Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie ran: Ds.L. BOOHi, Ds. R. J. TAN DER TEEM en Ds. J. 0. VIELEMGA. lie Jaargang. Vrijdag 15 Augustus 1913, No 9. ÏBOIIEHEHTSPRIJS Drnkker-Uitgever PRIJS DER iDYERTEITIEN UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers 3 cent. A. D. LITTOOIJ Az. MIDDKLBUBG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. BIJ HEM IS VEEL VERLOSSING. Tot dusver heeft de heilige zanger alleen van zich zelf gesproken. Smartvol met zijn volk getroffen door een veelheid van rampen, heeft hij persoonlijk zijn schuld beleden, zijn gebed uit de diepte opgezon den, en zijn hoop op den Heere en diens onfeilbaar Woord te kennen gegeven. Hem aangaande, zijne ziel verwachtte; ja hij wachtte op den Heere, meer dan de wachters op den morgende wachters op den morgen In de laatste verzen van zijn heerlijk lied wendt hij zich nu tot zijn volk. Israël hope op den Heereheet het opwekkend en vermanend. En dit woord verwondert ons uit zijn mond allerminstwant wie zelf met daden een voorbeeld geeft, heeft zeker het recht om een ander met woor den te vermanen. En toch ligt de oorzaak en grond dezer vermaning of opwekking dieper. Ze is ook in de verste verte niet gelijk te stellen met de banale gezegden, die men iemand, die met rampspoed te worstelen heeft, wel eens hoort toevoegen, als: ge moet maar moed houdenmoed verloren, is alles verlorenna regen komt er wel weer zonneschijn. Neen, de dichter ontleent het motief voor zijn vermanende opwek king aan het eigenaardige karakter van Israël als volk der openbaring. Israël immers was het volk der hope en der verwachting. Het leefde, wat zijn kern aangaat, niet bij het zichtbare en tegen woordige, maar zijn idealen gingen daar verre boven uit. Het tegenwoordige was doorgaans vernedering, strijd en lijden, maar zij hadden iets beters, de beloften Gods namelijk van een heerlijke toekomst en volkomene verlossing in den Messias. Die beloften, door geloof omhelsd, waren de wortel waaruit Israëls hope opsproot. En daarom vermaant de dichter zijn volk niet met een algemeen gezegde en een woord zonder zin, maar wekt hij hen heilig op en doet hij in hun hart de snaar der geloofsverwachting trillen, zeggende: Israël hope op den Heere ImmersBij den Heere is goedertieren heiden hij Hem is veel verlossing. Welke groote vertroostingen spreekt de dichter met dit zijn woord uit. Vertroos tingen, die «Gods volk toestroomen uit twee eeuwige fonteinenGods goedertierenheid en Gods almogendheid. De eerste is voor het geloof de oorzaak der tweede, de goedertierenheid de moeder der verlossing. Wat zou het toch baten, te weten dat God almachtig is en dat Hij door een enkel woord te spreken hulpe kan gebieden, indien wij niet wisten dat Hij barmhartig is en ontfermend Want ach, door onze zonden en ongerechtigheden hebben wij elke hulpe verbeurdMaar God is niet alleen almachtig, maar Hij is ook goedertieren, en nu leeft ons hart met stille hope op. Want nu weten wij, dat de Heere niet naar waarde en ver dienste vraagt, maar dat Hij een God is die den schuldige vergeeft, die over den arme zich ontfermt en die den ellendige uitredt. Onze vertroosting is niet gelegen in hetgeen bij ons is, maar in datgene, dat bij den Heere is. En bij den Heere, zegt de dichter, is goedertierenheid. Maar juist daarom is er bij Hem voor zijn arme volk ook veel verlossing. Zijne genade toch huwt zich met zijne mogend heid, zijne goedertierenheid dringt Hem om Israël een schild en hulp te zijn. En dan is de uitkomst veel verlossing, want wat zijn liefde wil, ontzegt hem zijn vermogen niet. Zou er wel een nood, een ramp, een ellende, een benauwdheid kunnen zijn, waaruit de Heere zijn volk niet zou weten te verlossen Neenvoor een mensch buiten God is de twijfel en de wanhoop gezaaid, maar tot zijn volk laat God het woord uitroepen Israël hope op den Heere, want bij den Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. Hoe hachelijk onze zaken en toestanden ook zijn mogen, indien