Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds.L. BOUMA, Ds. R. 1. TAM OER TEEN en Os. i. D. WIELENGA.
lie Jaargang.
Vrijdag 28 November 1913
No 24
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HHEMEITSPBIJS
Drukker-üitgever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
PRIJS DER AD VERTERTIEN
VERTROOSTING EN VERSTERKING.
In den heiligen dienst van Gods knechten
gaan de prediking en het gebed samen.
De Heere heeft ze bijeen gevoegd, en rechte
dienaren scheiden deze twee nimmer. Zoo
hoort ge de Apostelen dan ook zeggen
Wij zullen volharden in het gebed en in
de bediening des Woords (Hand. 6 4.)
En ook in bovenstaande tekst ziet ge, dat
Paulus, nadat hij 't Woord aan de Thes-
salonicensen bediend, en met vele en be
wegelijke vermaningen hen verwakkerd
had, het zaaisel des Woords besproeit met
de wateren des gebeds. Voor de getrouwe
dienaren tot opmerking en ter navolging
Paulus richt zijn bede tot onzen Heere
Jezus Christus zelfen onzen God en Vader.
De Zaligmaker gaat hier voorop, als Mid
delaar. Door Hem hebben wij de vrijmoe
digheid in het gebed, en den toegang met
vertrouwen. Hij, die op Golgotha voor
onze zonden gestorven is, heeft ons dit
koninklijke woord gelatenAl wat gij den
Vader bidden zult in mijnen naam, dat
zal Hij u geven, opdat de Vader in den
Zoon verheerlijkt worde. En wie nu Jezus
in geloof aankleeft, en daarom Hem »onzen"
Heere Jezus Christus noemt, die gaat met
alle heiligen geduriglijk tot den troon der
genade, om daar in zijnen naam biddend
het »Abba, Vader" op de lippen te nemen.
Want door Christus is God »onze God
en Vader". In Hem was God de wereld
met zich zeiven verzoenende, hunne zonden
hun niet toerekenende. De klove tusschen
zijn heilig Wezen en den zondaar is ge
dempt, de vervreemding heeft opgehouden,
de schuldige wordt aangezien met vergevend
oog, en die een kind des duivels zich be
lijden moest, wordt een kind van God
gesteld, dat in Gods rijke Vaderliefde zich
verblijden mag. Want zoovelen Christus
aangenomen hebben, dien heeft Hij macht
gegeven kinderen Gods te worden, name
lijk, die in zijn naam gelooven.
Tot dezen God en Vader zag Paulus
met vrijmoedigheid op, om voor de ge-
loovigen te Thessalonica heil te vragen.
Immers mocht hij zeggenDie ons heeft
liefgehaden gegeven heeft eene eeuwige
vertroosting en goede hope in genade. Het
is niets vreemds, dat in het hart van Gods
kinderen twijfelingen gevonden worden.
Indien ze daarin van zelf niet opkomen
uit den boozen en ongeloovigen ondergrond,
dan zaait de duivel het zaad des twijfels
er wel in, met milde hand. Deze twijfe
lingen hebben echter maar zelden betrek
king op Gods macht, doch gaan meestal
over Gods willende liefde. Zou God wel
willen Zou Hij ons wel willen geven,
wat wij Hem vragen? Zulke vragen, en
dan in menigte, rijzen er vaak op in het
schuldig zich voelend harte. Maar Paulus
ruimt deze bezwaren en twijfelingen uit
den weg. Juist in zijn gebed herinnert
hij aan de liefde, waarmede God ons heeft
liefgehad. En deze liefde is even groot
als vrij, zij is onveranderlijk en eeuwig,
een gansch zeer milde en overvloeiende
fontein van alle zegeningen en goeden.
Zouden wij dan van God niet mogen ver
wachten, wat wij in onze armoede en
ellende van Hem bidden O, gij arm
harte, gij behoeft uw God niet te bewegen
tot uwe hulpe, maar Hij was in zich zeiven
bewogen en Hij is tot in alle eeuwigheid
bewogen over elk, die Hem in Christus
als Vader aanroept.
