Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie van: Ds.L. BOÜMA, Ds. W. LAMAN en Ds. R. J. VAN DER VEEN.
10e Jaargang.
"Vrijdag 7 Maart 1913.
No 38.
ABONNEMENTSPRIJS
Drukker-Uitgever
PRIJS DER AD TERTENTIEN
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az.
ZIET, HET LAM GODS.
III.
Luid en krachtig mag wel het woord
ziet, het Lam Gods in onze dagen klinken,
want er zijn er zoovelen, die aan Jezus niet
de plaats gunnen, welke Hem toekomt. Zij
willen Hem wel een hoogen rang en groote
waardigheid toekennen, maar zij weigeren
om Hem als den eenigen Zaligmaker te
erkennen. Het is hun goed, als ge Hem
roemt als een begaafden Leeraar, die ver
verheven boven de bekrompen opvattingen
van zijn tijdzij stemmen met u in als
ge beweert, dat Hij denkbeelden heeft uit
gesproken, welke een heerlijk licht ver
spreiden over God en de menschheid, maar
zij zullen er tegen op komen, indien gij
belijdt, dat Hij het licht der wereld is, en
wie Hem volgt, niet in de duisternis wan
delen zal. Zij willen U aanhooren, als ge
u tevreden stelt met de verklaring, dat Hij
grooter is dan allen, die voor Hem de aarde
betreden hebben, en dat Hij ook nu nog onze
eere en hulde waardig is, maar zij kunnen
het niet dulden, als ge erkent, dat Hij in
volstrekten zin boven allen staat. Zij geven
voor, dat zij Hem kennen, wijl zij door
een nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek
nagegaan hebben, wie Hij is en zij rneenen
inderdaad, dat zij het weten en daarom
bestaat er weinig kans, dat zij er ooit anders
over denken zullen. Die wijsgeerige hoog
heid, welke hen bezielt, verheft zich als
een hemelhooge berg tegen de kennis van
den Christus en zij doet hen in den waan
leven, dat hun beschouwing juist is. Er
mogen enkele kleinigheden zijn, waarin nog
een wijziging gebracht kan worden, maar
het is nu eenmaal voor hen uitgemaakt,
dat Hij zich zal moeten vergenoegen met
een plaats naast anderen. Het moge waar
zijn, dat Hij tot dusver de grootste van
allen is, toch is de mogelijkheid niet uit
gesloten, dat er straks1 een ander komt,
die Hem overtreft.
Wij blijven echter bij de prediking van
den Dooper en gelooven, dat Hij het Lam
Gods is. Hij is het eenige en ware Lam,
dat God gegeven heeft om de zonde der
wereld weg te nemen. Er is geen ander
en en zal nooit een ander komen. Op Hem
zagen al de lammeren, welke onder de
Oude Bedeeling op het Pascha geslacht
werden en wij juichen met den Apostel
ook ons Pascha is geslacht. Bij het licht
van dit woord verstaan we nu ook, waarom
Hij tijdens Zijne omwandeling ons in alles
gelijk was, uitgenomen de zonde. We
ergeren er ons niet aan, dat Hij in zoo
néderen staat onder ons verkeerde en dat
er aan Hem geen gedaante noch heerlijk
heid was. Wij hebben nu een welgevallen
aan Zijne zwakheden en we buigen ons
diep neder, als Hij in den Hof Gethsemané
als een worm in 't stof kruipt. Het is ons
duidelijk, dat Hij, die het geen roof be
hoefde te achten Gode gelijk te zijn, als
de Man van Smarten met het schandelijk
kruis beladen naar Golgotha is gegaan. Hij
was immers het Lam, dat de zonde der
wereld droeg. In zichzelf was Hij vlekke
loos rein. Geen onzuiverheid was er aan
Hem. Uit elke beproeving was Hij zuiver
te voorschijn gekomen. Geen onrecht was
er in Zijn daden en geen bedrog is er op
Zijn lippen gevonden. Yan elke geringe
overtreding had Hij zich verre gehouden.
Het was geen grootspraak, als Hij aan
't einde van Zijn loopbaan verklaarde, dat
Hij den Naam des Vaders had verheerlijkt
en dat Hij het werk, Hem opgedragen,
voleindigd had. Er kleefde geen enkele
smet aan Hem. Zelfs het alwetend oog
van den driewerf Heilige kon niets aan
Hem vinden, dat afweek van het eenige
richtsnoer. Hij is den Vader in alles ge
hoorzaam geworden, zelfs tot in den bit
teren dood van het kruis.
Voor allen, die het woord van Johannes
niet verstaan, is dan ook het lijden en
sterven van Jezus een dwaasheid. Zij kun
nen er niet bij. Elke verklaring, welke zij
geven, is een ongerijmdheid. Maar als ge
bedenkt, dat Hij de zonde der wereld ge
dragen heeft, dan wordt het u helder. De
zonde der wereld. Ge hoort hier een
geheel andere taal dan waaraan Israël in
die dagen gewoon was. Hoe ver is zij ver
heven boven de bekrompenheid, waarvan
de eigengerechtigde Rabbi's de tolken waren.
