
kobs koning wezen zal in eeuwigheid.
Zóó vol van blijdschap en begeerte is zij,
dat, na 't vertrek des Engels, haar hart
in een lofzang zich uitspreekt, waarin zij
jubeltMijne ziel maakt groot den Heere,
en mijn geest verheugt zich in God, mijnen
Zaligmaker, omdat Hij de nederheid zijner
dienstmaagd heeft aangezienwant zie,
van nu aan zullen mij zalig spreken al
de geslachten
Hoe groot is deze MariaHoe staat
zij daar in de Schrift ons geteekend als
de gezegende onder de vrouwen, die rijke
genade bij God had gevonden Meer dan
eens is zij met Eva, onze stammoeder in
het Paradijs, vergeleken, róaar hoe is het
voordeel dan geheel aan hare zijde. Eva
wilde geen dienstmaagd zijn, zij zette
haren wil in de plaats van dien van God,
en zij maakte zich zelve, hare man
en de gansche wereld rampzalig. Maria
noemt zich »de dienstmaagd des Heeren",
onderwerpt zich met blijdschap, en
baart den Verlosser der wereld Eva
kon geen verborgenheid dragen, wilde
weten wat nog bedekt moest blijven, hun
kerde naar een geopend oog. Maria aan
bidt de verborgenheid en volgt met ge
sloten oog den Heere! Eva wil groot
worden door te wandelen bij eigen licht.
Maria werpt zich in het stof, en maakt
God groot in haar lofzang
Toch was Maria een Eva's dochter.
Maar genade was aan haar verheerlijkt!
En daarom is er hope, ook voor ons. Van
ons zeiven opstandelingen en wederstre-
vers. Maar door genade een dienstmaagd
of een dienstknecht des Heeren. Dat bidde
onze ziel van Hem, die mildelijk geeft en
niet verwijt.
En de Engel ging van haar weg.
Gabriël had niet langer te blijven. Hij
had zijn last verricht, en haastte zich nu
naar den Troon terug, om te boodschappen
dat de maagd zijn woord geloofd had.
Dat het Gods boodschappers en dienst
knechten altijd zoo gaan mocht, als het
den Engel gebeuren mocht te Nazareth
Dat zij steeds hun Zender konden zeggen
wy hebben uw woord verkondigd en het
is van menschen geloofd geworden
Maar helaas het woord bij Jesaia zal
op hunne lippen wel nooit verstommen
wie heeft onze prediking geloofd, en aan
wien is de arm des Heeren geopenbaard
En toch hebben ook zij ten slotte in Gods
wil te berusten, en zich er diep van te
doordringen dat er. zoo velen gelooven zul
len, als er verordineerd zijn ten eeuwigen
leven. Zij hebben te zaaien, met getrouw
heid en ijver, de uitkomst van den Heere
verwachtende.
De goddeloozen zullen blijven volharden
in hun ongeloof, en daardoor hunne ver
doemenis verzegelen.
De verslagene harten zullen blijven
vragenwat moeten wij doen om zalig
te worden en hun zal het Evangelie van
Jezus Christus verkondigd worden tot ver
troosting en zaligheid. De Heere zelf zal
zich een toegerust volk vergaderen. En
heil onzer, indien wij van goeder harte
gelooven en belijden mogen Met de dienst
knechten en dienstmaagden des Heeren
zal ik verheerlijkt worden
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Op 't eimle van 't jaar.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
En Maria zeideZie, de dienstmaagd
des Heerenmij geschiede naar uw
woord. En de Engel ging weg van haar.
Luk. 1 38.
Van der Veen.
Het oude jaar nadert zijn einde. Aan alles
is het merkbaar. Hoewel het weer bijzonder
gunstig is, en niemand schier begrijpt, dat we
reeds vlak bij den kortsten dag zijn, toch is
het wel duidelijk, dat slechts enkele dagen ons
scheiden van het nieuwe jaar. Buiten is het
zoo stil, gij hoort bijna geen vogel meer. Geen
leeuwerik zingt meer zijn lied uit de hoogte,
geen lijster vergast ons meer op zijn welluidend
gefluit, zelfs de drukke en beweeglijke vinken
onthalen ons niet meer op hun liefelijke tonen.
De boomen staan ontbladerd en teekenen hun
naakte takken tegen de lucht af. Wel zijn de
weiden nog groen, maar overigens liggen de
velden rustig te droomen en vergaderen in hun
rustigen winterslaap nieuwe krachten tegen het
voorjaar. Er heerscht weinig vertier, alleen
de Kerstdagen brengen eenige rimpeling en
afwisseling in de wateren van het leven. Zij,
die zaken doen, merken het ook wel, dat alles
tot rust komt.
