Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie van: Ds.L. BQUMA, Ds. H. W. LAMAN en Os. R. J. YAM DER YEEN. 10e Jaargang. Vrijdag 14 Februari 1913, No 35. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. 1B0HHEMEHTSPRIJS Drukker-Ultgever A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER 1DYERTEHTIEH DEZE IS MIJN ZOON. Het is een groot voorrecht, dat in steeds breederen kring aan de religie een eervolle plaats wordt ingeruimd. Met grooter waar deering dan voor enkele jaren wordt er weer over de godsdienst gesproken. Over vloedig is gebleken, dat het menschelijk hart toch geen bevrediging vindt in de zichtbare wereld, al is zij nog zoo schoon en heerlijk en vandaar dat er een vraag naar iets wat hooger is dan de tijdelijke dingen. Wij zien tot onze blijdschap, dat velen zich weer rekenschap pogen te geven, of het wel goed is de religie uit het leven weg te dringen. Maar wij moeten deze beweging niet overschatten, want over 't algemeen richt zich het oog niet op de openbaring welke God van Zichzelf in Zijn woord en in Zijn werken gegeven heeft, veeleer is de mensch zelf het voorwerp van het onderzoek en van de belangstelling. Met een zekeren ijver zoeken zij naar wat er in 't menschelijk hart omgaat en naar de uitingen, welke overal worden gehoord. Wij zullen natuurlijk niet zeggen, dat daar niets goeds uit voortkomen kan, maar wij vreezen toch dat de winste niet al te groot zal zijn. Als ge alleen op de woorden afgaat, dan zoudt ge er toe kunnen komen om te denken, dat er reeds veel gewonnen is, doch als ge let op de beteekenis, welke er aan die uit drukkingen gegeven wordt, dan valt het u tegen, want het is alles zoo vaag en wazig en enkel voldoende voor hen, die aan klanken genoeg hebben. Zoo spreken zij over zonde en over het bewustzijn van zonde, maar zij zullen er bij laten uitkomen, dat zij daarmede geenszins bedoelen schuld voor God, die ons strafwaardig maakt. Als er iemand in 't water valt, dan merkt hij dadelijk, dat hij in dat element niet thuis is en hij krijgt oogenblikkelijk de begeerte om er uit bevrijd te worden. Maar daarmede veroordeelt hij het water niet. Hoe zou hij het kunnen. Het is immers een uitmuntende plaats voor de visschen. De zonde is geen verbreking van een aan ons door God gegeven heilige wet, het is geen wederspannigheid tegen God, het is slechts iets, wat bij ons niet behoort, wat ons hindert, wat ons zedelijk en godsdiens tig leven tegenhoudt. Best kan ik mij begrijpen, dat velen, die niet verder doordenken, zulke mannen beschouwen als zeer godsdienstig, vooral omdat zij nog al gaarne eens een woord van de profeten en van de Apostelen aan halen zooalsik ellendig mensch, wie zal mij verlossen, maar eerst dan zouden we een gegronde verwachting kunnen koeste ren, als zij uit het menschelijk hart zich keerden tot God en Zijn Woord. Wel houden zij het ervoor, dat een mensch, in wien het bewustzijn van zonde ontwaakt is, roepen moet tot God en zoo lang volharden, tot hij voor zich zelf de zekerheid heeft, dat hij een kind Gods is. maar hoe veel of hoe weinig waarde ge er aan hechten moet wordt u duidelijk, als ge er op let, dat zij geen Middelaar noodig hebben. Daarom bevreemdt het dan ook niet dat zij voor de geschiedenis van Jezus' doop in 't geheel geen plaats hebben in hun be schouwing. Zij begrijpen van de kreet, door Johannes geslaaktMij is noodig van U gedoopt te worden en komt Gij tot mij, niets. Zij zullen evenmin u kunnen zeggen wat Johannes er toe bracht om eens be slist te weigeren. Het behoeft dan ook niemand te schokken, als zij verklaren, dat zij niets gelooven van de nederdaling des Geestes en van die stem uit den hemel. Het kan niet anders. Maar zoo geheel anders is het, wanneer we eerbied hebben voor het woord der profeten en der apos telen en tevens overtuigd zijn, dat wij in ons zelf geen recht meer hebben om tot een heilig God te naderen. Aan Jezus was destijds geen gedaante of heerlijkheid, Hij was aan ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde. Doch welke vermoedens komen er in ons hart, als we Johannes hooren spre ken wij gevoelen iets van die machtige huivering welke hem aangreep en zoo deed sprekenen wij zien in Hem den Gezant des Vaders, die met den Heiligen Geest en met vuur doopt. Wij trachten in te denken, waarom de Geest Gods op Hem nederdaalde en wij duizelen als het peillood ontglijdt aan onze vingeren, ofschoon wij iets zien van die genade, welke Hem er toe bracht om zichzelf te ontledigen, zoodat Hij den Heere noodig had en wij geven aan onze verwondering uiting in een loflied, dat we ter Zijner eere aanheffen. Hoe groot is ook deze verborgenheid en zij mag ons wel met heilig ontzag en kinderlijken eerbied vervullen, temeer omdat dit alles geschiedde ter onzer redding. Hoe moet het toen Johannes wel geweest zijn bij die zichtbare nederdaling des Geestes en bij die stem uit den hemel. Ziet, roept de Evangelist uit en wij zeggen, gewis, laat het oog van alle geslachten der aarde opengaan voor wat er gebeurde. De menschen roepen U tegenwoordig toe let hier op, want dit is zoo belangrijk en dat ontga u niet, want er komt allicht