De wegen tot het Leeraarsambt. ben in de meeting. Allen weten, dat, als deze sprekers het woord voeren, zy altoos iets geven, dat wel overwogen mag worden. Dit is dan ook nu weer met -deze redevoeringen het geval. Alleen dit is voldoende om het ver slag ter hand te nemen en na te gaan wat het aanbiedt. Wie verder acht geeft op wat er nog meer vermeld wordt, ziet, dat de vereeniging met moed voortarbeidt om het voorgestelde doel te benaderen, maar hy bemerkt tevens, dat er nog veel gebeuren moet, vóór zy het heeft bereikt. Het is dan ook een reuzentaak, waartoe zy zich aangegord heeft en het is wel wonder, dat zy de vele bezwaren, welke haar in den weg ston den, tot dusverre het hoofd heeft kunnen bieden. Door moeite tot de hoogte, geldt voor haar in vollen nadruk, maar de jaren, die achter liggen geven reden om met ijver voort te arbeiden. Er is reeds veel geschied, maar daar blyft nog ontzettend veel te doen over. Laat daarom ieder, die haar doel toejuicht, haar steunen in het gebed en ook in stoffelijke gave. Onder den zegen des Heeren kan zy nog veel goeds voor ons volk tot stand brengen. Bouma. Er zyn twee wegen, om tot het ambt van Herder en Leeraar te komenle. de lange weg van studie, de gewone weg2e. de kortere weg, die singuliere gaven baant, de buitenge wone weg. Laat ons over beide iets zeggen. In den laatsten tyd zyn we er aan gewoon geworden om te hooren, dat er gebrek is aan predikanten, ja, sommigen spreken zelfs van groot gebrek. Dit gebrek is het laatste vijftal jaren ontstaan. Voor dien tyd waren er tal van candidaten, die zich aanmeldden voor de kerkelijke examina. Tot 1905 luidde het in onze kerkenordening: „De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de Theologie zyn, die door haar onderhou den worden", maar de Generale Synode van Utrecht, in dat jaar gehouden, wijzigde dit artikel door een veelbeteekenende invoeging, zoodat voortaan als regel voor kerkelyke ge draging met het oog op de opleiding van stu denten deze bepaling zou gelden: „De gemeen ten zullen, voor zooveel noodigarbeiden, dat er studenten in de Theologie zijn, die door haar onderhouden worden." Oogenblikkelyk werd deze theorie in ver schillende provinciën omgezet in de practyk. En er was veel van waarde wassende stroom van candidaten maakte de arbeid der kerken in dezen minder noodzakelijk. Daarom ver menigvuldigden de besluiten van Part. Synodes, om voor de opleiding geen collecten meer te houden, wezen Deputaten Art. 19 de aanvragen, voor zooveel mogelijk, van de hand, en werden er geen jongelingen opgeroepen, die begeerte hadden het treffelijke predikambt, maar on- of minvermogend waren, tot die studie, die zoo veel tyd en zoo veel geld kost. De in de kassen aanwezige gelden werden, indien ze althans van eenige beteekenis waren, op rente gezet, in elk geval voorloopig niet gebruikt of niet ten volle gebruikt voor het doel, waartoe ze waren bijeengebracht, en zóó scheen het, alsof er voor minder gegoeden, die nog aan het begin van den weg stonden, voorhands minder gelegenheid zou zyn voor opleiding totfdit heerlyke ambt. Hoe snel is er een kentering gekomen in de keuze van de Theol. studieSlechts een vier tal [jaren later was het aantal studenten zóó verminderd, dat de arbeid der kerken weer noodig was, en hier en daar de collecte voor deze kas weer verbindend moest worden gesteld. En de laatste weken kon men lezen, dat ver schillende Part. Synodes besloten hebben twee collecten voor de opleiding te houden. Hebben de kerken van Zeeland ook niet de onderbroken arbeid weer aangevat? Gedurende een viertal jaren hebben zy voor deze zaak niet gecollecteerd. Maar