Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redaetie ran: Ds.L. BODMi, Ds. R. J. TM DER TEEN en Ds. J. D. WIELENGi.
lie Jaargang.
Vrijdag 11 Juli 1913.
No 4.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0IIEHEITSPBIJS
Drokker-Qitgever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
PRIJS DER ADYERTEITIEN
ALLEN MORGEN NIEUW.
In artikel I van onze belijdenis heet het,
dat God een zeer overvloedige fontein aller
goeden is. In deze kostelijke woorden
hebben onze vaderen een waarheid ver
tolkt, die niet maar hier en daar in de
Schrift gevonden wordt, maar die om zoo
te zeggen op elke bladzijde met gouden
letteren geschreven staat. Nooit worden
de heilige mannen, door wier dienst wij
de Schrift ontvangen hebben, moede om
die genade in onzen God te roemen, die
hier met het meervoudige goedertieren
heden" genoemd wordt, opdat wij een in
druk ontvangen zouden van de veelheid,
de volheid, den rijkdom, den overvloed
dezer deugd en volmaaktheid in God.
Het is van God, dat dagelijks een stroom
van zegeningen uitgaat, om al wat leeft
en adem heeft er mee te sterken en te
verkwikken. Engelen en menschen, dieren
en planten, ja al wat bestaat, wordt zon
der ophouden gedrenkt uit de levende bron
en eeuwige fontein, die wij God noemen.
En wie daarvoor ook blind mogen zijn,
het is zijn begenadigd volk in Christus,
dat dit opmerken en roemen mag. In het
diep besef van hun zonde en onwaardig
heid belijden zij het met JeremiaHet
zijn de goedertierenheden des Heeren, dat
wij niet vernield zijn, dat zijne barmhar
tigheden geen einde hebben zij zijn allen
morgen nieuwUwe trouw, Heereis groot.
Zij zijn allen morgen nieuw.
Zoo kwam het zelfs uit Jeremia's mond,
hoewel hij toch nederzat bij de puinhoopen
van Jeruzalem. Gods hand was zwaar ge
weest over het volk, dat naar zijn Naam
genoemd was. Stad en tempel waren neder-
gebrand, de stammen uit hun erfdeel ver
jaagd en naar een vreemd land gebracht,
slechts weinigen achtergelaten om met
Jeremia de verwoesting te beweenen.
En toch uit zijn en hun mond een roemen
van de goedertierenheden des Heeren. Zij
waren niet vernield; de stroom van Gods
barmhartigheden was minder diep envoi,
maar toch geenszins verzand elke morgen
bracht weer met zich mee een niet te
noemen tal van zegeningende ontrouw
van het bondsvolk had de trouw van den
verbonds-God niet te niet gedaan. Er was
nog grond en lust om de geloofstaal op
te heftenDe Heere is mijn deel, zegt mijne
ziel, daarom zal ik op Hem hopen.
Is er voor ons minder grond om dankend
het woor des profeten na te sprekenDe
goedertierenheden des Heeren zijn allen
morgen nieuw Voorzeker neen, wanneer
we maar opmerken en niet onnadenkend
voortleven. Wanneer ge des morgens wak
ker wordt, ziet ge van de goedertieren
heden des Heeren u als omringd. Ook in
den nacht en in den slaap zijn ze aan u
groot gemaakt, maar toen waart ge u er
niet bewust van. Vanaf het oogenblik, dat
ge insliept, tot de ure, waarin ge tot be
wust leven terugkeerdet, hebt gij niet voor
uw God geleefd, maar uw God wel terdege
voor u. Toen was Hij ook voor u de be
waarder Israëls, die niet sluimert noch
slaapt. Maar ge zijt niet wakker geworden,
of de goedertierenheden des Heeren blinken
u met nieuwen glans weer in de oogen.
Zoudt ge tot het leven weer kunnen ingaan,
zonder eerst uw God voor zijn goedertie
renheden te danken?
Is het uw God niet, die door den slaap
u verkwikt, met de uwen u gespaard, voor
al het uwe gezorgd heeft? Het kleed,
waarmee ge uwe naaktheid bedekt, de
spijze en drank, waarmee ge u verkwikt,
de gezondheid van lichaam en geest, waarin
ge u verheugt, dat alles en duizend dingen
meer, zijn ze niet gaven van uwen God,
waarin zijn goedertierenheid utegenstraalt?
En ook wanneer de morgen voor u niet
blijde is, wanneer krankheid, zorg en kruis
uw deel zijn, zoudt ge dan willen zwijgen
in klacht en murmureering, en niet in dank
zegging willen spreken Hoe weinig zoudt
ge daardoor toonen te verstaan, wie ge zijt
en wat ge verdientAnders toch zoudt
ge met den profeet niet alleen moeten,
maar ook willen zeggen, dat het de goe
dertierenheden des Heeren zijn, dat ge
niet vernield zijt
O, Gods goedertierenheden zijn zoo vele
Ze hebben niet alleen betrekking op het
aardsche en tijdelijke leven, maar de Heere
bewijst ze ook aan uwe ziel, door de genade
des H. Geestes, in Christus Jezus, onzen
Heere. Wie ze kennen mag, die smelt er
in weg, zoo dikwijls hij ze mag opmerken.
