Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. IAMAM en Ds. R. i. YAM DER YEEM.
10e Jaargang.
Vrijdag 2 Mei 1913
No 46.
iBOHHEMERTSPBUS
Drukker-Oitgever
A. D. LITTOOIJ Az
PRIJS DER iDVERTEHTIEN
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
UIT HET WOORD.
DER ENGELEN BOODSCHAP.
Het kan wel zijn, dat er tijden geweest
zijn, waarin aan de discipelen van Jezus
moest worden toegeroepenwat staat gij
en ziet op naar den hemel, omdat zij ver
geten, dat zij op de aarde nog een taak
hadden te verrichten, maar dat is geloof
ik thans niet zoo noodig. Wij schijnen
meestal te lijden aan eenzijdigheid en de
tijden, waarin we leven hebben daarop een
grooten invloed. God heeft aan den mensch
twee oogen gegeven, zeker met de bedoeling
dat we ze beide gebruiken zouden en we
neigen er licht toe om een open oog te heb
ben en het andere te sluiten. Dit geldt voor
het gewone leven en nog veel meer voor
het geestelijke. Thans zijn we niet zoo
vatbaar om overgeestelijk te worden, maar
veel meer om ons aan het zichtbare en
vergankelijke te hechten. De aarde boeit
ons en houdt onzen geest bezig. Er is
zooveel te doen, er is zooveel te genieten
en de geest van deze eeuw is er op uit
om ons in den waan te brengen, dat het
voornaamste is om aardsche dingen te be
denken en te zoeken. Wij willen daar wel
aan ook, want dit is toch altijd de zonde
geweest, dat ze ons geslacht den hemel
uit het oog deed verliezen, zoodat de men-
schen de tijdelijke boven de eeuwige dingen
schatten. Het is zoover met de Christen
heid gekomen, dat zij zich haast geen voor
stelling meer maken kan van de stemming,
waarin de Apostelen op den hemelvaarts-
morgen en gedurende hun volgend leven
verkeerden. Vrees niet, dat we overdrijven
zullen en voorbijzien het vele goede, dat er
nog in ons land wordt gevonden. Wij willen
het waardeeren. Maar wij mogen wel wijzen
op de groote schaduwen, welke de glanzen
van ons huidig Christendom verdonkeren.
Het is u bekend, dat Jezus op den veer
tigsten morgen na de opstanding van den
Olijfberg naar den hemel gevaren is. Zijn
elf Apostelen waren daarbij tegenwoordig.
Zij hoorden Hem spreken, zij zagen Hem
heengaan en zij bleven Hem naoogen.
Dit duurde echter niet lang, wijl een wolk,
welke over het gebergte kwam aandrijven,
Hem wegnam van voor hun oogen. Zij
bleven echter op de plaats staan, zij hielden
den blik naar boven gericht, wellicht hoop
ten zij, dat er nog wel een oogenblik zou
komen, waarin zij Hem nog eens zien moch
ten. Wie weet, hoe lang zij daar gebleven
zouden zijn, indien er niet twee Engelen
gekomen waren, die hen verklaarden, waar
heen Jezus gegaan was. Deze Jezus zeggen
ze, die van u opgenomen is in den hemel,
zal alzoo wederkomen, gelijk gij Hem naar
den hemel hebt zien henen varen. Gij be
hoeft derhalve niet langer hier te wachten,
en gij behoeft ook den moed niet te ver
liezen. Overbodig is het eerste, want gij
zult Hem toch niet meer aanschouwen. De
zichtbare hemelen vormen een ondoordring
baar gordijn, waarachter Hij verborgen is
voor u. Tot dusver bevond Hij zich op
de aarde, zoodat gij telkens in de gelegen
heid waart om Hem te zien en zijn licha
melijke tegenwoordigheid te genieten. Maar
dit is nu uit. Hij is thans in den hemel
en verhoogd boven alle machten en tronen.
Doch gij hebt geen oorzaak om den moed
te laten zinken, wijl Hij in den hemel ge
dachtig blijft aan allen, die Hem liefheb
ben en eens zelfs zal Hij wederkomen om
u tot zich te nemen. Er is in zekeren zin
een scheiding gekomen tusschen u en Hem,
maar ook deze scheiding is niet altijd-durend.
Eens wordt ze opgeheven en Hij zal altijd
met u en gij altijd met Hem zijn.
Aan zulk een boodschap hadden deze
jongeren behoefte, want Jezus was hun
schat, hun wereld, hun leven. Al wat zij
waren, waren zij door Hem, al wat zij be
zaten hadden zij uit Hem, al wat zij verder
behoefden, was in Hem. Hij was hun een
en al, Hem hadden zij lief boven vader en
moeder, boven eigen vrouw en kinderen.