in 1911 werd door de Part. Synode besloten jaarlijks in iedere kerk der provincie, te beginnen in 1912, weer een collecte te houden voor de op leiding in den dienst des Woords, en de ker ken der Classe Axel gingen vóór, door nog vóór dien tyd een niet onbelangrijk bedrag, als opbrengst van gehouden collecten, in de Kas te storten. In dit jaar kwamen by na alle kerken in ons gewest in het oude spoor. Het is, alsof zy hare roeping weer recht be ginnen te beseffen, om voor zooveel noodig, te arbeiden, dat er studenten in de Theologie zyn. Maar wanneer dit het geval is, dan die nen de kerken ook overvloedig aan te dragen, of althans voor zooveel noodig is, opdat de in komsten geëvenredigd zyn aan de uitgaven. Het minimum-bedrag, dat de kerken dienen saam te brengen om aan hare zedelijke ver plichtingen te kunnen voldoen, is ongeveer f 650,—. Nu brachten de kerken by deze eerste collecte niet meer op dan ongeveer f 550,-. Yyf kerken uit de Classen Tholen brachten saam f 41,21de twaalf kerken uit de Classe Zierikzee f 85,49; de twaalf kerken uit de Classe Goes f 125,05de zeventien kerken uit de Classe Middelburg f 166,11en zes kerken uit de Classe Axel (van een hulpbehoevende kerk is my het bedrag niet bekend) i f 135. Dit geeft een tekort van f 100,"Was er nu niet eenig kapitaal, dat als reserve-fonds dienst kon doen, dan zat men aanstonds op zwart zaad. En stel nu eens, dat er zich noch eens een of meer jongelingen aanbieden, die vurige be geerte hebben tot het ambt, van ootmoedige Godsvrucht zyn, goeden aanleg voor studie bezitten, sterk en gezond van gestel zyn en gaven van mededeeling hebben, wat moet er met hen dan geschieden Zeeland onderscheidt zich in dezen tyd by vroeger. Vroeger gold aan de inrichtingen voor Hooger onderwijs, die uit Zeeland voor predikant studeerde, byna als een witte raaf. Nu geeft ze het verblijdend verschijnsel te zien, dat uit hare kerken niet minder dan drie zich voorbereiden voor de studie der Theologie, en twee in de Theologie studeeren, terwijl bo vendien nog een jongeling van goeden aanleg in stilte bezig is om voor de voorbereidende studie zich gereed te maken. Het is goed, dat onze kerken dit weten. Er ligt oorzaak in tot ootmoedigen dank aan God. Maar indien van die jongelingen en jongens er nu zyn, die niet genoeg zyn bemiddeld om de hooge onkosten voor de studie geheel te kunnen dragen, hoe dan Het is geen kleinigheid om predikant te worden. Met die studie is een tien- a elftal jaren gemoeid, en het daarvoor benoodigde kapitaal in dezen ook voor studenten en pre dikanten duren tyd is niet gering te noemen. Ook op dit terrein hebben de kerken een dure roeping, nu er 'gebrek aan predikanten komt. Allereerst is noodig het bedrag der collecten in die mate te doen stygen, dat de inkomsten de uitgaven dekken, en het reservefonds niet telken jare moet by springen, om de onkosten te kunnen bestrijden. Verder is noodig, dat zóó rykelyk voor dit doel gecollecteerd worde, dat de kerken daar door bewyzen de mogelijkheid te willen schep pen, dat nog meer on- of min-vermogende godvruchtige jongelieden in meerdere of min dere mate steun kunnen ontvangen. Zelfs een tweede collecte zou, mocht ze in de toekomst noodig blijken, de Zeeuwsche kerken niet tot oneere verstrekken. Overbodig is het ook niet, dat gemeente-leden, nu ze misschien ietwat beter weten hoe op dit punt de zaken staan, bijzondere gaven afdragen aan deze kas of, indien de Heere ze zegent, in de gewone collecte ook eens een gift doen met bestemmingvoor het Prov. Studentenfonds. Maar voor alle dingen dienen de kerken, op den datum, die elke plaatselijke kerk zelve