Trouwens, Hij heeft u dan ook reeds ge
geven »een eeuwige vertroosting."Niet maar
blijken van zijn gemeene gunst en liefde,
in welke alle schepselen zich mogen ver
heugen, want de Heere onderhoudt men-
schen en beesten. Niet maar zulke ver
troostingen als die, waardoor God, naar
zijne groote goedertierenheid, op aarde
dikwijls de tranen van menschenkinderen
droogt, en welke vertroostingen toch maar
voor een tijd zijn, en met den dood op
houden. Neen, maar een eeuwige vertroos
ting, heeft God zijn volk gegeven. De ver
troosting, die er voor hen ligt in de be
lofte van het eeuwige leven, waarin de
schatten der zaligheid zijn. Het is waar,
dat het gezicht op die vertroosting niet
altijd even helder is, maar dan blijft het
recht op die vertroosting hun toch ge
waarborgd in Gods beloften, die niet lie
gen kunnen. Het kan ook wel gebeuren,
dat de genieting van die vertroosting in
sommige tijden gering is, maar dan blijft
hare verwachting desalniettemin toch vast
en zeker, want Christus heeft het leven
met zijn dood voor hen verworven. Zij
zijn door den Heere onder de belofte be
sloten Zalig zijn ze, die treuren, want zij
zullen vertroost worden. De tijd komt
zeker en gewis, waarin het woord vervuld
zal worden
»Maar 't vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wensch verkrijgen
Want God heeft hun gegeven »een goede
hope in genade". Het geloof heeft de hope
tot dochter, en daarom leeft Gods kind
niet enkel bij 't geen de Heere in dit
leven belieft te geven, maar ook in de
verwachting van het heil, dat nu nog niet
geopenbaard is. Een goede hope heeft
Gods volk, want groote, onuitsprekelijke,
zalige dingen zullen zij erven. Petrus spreekt
van een onverderfelijke en onbevlekkelijke
en onverwelkelijke erfenis, die in de he
melen bewaard is voor u. Het vooruit
zicht van dat heil werkt blijdschap, vrede,
heiligheid en vertroosting, waarbij de ziel
zich rijk in God kent. Een goede hope ook
hierom, omdat de zaak, die zij verwachten
zoo vast en zeker is. De schat is in de
hemelen weggelegd, en zij zeiven worden
in de kracht Gods bewaard, door het geloof,
tot de zaligheid, die bereid is om geopen
baard te worden in den laatsten tijd.
Een goede hope »in genade". Ja, dat
mocht Paulus er wel aan toevoegen. Wat
hebben wij anders voor grond op hope en
vertroosting, dan genade De zonde heeft
alle verwachting voor ons bij den «wortel
afgesneden en dat wij nu koningskinde
ren en erfgenamen des eeuwigen levens
zijn, dat is alleen in genade, door genade
en uit genade. Om die genade zal God
van zijn volk tot in eeuwigheid ontvangen
aanbidding, eer en dankbre lofgezangen 1
Is het wonder, dat de Apostel, door de
reeds van God ontvangene gaven, sterk
is in het geloof, dat God ons schenken zal
wat hij biddend voor de Thessalonicensen
vraagt Die God, zoo bidt hij, vertrooste
uwe hartenen versterke u in alle goed
woord en werk". Onder de verwachting
van veel afval en daarmee gepaard gaande
verdrukking, mocht God in zijne teedere
gunst hen troosten. Dan zou hun hope op
God zijn, en bij alles dat komen wilde,
zouden hunne harten in den Heere gerust
blijven. En bij de hitte ook der beproe
ving en het blaken der vijandschap, mocht
de Heere hen met kracht versterken.
Versterken in alle goed woord en werk.
In het woord der waarheid en het werk
der gerechtigheid. God en Christus eer
bewijzende met het belijdende woord en
den godzaligen wandel. Dan zou ook deze
sterking in genade hun een goede grond
van vertroosting zijn, totdat ze eindelijk,
in heiligheid en zaligheid volmaakt, staan
zouden voor den troon van God en het Lam.
Welk een uitnemende voorbede 1 Een
voorbeeld voor Gods knechten om na te
volgen. Moge 't ook de begeerte van onze
ziele zijn in die voorbede begrepen te zijn.
Want het heil wordt voor de rechtvaar
digen gevraagd. Maar die de vreeze des
Heeren verachten, zullen er buiten zijn.
Voor hen geene vertroosting, maar een
groote toorn en een vlammend gericht.
Kiest u dan heden, wien gij dienen zult
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Görlitz»
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers 3 cent.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
En onze Heere Jezus Christus zelf,
en onze God en Vader, die ons heeft
liefgehad, en gegeven heeft eene
eeuwige vertroosting en goede hope
in genade, vertrooste uwe harten, en
versterke u in alle goed woord en werk.
2 Thessal. 2 16, 17.
Van der Veen.
Het bericht uit de Grensbode in de Bazuin
overgenomen begint de aandacht te trekken
en ds. v. d. Linde van 's Gravenhage dringt
aan op meer licht in deze zaak. Dit behoeft
niet te bevreemden. De oude predikant Matzke
kwam voor ruim veertig jaren in ons land en
heeft op onderscheiden plaatsen gesproken om
ons Gereformeerd volk bekend te maken met
de kleine, zwakke kerk te Görlitz, dat nog in
Pruisen ligt maar niet ver van de Boheemsche
grenzen. De warmte, waarmede hij pleitte
voor die kerk, deed weldadig aan en menigeen
opende de beurs om geldelyken steun te bieden.
Er was destijds belangstelling. De Christelyk-
Gereformeerden van die dagen wisten uit eigen
ervaring, welk een moeite het kostte om kleine
kerken op de been te houden en blijvend in
staat te stellen om den strijd vol te houden.