Zij wisten wel, dat Hij niet bleef, dat
Hij heenging naar den Vader om ook
voor hen plaats te bereiden, maar ook,
zoolang Hij bij hen was, genoten zij maar
zonder in te denken, wat er straks zou
volgen. En nu was de ure gekomen, waar
tegen zij opgezien hadden nu was het oogen
blik aangebroken, waarin Hij hun ontnomen
werd. Door Zijn heengaan had de aarde
al haar aantrekkelijkheid verloren en boeide
de hemel hen met onwederstaanbare kracht.
Dit mocht hen echter niet verhinderen om
te doen wat hun hand vond om te doen.
Zij moesten nu toonen, dat wie Jezus
liefheeft Zijn geboden onderhoudt. De
taak waarvoor zij stonden, was groot en
gewichtig en daarom kregen zij een zachte
wenk van de Engelen. Zij hebben dezen wenk
ter harte genomen, zij hebben weldra den
on verge telij ken Olijfberg verlaten en zij
zijn naar Jeruzalem wedergekeerd. In de
heilige stad hebben zij geduldig gewacht
op de vervulling van de belofte, welke zij
van Jezus gehoord hadden.
De merkwaardige verandering, welke
de hemelvaart van hun Meester op hen
teweeggebracht had, is gebleken. Als ge
de geschiedenis dezer mannen nagaat, dan
is het duidelijk, dat zij niet meer van de
wereld waren. Zij hebben ijverig gearbeid,
vurig gestreden en nooit opgehouden hun
taak te verrichten, maar waar zij zich ook
bevonden en wat zij ook deden, zij hadden
den hemel in 't oog. Zij hieven niet enkel
in donkere nachten hun handen naar boven,
maar ook in heldere dagen waren ze met
hun gedachten, met hun begeerten, met
hun verlangen bij Jezus.
Omdat hun leven den Christus toebe
hoorde, hebben zij zoo trouw gearbeid en
zoo nauwkeurig gewaakt, maar het ge
schiedde steeds om de goede reuk Christi
te verspreiden, opdat velen de wereld zou
den verzaken en de onvergankelijke goe
deren van het koninkrijk zoeken. Zij leefden
niet voor de aarde, noch voor zichzelf, maar
voor den hemel en voor hun medemenschen,
omdat zij in den verhoogden Christus eer
biedigden den grond van hun betrouwen,
de bron van hun zaligheid en de vastheid
van hun hoop. Terwille echter van hun
groote liefde tot Jezus hebben zij nooit
eenig schepsel ook op de aarde niet ge
minacht, daar zij het wisten, dat Christus
hen gekocht en vrijgemaakt had naar li
chaam en ziel. Aan eenzijdigheid maakten
zij zich niet schuldig, omdat zij hun beide
oogen open hielden en alle dingen beschouw
den bij het licht, dat van de Zon der ge
rechtigheid afstraalt.
Wij vierden thans weer het Hemelvaarts
feest en we gedachten aan den overwin-
ningstocht en de kroning van onzen Koning,
door God gezalfd met den H. Geest en met
kracht. Wij zagen weer de Apostelen op
den Olijfberg en Jezus in den stillen och
tend ver van het gedruisch der wereld in
majesteit heen varen naar het geduchte
paleis Zijns Vaders. Wij luisterden naar
de Engelen, die aan de discipelen zulk een
gewichtige tijding brachten. Houd in ge
dachtenis, dat Hij, die van ons heenging,
eenmaal wederkomt om allen, die Hem
liefhebben, op te nemen in de vreugde,
opdat gij u voorbereidt op deze komst. Deze
waarheid is een bron van rijke vertroosting
voor allen, die hun hoop op Hem gesteld
hebben, in 't midden van al de moeiten en
teleurstellingen van dit aardsche leven,
ook in dagen van droefheid over zware
verliezen. Zij kan het voor u eveneens zijn,
als ge verstaat, dat deze wereld met al haar
heerlijkheid voorbijgaat, zoodat ge begonnen
zijt met uw hart op te heffen tot Jezus,
die uwe hulde en aanbidding ten volle
waardig is. Luister niet naar het bedrie-
gelijk lied dezer wereld, dat in duizend-
stemmig koor u van alle kanten tegenklinkt
'tOog omlaag en 't hart naar beneden,
want daarboven is 't niet, want het misleidt
en eindigt in de bitterste teleurstelling.
Het ware leven, lieven en loven is daar
alleen, waar we Jezus zien. Bouma.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Uw onbezweken trouw.
De Meiboom in de kap.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Gij Galileesche mannen, wat staat
gij en ziet op naar den hemel?
Deze Jezus, die van u opgevaren
is naar den hemel zal alzoo komen,
gelijk gij Hem naar den hemel
hebt zien heenvaren.
Hand. 1 11.
Hoewel ons Blad zich weinig inlaat met wat
gewoonlyk verstaan wordt onder het woord
„politiek", toch kunnen we niet nalaten een
naklank te geven op de gehouden Deputaten-
vergadering van de anti-revolutionaire partijen.