vaststelt, zóó veel voor het onderhoud van stu denten te brengen tot het huis des Heeren, dat er daardoor genoeg zy om aan de zedelijke verplichtingen te kunnen voldoen en, voor zooveel noodig, nieuwe verplichtingen te kun nen aangaan met jongelingen, die goede hope bieden voor de kerk onzes Heeren. Over den buitengewonen weg, die tot het Leeraarsambt leidt, een volgend maal. J. H. Lammertsma. Heden. Sommige menschen beginnen eerst hard te loopen, wanneer ze uen trein hooren fluiten en hem voor hunne oogen zien wegstoomen. Ze krijgen pas haast op het oogenblik, waarop ze veel beter bedaard naar hun huis terug konden wandelen. Ditzelfde soort menschen heeft ook de gewoonte den put te dempen, wanneer het kalf verdronken is. Ze visschen gewoonlijk achter het neten komen in den regel nog juist vroeg genoeg aan om te zien, dat een ander hun vóór geweest is. Deze achteraankomers meenen, naar het schijnt, dat morgen beter is dan vandaag, hoewel ze het toch wel weten kunnen, dat de beste brandspuit niet veel meer kan uitrichten, wanneer het huis in de asch ligt. en dat de knapste professor geen onderzoek meer kan instellen wanneer de zieke begraven is. Het is voor deze menschen blijkbaar moeilijk te verstaan, dat men beter een uur te vroeg kan komen dan een minuut te laat, al is het ook het allerverkieselykst geen uur te vroeg en geen minuut te laat, maar juist op tyd aan wezig te zyn. Het is wel vreeselyk, als ge leest, hoeveel ongelukken er met de vliegmachines gebeuren maar angstwekkend is ook het aantal onheilen, welke veroorzaakt zyn door de eeuwenoude !-laat-kom-machine. Ik zwijg er nog maar van, hoe menigeen den hond in den pot vond, door dat hij te laat aan tafel verscheenhet is wel erg, maar kan nog worden hersteld. Ik zwyg er nog maar van, hoe sommigen den zegengroet by het begin van de preek hebben gemist, door dat ze binnenkwamen, toen het amen van dien groet reeds was uitgesproken doch het kan nog worden vergoed door den zegen aan het einde al is het ook te vreezen, dat men te laat komende aan het begin, nu wat al te ongeduldig uitziet naar den zegen aan het einde. Maar er zyn ook gevolgen van deze methode van leven, die minder goed te herstellen zyn. Het kalf wordt niet meer levend, wanneer men den put dempt na zyn dood. En de vertrokken trein keert niet terug, ook al verschijnt men hygend en blazend op het ledige perron. En de begeerde post kan ons niet meer worden toe vertrouwd, wanneer we er naar komen sollici- teeren een dag, nadat een ander er voor is benoemd geworden. Het woordje „te laat" is de sleutel op menig verongelukt menschenleven. Sommige lieden zouden een heel ander leven hebben, als zy maar konden besluiten alles, wat zy doen, vyf minuten of een half uur vroeger te doen. Zy denken altyd, dat zy den tyd wel hebben en dat het nog wel kan, en dat hun klok goedgaat, maar dat de zon voorloopt. Ze leven altyd op uitstel. Evenals vuile menschen bang zijn voor water zoo hebben zij een vreeselyk afkeer van het woordje „heden" en een bijzondere voorliefde voor het woordje „morgen". Morgen dan zullen ze, en kunnen ze, en doen ze alles, maar heden zyn ze tot niets goeds in staat. In het heden zyn er altyd leeuwen op den weg. Tamme leeuwen, waar ze mee spelen. Of wilde leeuwen, waar ze voor wegkruipen. Maar altyd is er iets in het heden waar ze mede bezig zyn, terwijl er iets anders is, dat vóór behoorde te gaan. Zy lezen vandaag het kalender-blaadje van gisteren, en morgen lezen ze dat van vandaag, en daarom zien zij pas op den eersten September, dat de koningin op een en dertig Augustus jarig is ge- weeet. Zoo gaat het hun in alles. Zy doen