China en de Zending.
Het bidden voor China.
Na dezen verstaan.
Baad.
De ongeloovige en het kind.
Was dat geen geloof?
Wonderbaar gered.
De raad van den heer Dnrand.
dat kwetste, geen toon, die hoonend klonk,
geen uitdrukking, die hinderde. Het was het
welbewuste woord van een man, die zyn groote
gaven besteed heeft om ons volk te wijzen het
breede historische spoor, dat God in zyn voor
zienigheid in ons land gebaand heeft.
Wy weten zeer goed, dat een groot man als
h« niet juist beoordeeld werd in zijn leven.
Vijanden zullen licht er toekomen om het oog
te sluiten voor de rijke beteekenis, welke zijn
arbeid voor ons land heeft. Hoe is anders te'
verklaren de smaad en hoon, hem nog dage
lijks in dagbladen en brochures hem aangedaan.
En zij, die hem eeren, omdat hij zoo helder,
zoo krachtig, zoo welsprekend vertolkt wat in
hun ziel leeft, kunnen hem overschatten en
wellicht vergeten, dat niet aan hem de hulde
toekomt, maar aan God, die hem aan ons volk
heeft gegeven. Eerst de historie zal later het
juiste oordeel over hem en zjjn werk vellen.
Maar dit neemt niet weg, dat het zeldzaam is,
dat God hem zoolang voor ons spaart en hem
zoo sterkt en bekrachtigt, dat hij nog altijd
een invloed uitoefent, welke weinig voorkomt.
Laat ieder de rede lezen, die niet in de ge
legenheid geweest is haar te hooren, om God
te danken voor het vele goede, dat hij aan ons
klein volk geschonken heeft. Zij geeft toch zulk
een heerlijk licht over ons verleden en staalt
om den strijd voort te zetten. Gy vergeet door
haar te lezen al die kleine onaangenaamheden,
welke ontstemmen en ge ziet klaar en scherp
de groote zaak, waarom het ook nu weer bij de
komende stembus gaat. Het kan niet anders
of wie voor de ware vrijheid en het recht ge
voelt, zal het doel zien, waarnaar we grijpen
moeten en hij zal de zaak van ons land stellen
in de hand van Hem, die eeuwen lang in zoo
milde mate ons volk gezegend heeft. Wy weten
het toch, dat we by eiken arbeid afhankelijk
blijven van Hem, voor Wien alle volkeren zyn
als een stofje aan de weegschaal en dat Hy
alleen ons door Zyn Geest bezielen kan tot den
strijd des geloofs. Gun dan ook aan onze Over
heid en aan ons volk een ruime plaats in uw
gebed. Bouma.
ZEXDIXG.
God geeft allerwege, zoowel onder Heidenen
als Mohammedanen, in deze dagen aan de Zen
ding prachtige vooruitzichten. Maar China staat
toch bovenaan. In dit reusachtige land met
zyn vier honderd millioen bewoners (een vierde
deel van het gansche menschengeslacht) is een
machtige omkeer gekomen, sinds het Keizerrijk
een Republiek is geworden. Is het niet aireede
veelzeggend, dat de Regeering een verzoek ge
daan heeft aan de Christelijke Kerken in China
en Engeland, om de voorbede voor het Chineesche
ryk, land en volk, overheid en president?
De houding van de regeering tegenover de
Christenen is dan ook geheel anders dan vroeger.
In de N. B Ct. geeft de schrijver van het „Kerk
nieuws" onderscheidene bewijzen, ontleend aan
de Times. In 1807 landde Morrison, de eerste
Protest. Zendeling te Hongkongdoch in de
eerste 35 jaren viel er niets te doen, dan alleen
de taal te leeren en eenige werken in het
Chineesch over te zetten. Tot voor 20 jaren
werd het Christendom nog algemeen als een
pest beschouwd. Maar met den Boksersopstand
kwam de eerste verandering ten goede; het
martelaarsbloed van de duizenden,toen vermoord,
is het zaad der Kerk in China geworden.
Een krachtigen stoot heeft ook gegeven de
president der Republiek, Joean-sji-kai. Als gou
verneur van Sjantoeng had hy reeds blyk ge
geven van sympathie voor de Zendinghy en
zyn mandarijnen lieten Christelijke hospitalen
openen en bevorderden sterk de stichting van
Zendingsscholen. En nu is het zelfs zoover
gekomen, dat het by benoeming van hoogere
en lagere ambtenaren als een aanbeveling geldt,
een Westersche opvoeding te hebben genoten
en een christen te zyn. Aan sommige provin
ciale regeerings-departementen begint men Zon
dagsrust te houdenChristelijke gebruiken
dringen ongemerkt door.