Z\j konden er dus inkomen, wat het was om
te midden van een geheel anders denkende
bevolking de Gereformeerde belijdenis omhoog
te heffen en voor haar ruimte te zoeken.
Er was destijds nog een kerk te Breslau,
evenals de eerstgenoemde een vrucht van de
Schotsche zending onder de joden. De beide
plaatsen liggen echter van elkander uren ver
wijderd, zoodat zjj weinig werkelijke gemeen
schap met elkander konden hebben en geldelijk
konden zij elkander in 't geheel niet bijsprin
gen, omdat zjj beide zeer veel moeite hadden
om in de gewone uitgaven te voorzien. Na
dat ds. Matzke heengegaan was, kwam naar
Görlitz als predikant de heer Röether, die
den veldtocht tegen Frankrijk meegemaakt en
in Schotland vervolgens gestudeerd had. Hoe
wel ook deze met ijver en toewijding arbeidde,
breidde de kerk zich niet uit. Zij bleef onge
veer wat zij was. Toegang tot de talrijke
bevolking van de groote stad was bijna niet
te krijgen, zoodat zij van die zijde geen aanwas
kreeg. Menig jongmensch uit de gemeente
vertrok naar elders en ofschoon deze in den
regel lidmaat bleven, toch waren zij zelden in
de gelegenheid om de kerk te bezoeken. En
kele leden woonden over de grenzen en be
hielpen zich zoo goed zjj konden, terwijl de
predikant hen soms eens opzocht en een ver
gadering met hen hield.
Toen de kerk te Breslau vacant werd, ver
trok ds. Röether daarheen en de kleine kerk
te Görlitz kwam voor een moeilijke vraag te
staan, hoe zij aan een predikant zou komen.
Twee waren er, die in aanmerking konden
komen, ds. Dehmel die van Breslau afkomstig
was en in Embden opgeleid was en in een
der kerken van Oost-Friesland arbeidde en
ds. Graefe die in Sorau geboren en opgevoed
was en aan de Theol. School te Kampen de
theologie had bestudeerd. Na zijn candidaats-
examen gedaan te hebben, was hij beroepen naar
Laar, waar hij dan ook de gemeente diende. Deze
broeder had een voortreffelijke opleiding ge
noten en was ook een zeer begaafd man. Wie
met hem in aanraking is gekomen, moest van
hem houden en waardeerde zijn helder oordeel
en nobel karakter. Hij was dan ook zeer ge
zien in zijn gemeente en won de achting van
al de kerken in de Graafschap Bentheim. Met
heel zijn hart had hij de Geref. belijdenis lief
en drong met zijn uitnemend verstand in haar
door. Nu behoort de Graafschap tot het ko
ninkrijk Pruisen, zooals ieder weet, maar de
bevolking vooral de Gereformeerde draagt een
Nederlands stempel. Hoewel ds. Graefe er
zich op zijn plaats gevoelde, vergat h\j toch
zjjn eigenlijke heimath niet en toen de kleine
kerk van Görlitz hem riep, meende hij, dat hij
zijne krachten aan haar moest wijden.
De nieuwe werkkring echter viel hem tegen.
Hij begreep al zeer spoedig, dat hij hier geen
gelegenheid vond om zijn idealen te verwezen
lijken. Hij was door zijn verblijf in Nederland
en in de Graafschap te veel aan het leven der
Gereformeerde kerken gehecht geworden om
geheel te passen in een omgeving, zooals Gör
litz hem aanbood. Vandaar dat hjj weldra
zjjn arbeidsveld verwisselde met dat van Gronau
in Westphalen, vlak bij Enschedé. Helaas
zjjn zwakke gezondheid kon niet tegen die
fabrieksstad en de geneesheeren rieden hem
aan, zoo spoedig mogelijk naar een meer op
zijn gestel berekend klimaat te vertrekken.
De kleine kerk van Görlitz wilde hem graag
terug hebben en vroeg hem dan ook dringend
tot haar terug te keeren. Ds. Graefe durfde
niet weigeren en kwam weer in Silezië. Hij
wist nu, wat hem wachtte en de ontnuchte
ring had hem meer geschikt gemaakt voor die
arbeid.
Buiten onze gemeente aldaar zijn er kleine
groepen van geloovige Baptisten, Darbisten
en anderen, die eveneens gebroken hebben met
de Staatskerk en in hun samenkomsten oefe
naars laten optreden. Geen geordende predi
kanten, maar broeders die de gave van het
woord hebben. IJverig als ds. Graefe is en
bedacht op de uitbreiding van het Koninkrijk
der hemelen zag hij uit of er zich ergens deu
ren zouden openen. Hij had iets van Jozef,
die zijn broederen zocht en toen hij ze niet te
Sichem vond naar Dothan ging. Zijn hart
ging uit naar de gemeenschap der heiligen en
hij had het stellig voornemen om Sions muren