in het heden altyd, wat ze gisteren reeds hadden moeten doen. Ze komen altyd achteraan, en visschen daardoor vaak achter het net. Totdat ten slotte de dag komt, waarop geen dag meer volgen zal, en waarop geen schade meer ingehaald en het ongedane niet meer ge daan kan worden en de deur, die zoovele dagen en nachten geopend was, gesloten zal blyken te wezen. Er zyn menschen, die te laat komen in alles, in de dingen, die dezen tyd, en in de din gen, die de eeuwigheid raken. Menschen, die' izich altyd voornemen iets te doen, wat reeds gedaan moest wezen. Menschen, die hun huis bereiden, als ze het verlaten moeteu, inplaatsvan het te bereiden, terwijl ze er nog rustig in wonen. Maar ook ontmoet men personen, die in de aardsche dingen uitnemend de kracht van het woordje „heden" verstaan. Ze wachten niet met „morgen" naar iemand heen te gaan, dien ze „heden" tot klant kunnen krijgen maar ze ma ken wel, dat ze er by zyn, eer een ander hun voor is geweest. En ze hebben er gelyk in Maar geldt het nu de hemelsche dingen, dan behooren ze tot de achteraankomers te worden gerekenddan is het altyd „morgen", „later", „straks". In de aardsche dingen loopt hun klok I voor, en zyn ze reeds wakker, eer de zon op gaat. In de hemelsche dingen loopt hun uurwerk na, en staan ze op, als de zon ondergegaan is. Dwaze menschen, die de kracht van het woord „heden" niet verstaanIn het woord heden ligt het geheim van ty delyken en eeewigen voorspoed. Wat gy nu te doen hebt, doet het nuMaar doet dan ook alles, wat gy nu te doen hebt, in dit oogenblik. Niet de kleine dingen van dit tegen woordige leven alleen. Maar ook, maar bovenal de groote dingen van het toekomende leven. Er zullen menschen zyn, die nooit te laat gekomen zyn hun levenlang, maar die op den laatsten I dag huns levens toch nog te laat zullen komen. Godsvinger wyst ons op het woordje „heden" I Niet morgen! j Maar heden! En dat geldt u (Asser Kerkbode.) Laman. Langs lijnen van geleidelijkheid. De opmerking is gemaakt, dat de ethische I fractie in de Hervormde Kerk hoe langs zoo I meer in den laatsten tyd punten van aanraking I zoekt met de modernen. In Dordrecht werd I reeds door beiden de handen ineen geslagen, I om het Kiescollege te zuiveren van Gerefor- I meerde elementen en dat met het gevolg dat I twee moderne predikanten in de plaats van recht- I zinnige gekozen werden. Middelburg schijnt dit I voorbeeld te volgen. Waarschynlyk zal dit op I meer plaatsen geschieden. 'tLigt voor de hand. Enkele weken geleden I sprak een Haagsche predikant van de ethische I richting het uit, dat hy liever een wyk bediend I zag door een modern predikant dan haar onbe- I arbeid te laten. Trouwens de sympathie naar I die zyde is by de ethischen reeds van ouden datum. Reeds byna 40 jaar geleden schreef dr. Gunning, toen predikant te dezer stede„Het is niet noodig te zeggen, dat wy hier te lande onder onze modernen, ook in den Protestanten bond, de uitnemendste mannen kennen, aan wier Christelijk hart het ons niet mogelyk zou zyn te twijfelen." Dit wil niet zeggen, dat ethischen en modernen in veel opzichten accoord gaan, wat de opvatting van leer en heilsfeiten betreft. Men zou hen onrecht doen met dit te beweeren. Maar een eenparig optreden kan hen nood zakelijk voorkomen tegenover derden. Coalitie op kerkelyk gebied. Van de Gereformeerden in de Herv. Kerk gevoelen de ethischen zich mijlen-ver verwijderd. Hun leer is hun een steen des aanstoots. Hun kerkbegrip een absurditeit. Hun tuchtsbeschou- wing een verregaande dwaling. En alleen dat deze over de tucht op leer en leven zwijgen en zich schikken in de bestaande iuchteloosheid