wij ze maar ootmoedig aan Hem bekend maken en aan Hem overgeven, zoo zijn wij veilig, want dan zijn ze in de handen van een genadig en almachtig God, die middelen heeft en wegen, ons wel on bekend, maar waardoor Hij zich heerlijk bewijzen zal in de verlossing van zijn volk. Alzoo zegt de Heere, uw Schepper, o Jakob en uw Formeerder, o Israëlvrees niet? want Ik heb u verlostIk heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijne. Wanneer gij gaan zult door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstroomenwanneer gij door het vuur zult gaan, gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik ben de Heere, uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland(Jes. 43 1—8). Wat spreekt deze zanger toch stout! Hebben wij hem met zijn volk niet in bde diepten" gezien Ja, maar door geloof is hij daaruit reeds opgeklommen en staat hij hoog op een rotssteen, de bazuin aan den mond, en in volle verzekerdheid den volke boodschappendDe Heere zal Israël ver lossen 1 Wij mogen wel aannemen dat de Geest der profetie op hem rustte en dat de Heere hem gebruikte om door zijn dienst het volk te troosten. Maar toch hebben wij het ook zóó te verstaan, dat hij in deze pre diking zijn eigen welverzekerd geloof uit spreekt. Hij weet dat God, naar eeuwig welbehagen, zich zelf opgedragen heeft voor Israël te zorgen, het te behoeden en uit alle doodelijke benauwing te verlossen. Dat heeft Hij in genade en bij verbond aan Israël geopenbaard, opdat de vromen op Hem zien en hopen zouden. In betrouwend geloof klemt de dichter zich aan deze Godsbeloften vast, en den vijand ten spijt roemt hij in den trouw zijns Gods, die Israël verlossen zal. Met rijke vertroosting jubelt zijn hartDe Heer zal, in dit moei lijk leven, zijn volk en erfdeel nooit begeven. En wat het allerheerlijkste is hij mag zingen dat de Heere Israël verlossen zal van al zijne ongerechtigheden. Dat is de groote zaakHij verwacht niet enkel verlossing uit de tegenwoordige ellende en rampspoed, maar verlossing van onge rechtigheid. Een wereldling is het al ge noeg als de plagen maar ophouden en de straffen weggenomen worden, een dwazen kranke gelijk, dien 't genoeg is als hij geen pijn meer gevoelt, maar verder over de kwaal zich niet verontrust. Neen, dit is de blijdschap van des zangers verwachting, dat de zonde weggenomen worden zal niet maar de schuld en straf der zonde alleen, maar zij zelve. Een schoone toe komst zal er voor Israël in den Messias dagen. Door Hem zal de zonde teniet gedaan worden, en met het ophouden der ongerechtigheden zal alle ellende verdwij nen. Hier zal het lijden en strijden blij ven, tot het einde toemaar de overwin ning is door Hem gewis en daarom is Gods Israël in hope nu reeds zalig. Lezervluchtige blikken mochten we in een viertal Schriftbeschouwingen werpen in den 130sten Psalm. Wij denken, wij hopen althans, dat gij dezen Psalm liefhebt. Moogt gij hem ook voor U zelf verstaan? In de diepte moet uw plaats zijnwant hoe zoudt ge bestaan, indien de Heere uwe ongerechtigheden zou willen gade slaan? Maar leer het geloovig bedenken, dat boven u, in de hoogte, God woont, gezeten op een troon der genade, een Vader in Christus over allen, die Hem aanroepen, bij Wien vergeving en veel verlossing is. Genade zijns H. Geestes verteedere u het hart, om voor dien God te leven in liefde des geloofs, in heilige vreeze. Dan zal er ook voor u zaligheid zijn, hier en eeuwig. Goedertierenheid wordt uitgestrekt over degenen, die God kennen, en gerechtigheid over de oprechten van hart. Maar de zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddeloozen zullen niet meer zijn. Loof den Heere, mijne zielHaleluja Van der Veen. ZENDING. De Kerk te Djocja. De Raad der Gereformeerde Kerk te Amsterdam, gezien het schrijven van zijn missionairen dienaar ds. C. Zwaan, ingezonden na overleg Israël hope op den Heerewant bij den Heere is goedertierenheid en by Hern is veel verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijne ongerechtigheden. Psalm 130 7, 8. En Hij zal Israël verlossen van al zijne ongerechtigheden. Reeds enkele malen hadden wij gelegenheid de aandacht te vestigen op de kwestie der Kerkinstitueering te Djocja. De kerkeraad van Amsterdam had een regeling getroffen waartegen sterke oppositie kwam, met name van Zendeling v^n Dijk. Ook zijn de broeders op Java opgekomen tegen het genomen besluit. Vooral het feit, dat de ouderlingen en diake nen te Djocja gekozen, ouderlingen en diakenen van den kerkeraad van Amsterdam zouden zijn, heeft verzet uitgelokt. In de Amsterdamsche Kerkbode van 13 Juli 1913 vinden wjj nu het volgende medegedeeld (enkele zinnen hebben wij onderstreept) met en op advies van de Algemeene Vergadering, in art. 15 der zendingsorde genoemd, en inhoudende eenige opmerkingen betreffende het ter zake van de instituëering der kerk te Djocjakarta genomen besluit. alsmede een schrijven van den dienaar d.d. 8 April 1913, eveneens ingezonden na overleg met en op advies van de Algemeene Verga dering en inhoudende eene „concept-regeling van de verhouding tusschen de Gereformeerde Kerk te Amsterdam en „de nog-niet-volledig- geïnstituè'erde kerk" te Djocjakarta, inzake den arbeid te Djocjakarta" overwegende, 1. dat zy'n dienaar ds. C. Zwaan en de Algemeene Vergadering blijkbaar met den ker keraad van oordeel zijn, dat er vooreerst van „volledige instituëering der kerk te Djocjakarta" nog geen sprake kan zijn,'maar dat dit toch niet belet om nu reeds tot een begin van institu ëering te komen 2. dat in de toegezonden „concept-regeling een voorstel gedaan wordt betreffende de regeling der verhouding in zake den arbeid, nadat de kerk te Djocjakarta tot een begin van instituëering zal zijn gekomen, maar deze geen enkele aanwijzing bevat, hoe naar het oordeel der Algemeene Vergadering de kerk te Djocjakarta tot een begin van instituëering moet worden gebracht, zoodat geacht mag worden, dat men zich ten dezen thans met het reeds te- dier zake genomen besluit in hoofd zaak wel kan vereenigen 3. dat in het genomen besluit in zake de instituëering der kerk te Djocjakarta alleen was bepaald, a. op wat wijze aldaar ouderlingen en diakenen zouden worden gekozen en in dienst gesteld b hoe voorloopig hun arbeid zou worden geregelden dat daarbij n°g geen regeling was vastgesteld, hoe de verhouding tusschen de Gereformeerde kerk te Amsterdam en de „nog- niet-volledig-geinstituëerde kerk" te Djocja karta, in zake den arbeid aldaar zou zijn, en zulks, wijl beter geacht werd, dat eerst de kerk te Djocjakarta tot eene, zij het nog niet volle dige, instituëering kwam, en daarna, na verloop van eenigen tijd eene zoodanige regeling ge troffen werd, opdat aan de ontwerping en vaststelling dier regeling ook de kerk te Djocja karta door het orgaan van de vergadering harer ouderlingen en diakenen mocht kunnen deel nemen 4. dat alsnog de in sub. 3 genoemde wijze van handelen wel de meeste juiste wordt geacht, wijl deze a. geheel in overeenstemming is met den in dezen aanbevelenswaardigen regel „maak het niet, maar laat het groeien"; b. de rechten der tot instituëering komende kerk te Djocjakarta, ten volle erkent en eerbiedigt 5. dal evenwélnu de Algemeene Vergadering eenparig van oordeel blijkt te zijn% dat er reeds nu eene regeling der verhouding in zake den arbeid te Djocjakarta kan worden vastgestelden er geen bezwaar tegen is, eene zoodanige regeling vast te stellen, nog voordat de kerk te Djocjakarta tot een begin van instituëering is gekomen, ook bij den raad der Gerefor meerde kerk te Amsterdam geen overwegende bezwaren bestaan, om reeds nu daartoe over te gaan 6. dat het, aangezien in zake de regeling der verhouding tusschen het Europeesche en het inlandsche deel der gemeente te Djocjakarta blijkbaar nog geen genoegzame eenstemmigheid van gevoelen bestaat, om in dezen thans reeds eene beslissing te nemen, geraden schijnt over de regeling dezer verhouding nu ook nog niets te bepalen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 1