Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. R. J. VAM DER VEEM en Ds. i. D. VIELENGA. lie Jaargang. Vrijdag 17 October 1913, No 18. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. iBOHHEMEHTSPBUS Drakker-DItgeTer A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER ADYERTEITIEN AFHANKELIJK. Wie in oprechtheid den Heere vreest, kent zich in alles diep afhankelijk. De natuurlijke mensch gevoelt dit niet en openbaart zich anders. Hij kan meestal den weg alleen gaan, zelf wel doen wat er gebeuren moet, en gevoelt op zijn best alleen in bizondere gevallen God noodig te hebben. Hij is nog niet gestorven aan zich zeiven, hij wil en kan God niet aan grijpen, omdat hij aan zich zelf genoeg heeft. Maar zoo leeft niet wie door genade aan zich zelf ontdekt is. Die steunt niet op zijn verstand en bouwt niet op zijn kracht, maar die hangt in alles van den Heere af en verwacht van Hem alleen zijn theil. Afhankelijkheidsgevoel is wel niet het wezen van godsdienst en geloof, maar maakt er toch metterdaad den grondslag van uit, en het is de genade des Heiligen Geestes, die dit gevoel gedurig meer ver fijnt en verdiept. Zoo komt het bij Gods kinderen tot de heerlijke geloofstaal Immers is mijne ziel stil tot God, van Hem is mijn heil! En daarin zijn zij gezegend. Want onze God heeft geen lust aan de sterkte des paards, geen welgevallen aan de beenen des mans; de Heere heeft een welgevallen aan hen, die op zijne goedertierenheid hopen. Hoe diep heeft ook David dit verstaan, en hoe menigmaal mogen we hem in diepe afhankelijkheid van zijn God in geloof en gebed werkzaam zien. Ook in bovenstaand Schriftwoord, waarin we hem hooren bid den Leid mij op eenen rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Hij was thans vluchtende voor Absalom. Onder aanvoering van zijn eigen zoon was zijn eigen volk tegen hem opgestaan. Het einde van zijne regeering, van zijn arbeid, ja van zijn leven scheen nabij te zijn. Was er nu maar een rotssteen, een hooge rotssteen, waarop hij volkomen veilig was voor het schrikkelijk woeden van den vloed beneden hem En ach, zelfs dit zou niet genoeg zijn. Want hoe zou hij dien rotssteen beklim men? In hem was geen kracht meer, hij was gekomen tot aan het bezwijken. Zonder hulpe van zijn God zou hij omkomen. En daarom begeert hij heide van den Heereeen rotssteen, die veiligheid biedt, en een helpende hand om op dien rots steen hem ook te brengen. Dan eerst zou hij spreken kunnen van uitredding en ver lossing. Dan zou zijn hart en mond den Heere grootmaken en prijzen. Wie is er onder 's Heeren kinderen, die David hier niet verstaat Hoe menig maal zegt een schriftverklaarder zijn zij den beproefden koning Israëls hierin gelijk, dat zij in nood en gevaar wel den rotssteen des behouds zien, maar zich machteloos gevoelen om zich op dien rotssteen in veiligheid te brengen. Maar dan ook klimt hun geroep tot God: Leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Met andere woordenHeere, kom mij te hulp, schraag den voet en sterk de hand van mijn geloof, opdat ik in U behouden en veilig zij. En zoo zal 't ons het beste zijn. Al dat vertrouwen op eigen inzicht en wijs heid zal op teleurstelling uitloopen. Al dat werken in eigen kracht brengt tot het gewenschte doel ons niet. Maar in af hankelijkheid tot den Heere te vluchten, aan Hem ons op te dragen, van Hem ons heil te verwachten, dat beschaamt niet. Dan zorgt de Heere dat er in den nood een rotssteen is, want bij den Heere, den Heere, zijn uitkomsten ook tegen den dood. En meer nog. Dan neemt de Heere ons ook zelf bij de hand, en door zijne genade en almacht bijgestaan, beklimmen wij den rotssteen, die ons te hoog zou zijn, en zijn er veilig voor eiken vijand. En dan wordt Paulus' geloofswoord verstaan Als ik zwak ben, dan ben ik machtig Davids gebed klimt bij gevoel van af hankelijkheid met des te meer vertrouwen naar den hemel op, omdat hij door er varing wist wie de Heere voor de zijnen is. Hij spreekt dat nu ook uit met het oog op zich zelf, zeggendeWant Gij zijt mij eene Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand. Zijn leven is zonderling bewogen