Wy zetten hier boven enkele bekende woor
den uit het zevende vers van den negen-en-
tachtigsten psalm en wij willen even toelich
ten, hoe dit zoo komt. Bij het begin van de
vergadering gaf de voorzitter ar. A. Kuyper
dit vers op en ik behoef niet te zeggen, dat
het uit volle borst gezongen werd. Het orgel
speelde zacht en ruim twee duizend mannen
hieven het aan, mannen die tot verschillende
kerken behooren. Er waren zelfs enkele doops
gezinden onder, wat mij, die van moeders zijde
uit een doopsgezind geslacht ben, bijzonder
goed doet. Het is reeds op zich zelf een ver
blijdend verschijnsel, dat er nog uit alle dee-
len van ons land mannen komen, die
wenschen, dat ons klein volk wandelen zal in
het oude spoor, dat onze vaderen bij het licht
der bizondere openbaring ons gewezen hebben,
maar ge weet bovendien, dat er achter deze
enkele honderden nog een breede schare
overal gevonden wordt, die er ook zoo over
denken.
Dit trof me en die bekende klanken: „Uw
onbezweken trouw, zal nooit hun val gedoogen"
deden me terugdenken aan het verleden. Een
oogenblik zag ik die weinige mannen, die in
't begin van de zestiende eeuw den moed had
den om hier op onze erve de vaan der Refor
matie omhoog te heffen en die deswege gehoond
en gesmaad, vervolgd en in de gevangenis
geworpen werden. Zij hebben de hitte van den
dag en de koude van den nacht verduurd en
het is naast God aan hun taaie volharding te
danken, dat de Gereformeerde belijdenis zulk
een plaats gekregen heeft in ons volksleven.
Welk een strijd is hier gevoerd tegen opper
machtige vijanden, welke bittere tranen zijn
hier geschreid, welk een kostelijk bloed is hier
vergoten, welke vurige gebeden zijn hier in
vaak donkere nachten opgezonden tot den Ont-
fermer Israels. Maar met welk een uitslag is
die worsteling ook bekroond, welk een eervolle
plaats heeft ons volk ook verkregen en hoe
kwamen zij hierheen, velen in eigen vaderland
vervolgd om een toevluchtsoord te zoeken.
Heeft ons volk dit nu gewaardeerd en hebben
overheid en onderdanen trouw gehouden aan
het Woord, dat hun den weg gewezen en hun
tot de overwinning geleid hadSpreek er me
niet van, want onze geschiedenis is een verhaal
van trouweloosheid en afdwaling. Vier eeuwen
zijn bijna heengegaan, geslachten zijn gekomen
en gegaan en nu greep het mij aan, dat er in
weerwil van zooveel afval en ongeloof nog zoo-
velen zijn, die in 't openbaar belijden, dat er
alleen heil voor ons volk te verwachten is in
terugkeer tot God en Zijn Woord en ik zag
iets glanzen van die onbezweken trouw van
onzen God, die den val van Zijn volk nooit
gedoogde en wiens gerechtigheid het steeds
weer verhoogden.
Aan zulke oogenblikken heeft elk behoefte,
want we zien zooveel, dat ontstemmen en ont
moedigen kan. Niet alleen rondom ons, maar
veel meer nog in ons. Welke grond tot ver
wachting zouden we hebben voor ons volk en
voor ons zelf, indien we niet geloofden aan de
onbezweken trouw van Hem, bfj wien er geen
schaduw en omkeering gevonden wordt. Die
trouw heeft zich verheerlijkt in 't leven van
ons volk ook in de laatste eeuw en we doen
wel met haar op te merken, omdat het ons
opwekt om een loflied aan te heffen voor Hem,
die nooit doet naar onze zonden. Zalig zijn zij,
die deze klanken wel weten te onderscheiden
en die in 't midden van het rumoer des levens
oogenblikken kennen, die hen brengen tot stille
verwondering en aanbidding van 's Heeren
Naam.
Het is zeldzaam, dat een man als dr. Kuyper,
die zooveel gearbeid heeft, zoo kras blijft en
zoolang gespaard wordt. H\j is nu vijf-en-
zeventig jaar en hij zag er nog beter en frisscher
uit dan nu vier jaar geleden. Hij las zijn rede
voor, zoo duidelijk, dat ik hem goed verstaan
kon, ofschoon ik nog al een eindje van hem
afzat. Het was een fijn genot deze rede te
mogen hooren. Daar ging warmte en bezieling
van uit en zjj wekte erkentelijkheid in het hart
op. Welk een schoonheid van taal, welk een
rijkdom van beelden, welk een ernst en echte
humor tevens en welk een juist oordeel ook
over de staatkundige tegenstanders. Geen woord^