der kerk, en niet met beslistheid en kracht op komen tegen de zoogenaamde „tucht des Hei ligen Geestes," der ethischen die het verwoestend ongeloof ongehinderd zyn gang laat gaan in de kerk, dat maakt het mogelyk, dat zy saamblyven in een en hetzelfde kerkverband. Toch de beginselen zyn sterker dan de menschen. Geleidelijk werken ze door. De tyd komt, dat de ethischen, reeds lange meer dan welwillend en verschoonend jegens de modernen, als één man met hen optrekken in den strijd, tegen de Gereformeerden. En hoe verschillend deze laatste in de Herv. kerk ook genuanceerd zyn, zy erkennen voor verre het grootste deel den eisch om te staan op den bodem der be lijdenis. Hoe zouden wy wenschen, dat deze den moed grepen alle utiliteitspolitiek, (als stem- menmeerderheid in de Kiescolleges enz., wat weldra een wapen tegen hen kan worden) prys te geven en, naar den eisch van Gods Woord met mannenmoed op te treden in onvoorwaar delijke gehoorzaamheid aan den Koning der kerk, die in Zyn kerk geen saamwonen duldt van geloof en ongeloof. „Wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis en wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid En wat samenstemming heeft Christus met Belial of wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige 2 Cor. 6 14—18. sGravenhKerkb.) v. d. Linden. Opvoeding zonder godsdienst. De mannen der twintigste eeuw, die, door den geest van het materialisme bezield, by stof en kracht willen leven, kennen geen grooter hin derpaal dan den godsdienst. Deze staat hun deerlyk in den weg. De vraag, waarop men sinds lang peinsde, is, hoe men van die hin derpaal zich kan ontdoen. En het antwoord (ook de feiten der laatste dagen wijzen het uit) ishet zekerst komen wy van dat rotsblok op ons pad af door de jeugd ver van allen gods dienst te houden. Een beginsel, dat opkomt uit onze natuur, en dus zyn wortel heeft in vijandschap tegen God, kan uiteraard den godsdienst niet dulden. Eenigen tyd geleden heeft een voorstander der socialisten een klein boekske geschreven onder den titelOnze grootste vijand. En wie is volgens den schrijver die grootste vijand? Het is de Heere, de God des hemels en der aarde. In dat geschriftje werd gezegd, dat het roeping is van allen, die den vooruitgang liefhebben en den gewenschten omkeer van onze huidige toestanden beoogen, om niet alleen God een onbekende te doen worden voor de jeugd door van Hem te zwygen, maar men behoorde een schrede verder te gaan en by opvoeding en onderwijs het daarheen te leiden, dat men God leerde beschouwen als den grootsten vijand van ons menschelyk geslacht. Het geloof aan God is dus volgens de mannen der revolutie niet alleen onwetenschappelijk, het is ook gevaarlijk voor volk en staat. Hieruit blykt ontegenzeggelijk, dat het in onzen tyd niet meer gaat over een of ander artikel onzer Christelijke belijdeniszelfs niet over de godheid van Christus. Het groote strijd punt is voor of tegen den levenden God. Het gaat over de beginselen van het Christendom, over de grondslagen van allen godsdienst en zedelijkheid. Daar zyn er, die luide durven roepen„Zoo lang de mensch nog met een enkel vezeltje van zyn bestaan aan den hemel hecht, is er voor hem geen heil op aarde." Wat ons het heiligst is, wordt door onze tegenstanders smadelijk gehoond. Wy achten de Christelijke beginselen het eenig betrouw bare fundament onzer samenleving, maar de tegenpartij beschouwt het Christendom als een oud brok muur, dat gevaar oplevert, en daarom hoe eer hoe beter tegen den grond moet wor den gehaald. Wel hoort men van verschillende zyden de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 2