Het is zeker een wijze beschikking, dat we
zulke dagen ook krijgen, want zij stemmen tot
meerderen ernst en tot nauwgezetter nadenken.
Wat moet het leven van hen, die geen verleden
en geen toekomst kennen, toch ledig zijn. De
jaren verdwijnen als een damp voor den wind,
maar hebben ons toch iets te zeggen. Voorde
Gereformeerde Kerken in ons land en bij name
in ons gewest was het een goed jaar. Zij hebben
hun weg zonder veel stoornis kunnen bewan
delen en hun arbeid geregeld verrichten. Geen
enkele der predikanten werd ons door den dood
ontnomen en van bijzondere moeielijkheden was
weinig sprake. We achten dit een bijzonder
voorrecht, want wie eeniger mate weet, wat
er tegen de kerken aan den arbeid is, verstaat,
dat het wel stemmen mag tot erkentelijkheid.
Wij kunnen niet aangeven, wat de vrucht op
dezen arbeid geweest is, maar we mogen ge
looven, dat hij niet ijdel geweest is. Een oogen-
blik scheen het, dat onze kerken ook rechts-
streeks betrokken zouden worden in den staat
kundigen strijd van dezen zomer, wijl het toen
zittend ministerie iets wilde doen om het on
recht aan onze kerken reeds gedaan te verzach
ten, doch weldra werd het weer teruggenomen,
zoodat het geen onderwerp van bespreking kon
opleveren. Het is ons niet gebleken, dat onze
kerken er over getreurd hebben, want het zou
haar, indien de regeering eens dit doel had
kunnen bereiken, voor een moeilijke vraag ge
plaatst hebben. Maar we waardeeren het toch,
dat er onder hen, die in hoogheid geplaatst
waren, enkelen zich bevonden, die van oordeel
waren, dat het tijd werd om aan het bestaande
onrecht een einde te maken. Hoe de kerken
er over denken, is niet een zaak van de hooge
overheid, welke geroepen is om recht te doen
en gerechtigheid lief te hebben.
De oplossing van de kerkelijke kwestie, welke
reeds zooveel nadeel in ons vaderland gedaan
heeft, is geen enkele schrede nader gekomen
in ons gewest, het lijkt ons zelf toe, dat de
toestanden meer verwardraken. Er is nog wel
een weinig werking en beweging, maar er is
niemand, die helder den weg aanwijst, langs
welken de goedwilligen gaan moeten. De waar
schuwing tegen de Afscheiding en de Doleantie
heeft luider en krachtiger geklonken, dan wel
vroeger, maar wat er gedaan moet worden om
den onhoudbaren toestand te ontkomen, werd
niet duidelijk gezegd. De vraag komt wel eens
op, of de Gereformeerde Kerken zich wel be
wust zijn van de gewichtige roeping, welke zij
ook in dit opzicht hebben. We drukken het
zeer voorzichtig uit, wijl we wel weten hoevele
de bezwaren zijn, welke we bjj het aangrijpen
van onze taak zullen ontmoeten en we kunnen
wel verklaren, dat we licht het ideaal dat de
mannen der Afscheiding exT'die der Doleantie
hadden, uit het oog verliezen. Zjj hebben niets
minder begeerd dan een samenwonen van alle
gereformeerden op een kerkelijke erve en hoever
staan we nog van deze vervulling af. We stel
len ons zoo gemakkelijk tevreden, wanneer we
een kring hebben, waarin wè rustig leven kan
nen, zonder te bedenken, dat we vóór alle dingen
het oog moeten hebben op de vergadering van
de Kerk van Christus.
Het komt me dan ook voor, dat de Gerefor
meerde Kerken ruime stof tot danken hebben,
want God was goed en zjjne weldaden waren
vele, maar eveneens is er oorzaak van diepe
verootmoediging, omdat onze ijver bij lange na
niet geëvenredigd was aan de moeieljjke en heer
lijke taak, waartoe we ons hebben aangegord.
Er bleef zooveel onafgedaan, dat gedaan had
moeten worden er werd wel eens iets gedaan,
dat beter gelaten ware geweest. Doch laat
elke onzer kerken zich ernstig afvragen, hoe zjj
gewandeld en gearbeid heeft in het afgeloopen
jaar en dan zullen al onze kerken wel de on
veranderlijke trouw van onzen God verheffen
en drang gevoelen om ook voor al het zondige
bedekking te zoeken in het bloed, dat reinigt
van alle zonde. Bouma.