Hier klinkt weer de kloeke en krachtige
gedachte van die oude godsmannen, die
ten allen tijde hadden laten uitkomen, dat
God Ook de heidenen zou doen deelen in
de erfenis van Abraham.
Het was te gering voor Jezus om op te
richten de vervallen hut van David, om
enkel te verzamelen de verstrooide stam
men van Israël, de Heidenen zouden Zijn
deel en de einden der aarde Zijn bezitting
zijn. Gelijk de Priester des Ouden Tes
taments de zonden des volks zinnebeeldig
overdroeg op het offerdier, zoo had God
inderdaad onze zonde en ongerechtigheid
op den Christus doen aanloopen. En dit
nu is het wonder van Zijne genade, dat
Hij zich daartegen niet had verzet, maar
dat Hij zich gewillig had gebogen om dezen
ontzettenden last te aanvaarden en te dra
gen. Kunt ge u grooter tegenstelling denken
dan het heilig onbevlekte Lam en de zonde
der wereld Al wat in Hem was had een
innige en diepe afkeer van alle zonde, het
was Hem een walging en desalniettemin
liet Hij die zonde over zich komen en nam
ze aan, alsof ze de Zijne was. Wel moogt
ge trachten om dit in te denken, want Hij
droeg deze zonde niet, zooals iemand een
hout draagt, maar Hij liet die zonde tot
in Zijn bewustheid komen, zoodat Hij haar
voor Zijn rekening kreeg.
Verstaan, geheel verstaan zullen we het
niet, wat dit voor Hem geweest is, maar
zooveel kan ons wel helder zijn, dat we
ons in heilige verwondering buigen en Zijn
Naam loven. Welk een liefde moet het
geweest zijn, welke Hem er toe bracht om
den weerzin daartegen te overwinnen, zoo
dat die zonde der wereld en Hij vereenigd
werden. Hier staat elk oneindig verstand
stil, hier ontbreekt aan alle redelij ke schep
selen het juiste woord. Hier opent zich
voor ons een wereld, waarvan de aanblik
ons verbaast, ja ons in verwarring brengt.
Gij bewondert een jonkvrouw van aanzien
lijke geboorte, welke zich neerbuigt tot een
ellendige om zijn wonden te zuiveren,omdat
ge terecht begrijpt, dat zij een afschrik
heeft van alle bloed en etter, maar hoe moet
het u dan wel zijn, als ge op Jezus ziet,
die daar met de zonde der wereld heengaat
om voor haar te boeten. Elke vergelijking
evenwel is te zwak om uitdrukking te geven,
aan wat er eenmaal plaats gevonden heeft
en wij kunnen niet anders dan betuigen
wij zien het, maar doorgronden 'tniet.
Dit laatste is ook niet noodig, het wordt
ook niet gevergd, indien wij maar de liefde
van Jezus aanschouwen en er lust in heb
ben om haar meer en meer te kennen.
De geloovigen van alle tijden hebben naar
woorden, naar uitdrukkingen, naar beelden
gezocht om uiting te geven aan wat er in
hen leefde en zoo gaat het ons nog. Wij
staan hier voor een openbaring van liefde,
van genade, van ontferming, welke ons hart
wel in wederliefde mag ontgloeien. O hoe
treurig is het, dat we er dikwerf nog zoo
weinig van hebben. Wij zijn menigmaal
zoo vol van liefde tot onszelf en tot de
wereld rondom ons, tengevolge waarvan er
voor Hem geen plaats is. Zult ge u daar
over schamen en belijdenis doen voor God?
Zult ge voortaan meer letten op Hem, die
de zonde der wereld wegneemt?
UIT HET LEVEN.
De Heere, uw heelmeester.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel 10 cent meer.
Ziet het Lam Gods, dat de zonde der
wereld wegneemt.
Joh. I 29b.
Bouma.
Die gezond zjjn, hebben den medicijnmeester
niet van noode, maar die ziek zjjn. Zoo heeft
Jezus gezegd. Geen woord van den Heiland
heeft minder tegenspraak te wachten. Hierover
zijn vrijwel allen het eens. Zfj, die den Bijbel
gelooven. En zij, die den Bijbel niet gelooven.
Enkele dwaze, eigenwijze menschen uitgezon
derd, maar in het algemeen stemt ieder toe,
dat de kranke een geneesheer noodig heeft.