Ook hier is het echter niet alles goud, wat
er blinkt. De geest van onaf hankelykheid, die
in het Chineesche volk is gevaren, heeft ook
de Christelijke Kerken aangegrepen. De Chris
tenen willen zelfstandig zynalleen uit nood
aanvaarden zy nog de leeraars en leiders uit
Europa en Amerikadoch lang zal dit niet meer
duren, en dan kunnen de Zendingsgenootschap
pen huiswaarts" gaan.
Dit schijnt een ideale toestand te zyndoch
het christendom heeft zyn wortelen nog niet
diep genoeg geslagen om op eigen beenen te
staan, en zoo is het gevaar groot, dat het een
echt verwaterd Christendom zal worden, een
vernis, zonder hartgrondige verandering. Het
streven is dan ook, een Christendom boven ge
loofsverdeeldheid te stichten.
Nu echter daar de „blanke" krachten nog
niet gemist kunnen worden, is het woord aan
de Zending. Moge de arbeid, welke er door
Europeanen en Amerikanen nog gedaan kan
worden, leiden tot verdieping en versterking
van het ware Christelijk geloof. God heeft zeker
iets bijzonders met China voor.
Zondag is, op verzoek van de regeering van
China, allerwege, maar vooral in Engeland, voor
China gebeden. De N. B. Gt heeft uit Engel-
sche bladen mededeelingen dienomtrent bijeen
gegaard. Het „Genootschap voor de verbreiding
van het Evangelie" had honderdduizend exem
plaren verzonden van een gebed voor China.
In de Westminster Abdij te Londen preekte
de aartsbisschop van Sydney, die o. a. zeide
het ambtelijke China (de regeering dus), vraagt
of wy in een christelijk land met de volle open
baring Gods, ons ten bate van dat China tot
God zullen wendenChina, dat zyn deur voor
het Christelijk geloof heeft gesloten, China, dat
Zendelingen tot martelaren heeft gemaakt en een
afkeer had van al wat Christelijk was, dat
China vraagt ons dat, en wy geven aan dien
roepstem gehoor.
Terecht merkte de N. B. Gt. op, dat China
deze gruwelen op 't geweten heeft, doch dat het
Christelijk Europa, en Engeland in de eerste
plaats, nog veel meer tegenover China heeft mis
dreven. Zelfs heeft het Christelijk Engeland
China met vuur en zwaard gedwongen zyn gren
zen voor het Indische opium te openen.
Te Calcutta in Engelsch-lndië is er Zondag
ook voor China gebeden in een oude Zendings
kerk voor Chineezen. Hoewel er in heel Cal
cutta slechts 2 Chineesche Christenen zyn, was
de kerk toch vol Chineezen en buiten stonden
er ook velen. Die in de kerk waren volgden
den dienst met eerbied, al hielden zy den hoed
op het hoofden van tijd tot tyd riepen zy in
het Chineesch: „o God, verhoor ons!"
God heeft zeker iets bijzonders met China voor
J. D. wlelenga.
Als wy rondom ons blikken,
Of ook in eigen hart,
We aanschouwen en we voelen
Dan vaak den doorn der smart.
Zoovele ouden, jongen,
(Ook kind'ren), zien we 't aan,
Dat ze om geliefde dooden
In 't zwart der rouwe gaan.
Of bleef voor droeve slagen
Nog huis en hart bewaard.
Dan wordt dikwerf gedragen
Leed van gansch and'ren aard.
't Zijn raadselen en vragen,
Die ons het leven biedt
Zoo menigmaal verstaan wy
Gods doen en hand'len niet.
Hij regelt heel ons leven
Naar Zynen heil'gen wil.
Wy hebben slechts te volgen,
Altijd te volgen stil.
Maar ach, daar is ons harte,
Dat naar geluk steeds hygt,
En zelf den weg wil banen,
Zoo weinig toe geneigd.
Het wil zoo gaarne weten;
'tZoekt altijd naar '/„waarom".
En toch Gods weg dat weet het
Is in het heiligdom.
Nü voor het oog verborgen,
Na dezen eerst verstaan,
De sluier opgeheven,
De neev'len weggedaan.
Als dan in 't licht zal treden
Des Heeren wijs beleid,
Dan zal Gods volk erkennen
„TJw doen was Majesteit
Moest ik een weg bewand'len,
Dien 'k nimmer had begeerd
Gy hebt me in Uwe wysheid
Zooveel er door geleerd.
Gaaft Gij me een kruis te dragen,
(Naar 'k dacht te groot gewicht.)