En wonderlijk 1 ze zijn en blijven altijd
nieuw. 't Is niet alleen zóó, dat elke
morgen ons versche bewijzen brengt van
Gods goedheid en liefde, maar voor hen,
die daarin lust genieten, zijn ze metterdaad
ook als nieuw, worden ze genoten alsof
ze nieuw waren. Van alle dingen hier op
aarde raakt door den tijd het nieuwe af,
en met het verlies der nieuwheid boeten
ze ook hunne bekoring in. Maar hetgeen
wij weten dat ons van God toekomt, dat
verliest nooit zijn nieuwheid en bekoring,
dat is ons eiken morgen en te allen tijde
nieuw. Want die goedertierenheden des
Heeren zijn ons beter dan het leven. De
genade, die ons de zonden vergeeft; de
kracht, die tot den strijd, ons aangordt
de hope, die ons met vrede en blijdschap
vervult, ze zijn nu even dierbaar, als toen
wij ze eerst van onzen God ontvingen.
Ze verouderen niet, ze zijn allen morgen
nieuw, ze vervullen ons hart met verwon
dering en aanbidding, met toewijding en
dankzegging.
Maar hiervoor is opmerking noodig.
De goedertierenheden des Heeren
duizenden zijn er, die er geen oog voor
hebben, die er blind voor zijn. Wat het
leven heeft en geeft, wat de komende
morgen brengen zal, ze schrijven het toe
aan de natuur, het noodlot, de fortuin,
het toeval, of aan welken god of naam ge
maar wilt, maar nooit bewonderen ze
daarin de gaven der barmhartigheid en
genade van den levenden God. Ze hebben
geen kennis aan zonde of schuld, hoe zou
den ze dan besef hebben van Gods goeder
tierenheden? Wel is het vreeselijk eiken
morgen met drieste hand de gaven te
nemen, maar den milden en barmhartigen
Gever daarvan te verloochenen, te ver
achten en te vervloeken. Welker verdoe
menis rechtvaardig is
Maar hoevelen ook, die den christen-
naam voor zich opeischen, en toch nimmer
bij Gods goedertierenheden stilstaan. Het
leeft maar voort, alsof de mensch rech
ten tegenover God kan laten gelden. Nooit
wordt de ziel verteederd door het zien van
Gods langmoedigheid, liefde en overdiende
gunst. Daarom bij velen zoo groote on
dankbaarheid en ontevredenheid. Ze vloe
ken God en den Koning. Wrevel vervult
hun hart, dat ze niet meer hebben en dat
het hun niet beter gaat. En ze verstaan
er niets van, dat het de goedertierenheden
des Heeren zijn, dat zij niet vernield zijn.
Mochten hunne oogen ontdekt worden vóór
de Heere in den weg zijner gerichten
komen zal om zijne eere te zoeken 1
Hebt ge echter van den Heere ontvan
gen een ziend oog en hoorend oor, o, dan
zult ge het Jeremia wel willen nazeggen
Heere, uwe goedertierenheden zijn allen
morgen nieuwVerwondering komt soms
over u, dat die stroom van Gods zege
ningen niet opdroogt, daar ge zoo goed
weet, wie gij voor den Heere zijt. En als
uw God de weldaden groot en wonderlijk
maakt, dan weet ge ook van verootmoe
diging te spreken voor het aangezicht des
Heeren, en zegt ge in heilige verlegenheid
Heere, wie ben ik En moogt ge het dan
recht verstaan, dat het Gods goedertieren
heden zijn, die voor u eiken morgen nieuw
zijn, dan ontgloeit niet alleen het hart,
maar dan openen zich ook de lippen, om
met den dichter aan te heften'k Zal
eeuwig zingen van Gods goedertierenheên
Daarin ligt voor uw God eere, en voor
uw ziele zaligheid.
Van der Veen.
KERK, BELIJDENIS. ZENDIN6.
Onze beweeglijke dagen.
Boüma.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 1—-5 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Het zijn de goedertierenheden des
Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat
zijne barmhartigheden geen einde
hebben; z\j zijn allen morgen nienw;
Uwe trouw is groot.
Klaagl. 3 22, 23.
