Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
JI.
en Ds. J. D. VIELENG1.
UIT HET WOORD.
lie Jaargang.
Vrijdag 21 November 1913,
No 23.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0HNEHEITSPBUS
Drakker-Uitge?er
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
PB US DEB AD YEBTEHTIEN
III.
In deze ellende ziet ge de onze afge
spiegeld, als wij niet gelooven. Wij ook
behooren niet tot de volkeren, die het
eenig geneesmiddel tegen de kwaal der
zonde niet kennen. Integendeel, ons wordt
een plaats gegund in het midden van het
volk, dat naar Gods Naam is genoemd,
naar Zijn Woord luistert en in Zijne
wegen wandelt. Hoe menigmaal drong
tot ons de vermaning door, dat wij de
oogen zouden openen voor de zonde, die
in ons woont, voor het verderf, dat in
ons woelt, voor het vergif, dat ons met
de verschrikkelijkste pijnen bedreigt, en
ons is tevens toegeroepen, om geloovig
te zien op Hem, die voor zijn volk in
den dood ging. Maar, indien wij niet
luisteren, eigenzinnig het eenig redmiddel
versmaden, dan zal het ons gaan als die
Israëlieten, die in hun ongeloof er niet
aan dachten om zich op de door God
voorgeschreven wijze te laten verlossen.
In dit geval zullen wij in onze zonden
sterven, zonder ooit een voet te mogen
zetten in het land der rust, dat er over
blijft voor het volk van God.
En aan het lijden van dien Israëliet
kwam een einde, want «na korteren of
langeren tijd blies hij den adem uit, maar
aan het lijden, dat den ongehoorzame
wacht, komt nooit een einde. Hij gaat
heen naar de plaats, waar de worm niet
sterft, en het vuur niet uitgebluscht wordt?
zoodat in hem het verderf blijft voort-
werken, en het laat geen enkele zijner
vermogens onaangetast. Al wat aan hem
is, wordt der verwoesting prijsgegeven,
en op verademing is niet te rekenen. Wij
moeten daarbij bedenken, dat elke be
schrijving dezer ellende beschouwd moet
worden als eene zwakke poging, wijl wij
ons zelfs bij benadering niet voorstellen
kunnen, wat het zijn zal.
Maar wie gelooft in Jezus, wie alleen
op Hem ziet, wie bij besef van zonde en
ellende tot Hem vlucht, zal in dit ver
derf niet komen; Hij zal daarvan voor
altijd bevrijd zijnvoor hem zal het niet
bestaan, en hij behoeft er bijgevolg niet
voor te vreezen. Reeds dit zou voldoende
zijn om ons uit te doen roepenGode zij
dank voor Zijne onuitsprekelijke gave.
Doch er volgt nog meer. Maar het
eeuwige leven hebben. Welk een bekoor
lijke klank heeft het woord leven voor
ons. Wij hebben eene begeerte in ons,
welke er naar uitgaat. Wat wil de mensch
niet doen om zijn leven te versterken wat
wil hij niet ondergaan om het te behouden.
Nu de Heiland belooft leven aan ieder, die
gelooft, en wij doen wel, als wij er op
letten, dat het eeuwig leven is, een leven
alzoo, dat aan geen dood onderworpen is,
dat niet wegkwijnen kan. Het is het
leven, dat Hij door den dood heen aan
het licht heeft gebracht. Hij heeft het aan
het geweld des grafs ontrukt. In Hem is
het als het water in de Bronwij kunnen
ook zeggen, als de levenssappen in den
wortel van den boom. En het geloof is
de band tusschen ons en Hem, het ver-
eenigt ons met Hem, en zoo gaat uit Hem
het leven in ons over. De geloovige heeft
het alreeds het is in zijn bezithet be
weegt zich in hem, het doet zich in hem
gelden. Soms zijn er oogenblikken, waar
in hij de kracht van dit leven kennelijk
ondervindt, als het hem boven de zorgen
van het aardsche verheft, soms ook oogen
blikken, waarin hij de vreugde van dit
leven smaakt, als hij in Christus nabij
zijn God zijn mag. In zulke uren wordt
het hem helder, wat hij aan Christus te
danken heeft, en hij durft vooruit te zien
zelfs over den dood heen, wijl hij in 't be
wustzijn verkeert, dat hij in't sterven niet
ten ondergaat, maar leven zal, veel beter,
dan hij het hier in de beste tijden gekend
heeft. Het graf jaagt hem geen siddering
aan, overmits het voor altijd zijne sterkte
verloren heeft. Vrij zinke ook eenmaal
zijn lichaam in de groeve der vertering,
waarin het ontbonden wordt, hij maakt er
zich niet ongerust over, nu Jezus graf ge
opend is. Heeft de zware steen, aan den
ingang geplaatst, hebben de zegels van
den grooten raad en de soldaten niet kun
nen verhinderen, dat Jezus opgestaan is,
evenmin zullen de machten der duisternis
kunnen verhinderen, dat Jezus machtige
stem tot zijn graf doordringt, en hij zal
deze stem hooren en uitgaan tot de op
standing des levens. Eerst dan zal hij
het eeuwige leven hebben in zijne volheid,
in zijne rijke ontplooiing en dat zal zijn
Paaschmorgen, zijne Paaschvreugde en zijn
Paaschtriumph zijn.