Hoe maakte Uwe liefde
Dien zwaren last mij licht.
Werd my zooveel ontnomen,
Gy deedt 't uit enkel trouw
Opdat 'k door Uw genade
Méér nog gewinnen zou."
Blikt opwaarts zielsbedroefd en,
Kruisdragers, grypt dan moed!
Weet en gelooft„'t Is altijd
De Fader, Die het doet".
Dan ziet ge in proef, kastijding,
En druk Zyn liefdehand
Om u alzoo te leiden
Naar 'themelsch Vaderland.
Welzalig die, geoefend,
Gery'pt door leed en kruis
In stil geloofsvertrouwen
Heenreist naar H Vaderhuis.
Daarheen, waar door genade
Gods erfgenaam en kind,
Na moeite, strijd en tranen,
Rust, vrede, blijdschap vindt.
V. K.
^PBOKKELÏNGEN.
De dagen snellen
o, leer ze tellen,
gebruik ze zuinig,
als kostlyk goud
Kort duren d'uren,
ras zyt gy oud!
Zorg dat uw leven,
uw willen, streven,
als 't wendt ten ende,
u niet berouwt
Nelly.
De Engelsche wijsgeer, David Hume, gestor
ven in 1776, behoorde tot die ongelukkigen,
die het Evangelie van Christus gering achten,
omdat zy het niet kennen.
Hy heeft toch zelf beleden, dat hy het Nieuwe
Testament nooit met opmerkzaamheid had ge
lezen.
Eens gebruikte hy het middagmaal by een
zyner beste vrienden. Toen nu na het eten,
volgens Engelsche gewoonte, de vrouwen zich
hadden verwijderd, en de mannen aan tafel
bleven zitten, veroorloofde zich Hume een zeer
onbetamelijke uitdrukking over den godsdienst,
waarop een zijner vrienden de opmerking
maakte
„Wanneer gy zulke grondstellingen koestert,
dan doet men u toch geen onrecht, door u voor
een ongeloovige te houden".
Een klein meisje, waarmede de wijsgeer zich
anders dikwijls bemoeide, en dat ook veel van
hem hield, omdat hy nooit met ledige handen
kwam, bevond zich by dit gesprek in een ver
trek naast de eetkamer, waar het door niemand
opgemerkt, zich alleen met haar speelgoed
scheen bezig te houden. Maar het kleine ding
had, zooals wel meer gebeurt, alles, wat de
groote menschen spraken, afgeluisterd.
Toen nu het meisje het woord ongeloovige
hoorde, en vernam, dat haar beste vriend alge
meen zoo werd genoemd, verliet zy, door
nieuwsgierigheid gedreven, het speelgoed, en
liep naar hare moeder, die van het gansche ge
sprek niets wist.
„Moeder!" vroeg het kind, „watis een onge
loovige
„Een ongeloovige, myn kind waarom vraagt
ge daarnaar antwoordde de moeder „het is
iets zoo droevigs, dat ik het u haast niet zeg
gen kan".
„Och toe, lieve moeder!" vroeg de kleine
weder, „zeg het my toch; ik wou zoo graag
weten, wat een ongeloovige is".
De moeder, verwonderd over den aandrang,
waarmede haar dochtertje dat vroeg, zeide ein
delijk: „Een ongeloovige noemt men iemand,
die aan God of Christus, aan hemel of hel, en
ook aan het leven na den dood niet gelooft."
Eenige dagen daarna kwam Hume zyn vriend
weer bezoeken, en toen hy in de kamer kwam,
vond hy zyn kleine vriendin alleen.
Hy ging naar haar toe, en wilde haar, als
gewoonlyk, een kus geven, maar het kind rukte
zich los en liep weg.
„Wat is dat?" riep Hume de kleine na,
„waarom loopt gy weg? Heb ik u dan wat
kwaads gedaan?"
„Neen, neen," was het antwoord, „gy hebt
my niets kwaads gedaan, maar ik kan u'geen
kus meer geven, ik kan niet meer met u
spelen."
„En waarom dan niet, myn lieve kind?"
„Omdat gy een ongeloovige zyt."
„Een ongeloovige? En wat is dat dan?"
„Dat is iemand, die aan onzen lieven Heere
en aan Jezus en die aan hemel of hel en een
leven na den dood niet gelooft. Ja, ik weet het
welmoeder heeft ljet my zelve gezegd".
„Maar spyt u dat dan niet voor my vroeg
de wijsgeer, niet weinig verbaasd.
„Ja, zeker; het spijt my zeer; ik ben er heel
bedroefd om", antwoordde de kleine, en zy
voegde er ernstig aan toe„Maar ik bid God
voor u."