geweest. Wij weten dat hij een man naar Gods hart was; maar louter naar den schijn geoordeeld, moesten zijn tijdgenooten het er soms wel voor houden dat hij geplaagd, vanGod geslagen en verdrukt was, de onwaardigste onder de menschen. Vooral in zijn jeugd-periode zat de vijand hem altijd op de hielen, was hij bestendig in gevaar, hing soms zijn leven aan een draad. Maar ook in lateren tijd, toen hij koning was, liet men niet van hem af en was de beproeving hem steeds nabij. En toch Gods hand was over David altijd uitgestrekt. Bij dag en nacht werd de boosheid der vijanden door Gods ge nade altijd bewaakt. Niemand kon het hittig vervolgde hart grijpen, niemand het in zich zelf weerlooze veldhoen dooden. De Heere was zijn gunsteling altoos ge dachtig en deed hem nimmer omkomen. Welke storm er woedde, Hij zelf was David een Toevlucht; welke vijand hem ook naar het leven stond, God was hem een sterke Toren. Daaruit werd bij hem vertrouwen der ziel geboren. Dat was hem een rugge steun bij zijn worstelen in geloof en ge bed. En met het oog op zoo gunstrijk verleden, kon hij zich zelf toeroepen Hoop op God, mijne zielik zal Hem nog loven, want Hij is de menigvuldige Ver lossing mijns aangezichts, en mijn God. Juist in zulke geloofsherinneringen ligt voor wie God vreezen een uitnemende kracht voor geloofsversterking. Wie slechts naamchristen en mondbe- lijder is, heeft hieraan geenerlei kennis. Hij kende ook in voorgaand leven God niet als zijn Godheeft ganschelijk geene ervaring van Gods goedheid, genade en trouw; hij weet van geen Toevlucht of Torenkan bij tegenwoordig lijden niet terugzien op vroeger ondervonden uitred ding. Maar dit is wel het voorrecht van hen, die God in oprechtheid vreezen, die zijn verborgen omgang kennen. Zij heb ben een geschiedenis achter zich, en in die geschiedenis schittert Gods heerlijk genadewerk. Zij weten van onverdiende zegeningen, van wonderlijke uitreddingen, van aanbiddelijke trouw die hun God hun bewees. En dat sterkt en bemoedigt in de tegenwoordige beproeving. De beloften Gods zijn hun hierdoor dubbel dierbaar, en zij worden innerlijk bekrachtigd om bij vernieuwing daarop te pleiten. Om ook nu te biddenLeid mij op een rots steen, die mij te hoog zou zijn. En om dan ook met nieuwe verblijding te erva ren, dat God voor de zijnen is in armoede een schat, in duisternis een licht, in zwak heid een kracht, in droefheid een troost, in storm een rots, in strijd een toren, in alle benauwdheid een volkomen uithelper. Diep afhankelijk, toch betrouwend en al- zoo ten hoogste gezegend. Lezer, is dit uw deel Van der Veen. KERK, BELIJDENIS. ZENDIMR. misleiding:. Tegen de kerken, zooals zy in de geschiedenis opgekomen zyn, gaat nog altyd de stryd, welke niet af- maar toeneemt. Wanneer dit nu maar duidelyk gezegd werd, dan zou het niet zoo ernstig zijn, doch dit is geenszins het geval. Vaak geschiedt de aanval onder de leuze, dat het niet de bedoeling is om het christendom te schaden of de godsdienst te verdringen, maar alleen tegen wat de kerken als waarheid prediken, terwijl het toch slechts een mensche- lyke beschouwing is. De belagers der kerken wenden voor, dat zjj alleen het oog gericht hebben op de leerstellingen, welke uitsluitend formuleeringen zyn, in hoogst gebrekkigen vorm. Wil men hen gelooven, dan denken zy er niet aan om de waarheid te bestrijden, neen terwille van de waarheid juist ijveren zy tegen al wat onjuist en onvolledig is. Wy nemen dan ook wel aan, dat menigeen, die in dit ge zelschap is, zich daar ter goeder trouw bevindt en meenen wat zy zeggen, maar dit neemt niet weg, dat het beginsel, waaruit deze stryd voortkomt, hoogst gevaarlijk geacht moet worden. Als het alleen te doen was om een vorm waarin de kerk van Christus zich in een be paald tydvak had vertoond, om een minder goede uitdrukking, waarin de een of andere waarheid des Evangelies was weergegeven, dan zou men kpnnen zeggenhet is goed, dat op geruimd wordt, wat enkel een tydelyken dienst heeft bewezen, want sommige dingen hebben zich nu eenmaal verkeerd vastgezet en wy be treuren het niet, wanneer deze dingen ver dwijnen. Wy oordeelen zelfs, dat