Maar in zulk eene stemming ben ik
niet altijd, zegt ge misschien. Ik geloof
het gaarne, want gij moet niet vergeten,
dat wij hier nog maar hebben de begin
selen van het eeuwige leven, en boven
dien die beginselen bevinden zich in een
bedorven hart, ook al is het vernieuwd,
en daarom kan dit leven zich niet toonen,
gelijk het waarlijk is. Van daar dan ook,
dat Jezus' volgelingen nog zoo menigmaal
worstelen met het wantrouwen, met de
vrees, met den twijfel, maar indien gij
waarlijk de broeders lief hebt moogt gij
er op rekenen, dat gij overgegaan zijt uit
den dood tot het leven, en gij moogt mee
instemmen, als de gemeente zingt:
Maar 't blij vooruitzicht, dat mij streelt
Ik zal ontwaakt uw lof ontvouwen.
U in gerechtigheid aanschouwen
Verzadigd met uw godlijk beeld.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Misleiding.
ZENDING.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
En gelijk Mozes de slang in de "woes
tijn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon
des menschen verhoogd worden, opdat
een iegelijk, die in Hem gelooft niet
verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Joh. 3 14, 15.
Niet verdervenziedaar het kwaad, dat
wij door ons geloof in Jezus ontgaan.
Reeds deze weinige woorden prediken ons,
welk eene heerlijke vrucht het geloof
draagt. Misschien is dit allerduidelijkst,
wanneer wij ons verplaatsen naar de
woestijn, waarin Israël door de vurige
slangen overvallen werd. Er zullen waar
schijnlijk wel enkelen geweest zijn, die,
ofschoon geheten, toch weigerden tot de
koperen slang op te zien. Stel u hunne
ellende voor oogen. Zij waren tot dus
ver in het gezelschap van Gods uitver
koren volk geweest; tot in de nabijheid
van het land, dat van melk en honing
vloeit, genaderd, maar nu lagen zij neder,
krimpend van pijn, en vergaande van
smart. Denk u daarbij, dat het volk op
bevel verder trekt, en hen achter moet
laten. Nog hooren zij het gedruisch van
de wegtrekkende scharen, maar het duurt
niet lang meer, of het laatste geluid is
weggestorven. Nu is ook de laatste licht
straal der hope gebluscht, de laatste ver
wachting verdwenen. Zij zijn alleen over
gebleven met hunne smart, terwijl het
vergif blijft doorwerken, dat het leven
hoe langer zoo meer van zijn kracht be
rooft. Zoo wacht hun niets dan de dood.
Is dit niet ontzettend?
Bouma.
V.
Het is duidelijk, dat de gevaren, welke de
belijdenis-Kerken bedreigen, niet gering zijn, en
bet zou onnoozel zijn, wanneer we daarvoor bet
o'og sloten. Te meer is bet plicbt om er op te
letten, wijl we in dagen leven, waarin de ver
warring van denkbeelden boe langer zoo grooter
wordt. Er is een streven om alle geschillen
weg te doezelen, want er is een verlangen naar
meerdere eenbeid en zy die de waarheid van
de o.ude spreuk kennen eendracht maakt macht,
neigen er licht toe om de eenbeid als bet meest
begeerlijk goed na te jagen. Allicht leidt dit
er toe om een offerfeest van beginselen te vieren
en zich weinig te bekommeren over de nuan
ceeringen in de belijdenis. Het is zoojammer,
zegt men, dat er zooveel verdeeldheid onder de
belijders van bet evangelie is, nu de strijd tegen
bet christendom zoo hevig is ontbrand. En
wie zou dit niet moeten toestemmen Als bet
nu inderdaad ging om de een of andere for
muleering van deze of gene waarheid, dan zou
bet eiscb zijn om op dit punt toegeeflijk te zijn.
Doch dit is niet bet geval. Alle menschelyk
werk is gebrekkig en we zullen wel doen, als
we inzien, dat er ook nooit een kerk is ge
weest, welke de waarheid door God in Christus
geopenbaard, volkomen in een belijdenis heeft
weergegeven. Om die reden hebben we dan
ook nooit verklaard, dat eenige belijdenis het
zelfde gezag kan hebben als de H. Schrift,
welke voor ons alleen den regel aangeeft.