„Waarlijk en wat bidt gy dan voor my
„Ik bid: O myn God, toon toch dien armen
ongeloovige, dat gij waarlijk God zyt
Dr. W. Anderson moest in Kyisith prediken
Onderweg ontmoette hy een jongen, die hem
vertelde van den dood van zyn broertje en dat
kleine Jan zeker naar den hemel was gegaan.
„Waarom zyt ge daar zeker van vroeg dr.
Anderson.
„Hy had geloof, mynheer."
„Hoe weet gij dat zoo?"
„Wel, mynheer, toen hy sterven ging, scheen
hy angstig. Ik zei hem, dat hy op Jezus moest
vertrouwen. Toen vroeg hy my, wat dat betee-
kende, wat hy dan doen moest. Ik zeide„bid
tot Hem" en hy„ik ben daartoe te zwak, ik
kan zoo niet bidden." En ik weer: „Steek dan
uw hand in de hoogte, alsof gij haar Jezus
toesteekt, en Jezus zal het zien en begrijpen,
wat gy bedoelt." Dat deed hy dadelijk mynheer,
had hy dan geen geloof?"
Dr. Anderson was een bekwaam theoloog.
Een man van wetenschap en talent, ook als
prediker. En dikwijls trad hy op voor een uit
gelezen gehoor. Maar meer dan eenmaal heeft
hy van dien jongen verteld, met de opgestoken
hand, als een treffend beeld van den eenvoud
des geloofs.
Toen de Pruisische koning Frederik de Groote
op zekeren morgen zyn ontbijtkamer binnen
stapte, stond zyn kop chocolade al voor hem
gereed.
Juist, toen hy die wilde uitdrinken, daalde
er een groote spin neer en viel juist in de kop.
De koning riep een bediende, en beval hem
een andere kop chocolade te halen.
Terwijl deze weg was, om aan het bevel te
voldoen, weerklonk plotseling een pistoolschot
door het paleis.
Al spoedig bleek het, dat de kok zich had
doodgeschoten. Hij had dien morgen de choco
lade van den koning vergiftigd, en toen hy
nu de kop zag wegdragen, meende hy, dat
alles ontdekt was.
De koning stond verbaasd. Hy begreep, dat
hy ter nauwernood aan een groot gevaar was
ontkomen, en dat die spin hem het leven had
gered.
Ter herinnering aan dit voorval liet hy op
het plafond van zyn ontbijtkamer een spinne-
web schilderen, en in het midden daarvan een
groote spin.
(Voor kinderen.)
De heer Durand was een geleerd man en
bekwaam onderwijzer, aan wien deftige families
de opleiding van hun zonen toevertrouwden.
Hy was een Zwitser en woonde in de schoone
stad Lausanne, aan het meer Leman gelegen.
Eens, toen de zoon van een ryk Engelschman
by hem inwoonde, deed Durand met hem een
wandeling in de omstreken van de stad. Op
den terugweg waren ze door een mooi bosch
gegaan en zagen van verre de stad al liggen.
Het was dicht by 12 uur. Daar zagen ze on
verwachts een paar schoenen in het veld staan,
die een werkman er had neergezet, terwyl hy
in de nabijheid aan den arbeid was. De knaap,
die zeer guitig van natuur was, kreeg het eens
klaps in den zin, een grap uit te halen. Daarom
zeide hy tot den heer DurandMynheer dien
moeten we eens een poets bakkenik zal zyn
schoenen wegstoppen in de heg; als hy dan
zoometeen uit het land komt om thuis te gaan
eten, kan hy ze nergens vindenlaten we ons
daar achter die struiken verbergen. O, wat zal
hy rare gezichten trekken! Dan kunnen we
schik hebben"
De heer Durand, die den eigenaar van de
schoenen had erkend, dacht even na.
„Die grap kunt ge nog anders uithalen",
antwoordde de leermeester; stop dan eens een
goudstuk in allebeide schoenenen ge kunt
er genoegen van hebben te zien, hoe verwonderd
hy zal opkijken."
„Daar heeft u wel gelyk in," zei de knaap,
en dadelijk stopte hy in eiken schoen een
goudstuk, dat hy vlug tot in de punt daarvan
schoof. Toen zochten de beide wandelaars snel
een plaatsje, waar ze zich konden schuilhouden,
zoodat men hen niet zien kon, maar waar zy
alles goed konden gadeslaan, wat et zou ge
beuren.
Nauwelijks bevonden ze zich daar, of een
torenklonk op eenigen afstand deed twaalf
slagen hooren. De arbeider verliet zyn werk
en kwam naar de plek, waar zyn schoenen