Het leven van ons geslacht is in dezen tyd
vol beweging. Dagelijks hooren we van allerlei
gebeurtenissen, die elkander opvolgen met een
verbazende snelheid. Het bevreemdt niet, dat
velen meer en meer ongevoelig worden. Tyd
is er baast niet, dat een gebeurtenis een bo
venden indruk op ons maken kan. Als bet
gebeurt, dat de een of andere tijding op ons
gaat inwerken, dan vernemen we reeds een
andere, die baar verdringt. Wat vandaag nog
druk besproken wordt, behoort morgen reeds
tot bet verleden, waaraan baast niet meer ge
dacht wordt. Daaraan moet ook toegeschreven,
dat sommigen met een zekere gerustheid beden
uitspraken wagen, welke geheel afwijken ja
zelfs in strijd zyn met wat zy gisteren beweer
den. Allen vernemen veel, spreken over alles
mede en weten toch inderdaad weinig. Er is
veel gelegenheid om van al wat er voorvalt
kennis te krijgen maar weinig kans is er om
bet te verwerken en te bewaren. Het is dan
ook inderdaad een groote moeilijkheid om zich
een behoorlijk oordeel te vormen, want de ver
schijnselen zyn zoo menigvuldig en zoo ver
schillend. Wy hooren van ontdekkingen, welke
een zeldzamen vooruitgang van ons kennen en
ons kunnen brengen, zoodat wie daarop enkel
afgaat haast gereed is om een loflied op onzen
tyd te zingen. Daarentegen komen er ook
geruchten van oorlogen, die het bloed van
duizende jonge mannen vergieten en de volken,
die eerst met elkander storm liepen tegen de
bolwerken van het Turksche ryk, vatten nu
tegen elkander het zwaard op en de bange vraag
ryst op, wanneer zal de vrede terugkeeren in
die geteisterde Balkanlanden. Er worden con
gressen gehouden, waarin redevoeringen ge
hoord worden over de rechten der vrouw, over
de opvoeding der kinderen, over de verhooging
van het peil van het zedelyk leven, over de
toenemende ontwikkeling der volken en ge
krygt den indruk, dat eerst nu de tyd aange
broken is, waarop al wat laag is verdwijnen
zal. Doch eveneens wordt er melding gemaakt
van de meest schandelijke en snoode misdrij
ven, zoodat het schijnt, dat de meest geraffi
neerde boosheid hoogtij viert. Er is een ijver
om alle maatschappelijk onrecht weg te nemen,
en bonden na bonden onstaan, met de bedoe
ling om alle misstanden te verwijderen en on
ophoudelijk komen er botsingen voor, die u
leeren, dat misschien nooit de verhouding tus-
schen patroon en werklieden zoo gespannen
was als nu. Als ge afgaat op de beloften,
welke vele volksleiders geven, dan zoudt ge
inderdaad de gedachte krijgen, dat zy alleen
het belang van land en volk op 't oog hebben
en alles willen doen om anderen wél te doen,
maar telkens blykt het weer, dat het menig
maal te doen is om zelf hoog te klimmen en
dat zelfzucht en heerschzucht hun nog lang
niet vreemd zyn.
Het zou niet moeilijk vallen op deze wyze
voort te gaan, want we roerden nog slechts
enkele zaken uit onze veelbewogen dagen aan,
doch het is voldoende om duidelijk te maken,
hoe bezwaarlijk het is om te midden van alle
deze tegenstrijdigheden een weg te vinden,
langs welken men wandelen kan, zonder zich
te stooten aan dezen of genen steen. Hoewel
het niet goed te keuren is, toch is het wel te
verklaren, dat velen dan ook alleen maar zien
op de beroering van de wateren des mensche-
lyke levens zonder ooit na te denken over de
machten, welke het bewerken. Eveneens is
het te verstaan, dat sommigen te spoedig ge
reed zyn met hun oordeel en of hun goedkeu
ring te kennen geven en in de handen klappen
of alles wel hun afkeuring treffen, want zoo
eenvoudig is het werkelijk niet.
Noodig acht ik het voor ieder om zyn tyd
te kennen, want hy moet immers zyn plaats
innemen en zyn taak verrichten. Daarbij komt,
dat hij slechts een korten tyd voor zich heeft,
wyl voor ieder onzer spoedig de nacht komt,
waarin niemand meer werken kan. En wie
nu gelooft, dat wat de mensch zaait, beslissend
is voor wat hy maaien zal, die mag zich wel
telkens uit het rumoer en de verwarring van
deze dagen terugtrekken om biddend het woord
des Heeren te raadplegen, wyl dit alleen een
lamp voor den voet is en een licht op het pad.
Er is zooveel, dat ons oog boeien wil door de
beweeglijke dingen, dat ons hart vervullen wil
met de gedaante der wereld, welke voorbijgaat,
zoodat we wel met nauwkeurigheid er op letten
mogen, wat de eerste plaats by ons heeft.
Gelukkig, als het geroep van den Heiland nog
kracht op ons uitoefend: zoekt eerst het Ko
ninkrijk Gods met Zy'ne gerechtigheid, want
dan zullen alle andere dingen ons toegeworpen
worden, dan zullen we ook ontvangen een
juisten blik op het woelige en veranderlijke
leven van onzen tyd.