Doch er is wel iets anders, waarover de
meeningen zeer verdeeld zijn. Wie is de ge
neesheer, dien we in onze krankheden noodig
hebben, wiens hulp wij moeten inroepen Op
deze vraag geeft God ten antwoord„Ik ben
de Heere, uw heelmeesterMaar een menigte
kranken zoekt dezen heelmeester niet. Dok
toren, professoren, specialiteiten, kwakzalvers,
wonderdokters worden te hulp geroepen, maar
men wendt zich niet ter genezing tot Hem,
die gezegd heeft„Ik ben de Heere, uw heeP
meesterMen gebruikt drankjes en poeders
en zalven, laat zich masseeren, electriseeren,
opereeren, maar men houdt niet sterk aan in
het gebed tot Hem, die gezegd heeft: „Ik ben
de Heere, uw heelmeester
Het is goed, dat we op dit Woord des Hee-
ren letten. De krankheden, waaraan de menschen
lijden, zijn legio. De wetenschap doet, gelijk
haar plicht is, wat ze vermag om deze krank
heden te bestrijden. Soms schijnt het, of ze
overwint. Het schrikkelijke choleragevaar, de
gevreesde pokziekte, die vroeger duizenden
slachtoffers maakten, vertoonen zich, bü weleer
vergeleken, niet noemenswaard, sinds er krach-
tige pogingen in het werk gesteld zijn om dit
kwaad te beteugelen. Maar toen het eene kwaad
begon te wijken, greep het andere verderf de
menschen. De tuberculose brengt er duizenden
ten grave. En wie telt het onnoemelijk groote
getal der zenuwlijders, de ziekte van dezen te-
gcnwoordigen tijd Hoe veler hart is krank,
en geeft den arbeid plotseling op? Men legt
zich ter ruste, en komt niet meer overeind.
Men gaat ter deure uit, en wordt als een doode
er binnen gedragen. Men zet zich aan den
arbeid, het hart staat stil, en het werk wordt
niet voltooid. Zoo gaat het iederen dag. Het
is om er angstig bü te worden.
De wetenschap spoort de oorzaken na, maar
tast in het duister. Ze peinst op middelen ter
genezing, maar zoekt ze tot nu toe vruchteloos.
Och, dat de kranken en hunne geneesmeesters
het wilden gelooven, dat deze krankheden ons
worden toegezonden van Hem, die zegtIk ben
de Heere, uw heelmeester
Krankheid en hare genezing komen ons niet
toe bü geval, maar beide worden ons beschikt
van de almachtige hand Gods, die verbrü'zelt,
maar ook heelt, die krank maakt, doch ook ge
neest. Dat wordt door velen vergeten; dat
wordt door velen niet gezien en niet geloofd.
Men verklaart alles uit de stof; en de stof
biedt ons geen enkele verklaring; de stof zelf
is een groot raadsel.
Wy achten onze bekwame geneesheeren niet
klein, maar zonder den zegen Gods staan zü
machteloos bü het ziekbed. Wü willen ze ge
bruiken als instrumenten, maar meer dan in
strumenten zü'n ze ons niet. Wat is een zaag,
wanneer er geen hand is, die haar hanteert?
Wat is een geneesheer, als er geen God is,
die genezing geeft? En toch begaan velende
dwaarsheid, als ze ziek zü'n, wel naar den dok
ter te loopen, maar niet de toevlucht te nemen,
en dat wel het eerst, tot Hem, die zegt: „Ik
ben de Heere, uw heelmeesterEen goede
dokter is hun allesen eindelü'k, ja, als het
met dokter en professor niet gaat, dan wordt
er ook soms nog over gedacht om den dominee
te roepen, en die moet dan als een laatste,
wanhopig middel nog eens met hen bidden.
Zoo maakt men het eerste tot het laatste. Dit
is de materialistische geest van onzen tü'd. Het
vertrouwen op het schepsel, dat zonder God
niets is. Een geest, die zelfs in Christelü'ke
kringen niet uitgebannen is.
Er is geen geloof op God. En dat maakt de
menschen ziek, zenuwachtig. Er is geen vasten
grond des vertrouwens. Zelfs van ongeloovige
zü'de gaan de oogen hier voor open. Möbius,
een vrüdenker, zegt „Het verval van den gods
dienst, hetwelk wü bü de oude en de nieuwe
volken waarnemen, wanneer ze tot een zekeren
trap van beschaving gekomen zü'n, rekenen wü'
als een van de oorzaken der zielsziekten en
zenuwkrankheden." En Professor W. His ge
tuigt „Ik heb vaak gezien, dat langdurige
lichamelüke bezwaren verminderden, wanneer
een zieke kwam tot het vaste geloof, dat zü'n
persoonlük lot rustte in de hand van een hoo-
gere Macht. Men vergete niet, zoo voegt hü
er bü, dat zenuwziekte niet is een krankheid
van het zenuwweefsel, maar van de ziel zelf is.
Een vast geloof is in zenuwziekten de krach
tigste hulp." En ook geeft deze geleerde als
een hoofdoorzaak van het zenuwlü'den op, dat
het leven van de menschen uitsluitend gericht
is op het aardsche en stoflfelüke en dat er geen
ideale goederen zü'n, waarin hun hart zich ver-
blüdt. Zoo is het. De menschen leven alleen
voor het aardsche laat ons eten en drinken en
vroolük zün, morgen sterven we. Ze hebben
geen God voor hun hart, geen vrede voor hun
ziel, geen hoop voor de toekomst, geen toevlucht
in den nood, geen troost in smarten. Ze zü'n
in alles aangewezen op zichzelf, en op andere
menschen, en op geld en goed, en op de weten
schap. En al deze dingen zün zoo onzeker om
op te steunen en zoo onmachtig om te troosten,