er nog altyd velen zyn, welke teveel waarde toekennen aan wat nu eenmaal een zeker bestaan heeft gevonden. We zyn geen ijveraars voor „geijkte termen" en wat dies meer zy, want we weten, dat er veel is in elk tydvak, dat behoort tot de be weeglijke dingen. Als de judaiseerende chris tenen in de dagen van de apostelen de vormen van de oude bedeeling willen bijhouden, dan verstaan we, dat de dienstknechten van den Christus alles doen om een dergelyken toeleg te verijdelen en we verheugen er ons nog over, dat deze met zooveel kracht doorgetast hebben, want het waren vormen, waarin het nieuwe leven gevaar liep om te verstikken. Als de reformateurs van de zestiende eeuw zich op maken om de kerk van de doodelyke omknel ling uit de roomsche dwaling te bevrijden, dan is het ons een oorzaak van dank, dat God hen de genade heeft verleend om pal te staan en vol te houden, want op deze wijze kon de waar heid des Evangelies weer haar vleugelen uit slaan en zich doen gelden op de erve der volkeren. Als in de vorige eeuw de gerefor meerden in ons vaderland en daar buiten den stryd aanbonden tegen alles, wat de oude be lijdenis aan banden wilde leggen, dan juichen we het toe en het is ons leed, dat zy nog niet bereikten, wat zy zoo vurig hebben begeerd. Laat in zulk een stryd vallen, wat vallen moet en verdwijnen, wat verouderd is, wy zullen er geen traan om vergieten, en het zy dus verre van ons om ons angstvallig te bekommeren om wat zonder schade gemist kan worden, maar het is iets anders om onder misleidende leuzen de kerk zelve en de waarheid, welke zy be lijdt te treffen. Over dit laatste hebben we het alleen. De beweging, welke zich tegen de historische kerken richt, heeft ten doel om den bandtus- schen die kerken en de oude belijdenis door te snijden, en als dit gelukt, dan zyn die kerken ten doode opgeschreven en dan zullen zy natuur lijk al haar invloed op het volksleven inboeten. Het heet, dat het te doen is om de gebrekkige formuleering van de waarheid, om deze vry te maken, maar inderdaad is het om de waar heid des evangelies te vervangen door mensche- lyke stelsels, die elkander verdringen als de golven der zee. Zy, die altyd weer dezen stryd hervatten, weten het wel, dat zy niet slagen zullen, wanneer zy openlijk te kennen geven, wat zy in hun schild voeren en daarom laten zy het voorkomen, dat zy hei evangelie eeren en voor de uitspraken van Jezus achting hebben. Wat roepen zy ons toe, kunt gij er by ver liezen, indien ge slechts loslaat, wat menschen in verschillende tijden uitgesproken hebben, gy houdt dan toch nog altyd over wat Jezus en zyn apostelen geleerd hebben. Ge zult er by winnen, want ge zult ons moeten toe stemmen, dat vele leerstukken niet meer passen in onzen tyd en een hinderpaal op den weg zyn om het godsdienstige leven aan te moe digen en te versterken. Wy zyn niet tegen de religie, we zyn zelfs niet tegen vergaderingen, welke dienen om de menschen op te wekken om aan de ideale goederen een ruimere plaats in hun hart en leven te geven, heusch, ge loof ons, maar we betreuren het, dat ge zoo enghartig zyt, om andersdenkenden te veroor- deelen. Als ge slechts een anderen maatstaf gebruikt, dan kynnen we samen gaan en samen werken en al de verschillen, welke nu vaak zoo pijnlijk aandoen en een aangename samen leving verhinderen, verdwijnen als de sneeuw voor de warmte. Klinkt het niet schoon en ziet ge reeds waarin het misleidende zit Wy komen er nader op terug. Boijma. Zomermaand in Lerwick. XII. (Slot.) Even gebruikelijk als het is om na de ver tooning een er merkwaardige zaak den organi sator huldigend voor te stellen aan het in zyn nieuwsgierigen zin bevredigd publiek, zoo be koorlijk komt het my voor, dat ik, na de losse schetjes over den arbeid in Lerwick, nog enkele per half jaar franco per post Enkele nnmmers 70 cent. 3 cent. MIDDELBUfiG. yan 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. Leid mij op eenen rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Want Gij zijt mij eene Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand. Psalm 61 3b, 4.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 1