Maar al is dit zoo, wij laten ons toch niet
misleiden door het geroep, alsof het enkel te
doen is om het gebrekkige van elke belijdenis
te treffen en niet het christendom zelf, want
we weten, dat als het gelukte ons allen er toe
te brengen om de oude historische belijdenis
op te ruimen, men dan tevens de kerken ge
scheiden had van de schriften der Apostelen en
der profeten. De aanval tegen de belijdenis
geschiedt niet om een minder gebrekkige om
schrijving van een waarheid door een betere te
vervangen, maar om het historisch Christendom
in den wortel te treffen. Wel geeft men voor,
dat men nog prijs stelt op het Christendom,
maar dit is enkel, omdat dit woord nu eenmaal
een klank heeft en voor het bewustzijn van de
volkeren de beteekenis heeft van het beste te
zy'n, wat er op godsdienstig gebied bestaat.
Als ge dan ook nauwkeurig luistert naar wat
deze mannen door het christendom verstaan,
dan blijkt u, dat zij het ontdoen van al wat
het wezenlijk van andere religie onderscheidt.
Hun voorstellingen zijn zoo vaag en zoo algemeen,
dat zelfs een Jood, een Mohammedaan en een
Budhist ze gaarne zullen onderschrijven. Zjj
spreken nog van een evangelie, maar het is
dan ook een, dat den Jood nooit tot een erger
nis en den Griek nimmer tot een dwaasheid
kan zyn. Misschien dat zy nog beweren, dat
het christendom, als ge het vergelijkt met andere
godsdiensten, uitmunt, maar zy zullen er niet
aan denken om te verklaren, dat de christelijke
religie de eenig ware is. Het kan wel zyn, dat
heidensche religie geringe waarde heeft, doch
zy is ook goed en zy bevat ook veel, wat een
mensch behoeft. Het is alleen een kwestie van
meer of minder, maar een volstrekt verschil
bestaat er niet. In den grond staan alle gods
diensten gelijk.
Wie er zoo over oordeelt, kan natuurlijk
geen waarde hechten aan eenige belijdenis. Hy
begrypt niet eens, hoe de menschen eens met
elkander hebben kunnen strijden over de vraag,
of deChristus God was of niet, want hy gelooft nu
eenmaal niet, dat God zich heeft geopenbaard
op een wijze, gelyk de H. Schrift het ons leert.
Al de verhalen van de verschijningen in den
Bijbel staan voor hem gelyk met de mythen
van het heidendom en daarom is het voor hem
alles eender. Wanneer we nu daarentegen
gelooven, dat er voor een redelijk mensch alleen
zaligheid bestaat in een bewuste gemeenschap
met God en dat we alleen deel hebben kunnen
aan die gemeenschap in Christus Jezus door
de werking des H. Geestes, dan is daarmede
ook uitgemaakt, dat we ons verzetten zullen
tegen allen, die ons dit kleinood van ons leven
ontrooven willen. Wij laten ons dan niet ver
lokken om het oude evangelie los te laten voor
een bloote, menschelyke voorstelling, welke ons
geen vrede brengt voor het ontruste hart en
geen steunpunt biedt voor ons verstand. Wy
blyven ons dan vasthouden aan het woord der
Apostelen en der profeten en aan Hem, dien
zy ons prediken als den eenigen Zaligmaker
van zondaren. Wy willen dan één blyven met
de Kerk, welke gebouwd is op het fondament
der Apostelen, waarvan deChristus de versterkte
Hoeksteen is. Wy volgen niet de wjjzen dezer
wereld, die meenen, dat zy uit zichzelf opklim
men kunnen tot de hoogte van het leven en wy
verlaten ons niet op eenig menschelyk stelsel,
dat straks plaats maken moet voor een ander,
maar we drukken de voetstappen van den Over
sten Leidsman en Voleinder des geloofs, die al
zyn volk voert op de grazige weiden en aan de
zeer stille wateren. Bouma.
Magelang, 15 September.
Amice.
(Vervolg.)
We beginnen met een opmerking te maken
over zyn nette woning, en dat alles zoo ge
zellig is ingericht. Het gesprek dat gehouden
wordt is ongeveer als volgt
Gast. Hoeveel kinderen hebt gy
Gastheer. Drie, twee jongens en een meisje.
Gast. Gaan ze al op school
Gastheer. Myn dochter gaat op de Holland-
sche meisjesschool en zit in de 5e klas een
jongetje van me gaat op de fröbelschool.
Gast. Kan Uw dochtertje zich nu ook goed
in het Javaansch uitdrukken?
Gastheer. Niet zoo goed als in 't Hollandsch
ze heeft meermalen moeite om haar moeder,
die alleen Javaansch kent, te verstaan. Maar
het is noodzakelijk voor onze kinderen, dat ze
goed Hollandsch kennen; dan komen ze goed
vooruit. Daarom geef ik ze zooveel mogelijk
een Hollandsche opvoeding.
Als myn gastheer dit gezegd heeft gaat hy