anders schade voor u uit voort, maar ge zoudt weinig missen, al ware ons oog voor aller lei zaken gesloten indien het slechts zag wat er eens bij de Jordaan plaats had. Van uit de geopende hemelen klonk een stem duidelijk en krachtigDeze is mijn Zoon. Het is zeker niet noodig om een breede uiteenzetting te geven over deze verklaring. Gij weet naar ik vertrouw de geheel eenige betrekking, waarin Jezus als Zoon tot den Vader staat. Hij is het uitgedrukte Beeld van 's Vaders zelfstan digheid en het Afschijnsel Zijner heerlijk heid. Gelijk de Vader het leven heeft in zichzelf, alzoo heeft Hij ook den Zoon ge geven het leven te hebben in zichzelf. Die Jezus, die zichzelf noemt den Zoon des menschen, is de Zoon van den eeuwigen Vader. Wij behoeven er niet aan te twijfe len, wijl de Vader zelf het getuigd heeft. Nog wordt er bijgevoegdmijn Geliefde, neen ik zal het niet wagen om te verkla ren, wat hier verzekerd wordt, want wij spreken wel van liefde en dit mag ook, maar als ge denken gaat van de liefde Gods, och dan is al de liefde der menschen en der Engelen flauw en koel en niet het noemen waard. Welnu die heilige onein dige liefde Gods heeft in den Zoon haar een en al Gij kunt zeggendie Zoon is voor den Vader zijn oogappel, zijn paradijs, zijn hemel, maar bij elk woord, dat ge bezigt, voelt ge steeds duidelijker, dat ge er toch niet bij kunt. Alle tongen kunnen niet uitspreken met welken gloed de Vader den Zoon mint en alle engelen samen kunnen er het geringste nog niet van ver staan. In welken Ik mijn welbehagen heb. Merkt ge wel, hoe ook dit woord ons versterkt in de overtuiging, dat we hier staan voor een wereld, welke steeds wijder wordt. Het is hoogst gebrekkig, ik weet het wel, als ik zeg, dat die Vader volkomen rust in den Zoon, dat Hij er zijn volle lust in vindt, maar het is misschien toch iets. Wij menschen zijn eindig. Wij zijn zoo gering, maar wij vinden nooit in eenig medemensch al onze lust, al ons welgevallen. Dit is goed ook, want wij zijn geschapen tot God en daarom mogen we ook niet in een schepsel rusten, maar dat die Vader uit wien al het geslacht genoemd wordt, geheel in den Zoon vindt, wat Hem ten volle bevredigt, leert ons in elk geval, dat de verhouding, waarin zij tot elkander staan al zeer innig moet zijn. Verwacht niet van ons, dat we het met woorden nog helderder zeggen kunnen, want de schroom overvalt ons, dat we reeds te ver zijn gegaan. Hoe is Zijn Naam en de Naam Zijns Zoons? Iets moesten we wel zeggen, want deze verzekering des Vaders gold den Zoon in den staat Zijner vernedering en wel moogt ge daar een oogenblik bij stilstaan, want het zegt u, dat de Vader in Hem, gelijk Hij daar was, nog altijd Zijn welbehagen had en dus heeft Hij ook een welgevallen in het werk dat Jezus op aarde kwam verrichten. Als ge dit nu gelooft en ge kunt van u zelf getuigen, dat ge u als een arme schuldige en doemwaardige aan den Christus toevertrouwt, op wiens woord en verdienste gij alleen steunt en pleit dan moogt ge ook gelooven, dat ge in Hem den Vader welbehaaglijk zijt. Ondanks onze zonde, welke Hij, onze Heiland, op zich genomen hadin weerwil van onze ongerechtigheden, welke de Vader op Hem had doen aanloopen, was Hij toch welge vallig in 't oog des Vaders en daarom moogt ge met vrijmoedigheid naderen, ofschoon uw consciëntie u aanklaagt, dat ge alle de geboden Gods zwaar lijk overtreden hebt en ge nog geneigd blijft om van Hem af te wijken. O, zie het in, zie het steeds helderder in, dat van Hem alleen al uwe verwachting kan zijn. Bouma. ZENDING. De Macedoniër. (Recensie). Zendingslectnur en Zendingsstudie. Het Woord en de Wereld. per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. En ziet een stem uit de hemelen, zeggendeDeze is mijn Zoon, mijn geliefde, in welken Ik mijn wel behagen heb. Matth. 3 17. Wy ontvingen het Februari-nnmmer van De Macedoniër ter recensie en haasten ons het aan te kondigen. Dit nummer wordt geopend met het vervolg stuk van ds. D. K. Wielenga over „Schulden Verzoening", 't Leert ons dat er ook by den Soembanees nog eenig gevoel van schuld is, en hoe van dit kleine vonkske nog een goed ge bruik door den Zendeling kan worden gemaakt. Ds. H. Dykstra vervolgt zy'n interessante beschouwingen over „de Vrijzinnigen en de Zending". Aan het einde slaakt de schrijver deze droeve zucht„Als de linksche partijen het dezen zomer winnen, wordt de heer van Deventer wellicht opvolger van den heer Iden- burg. De gevolgen waren niet te overzien." Een breede „Uit mijn Camera" besluit deze aflevering. Uit de advertentiën blijkt, dat de artikelen van ds. Bakker, welke het vorig jaar in De Macedoniër hebben gestaan, apart zijn uitge geven. Of de titel: „De Zending van de Ge reformeerde Kerken" juist is, betwijfelen wij er had als nadere bepaling wel bijgevoegd mogen zijn: „Op Midden-Java ten Zuiden". Zyn alle Zeeuwsche Kerkeraden al op De Macedoniër ingeteekend Het is beslist noodig voor vermeerdering der Zendingskennis. De prijs per j aargang is slechts f 2,60 ook voor Zendingscommissiesvoor par ticulieren f3, Voor eenige maanden gaven wjj een rjj van Zendingsboeken en -boekjes voor Zendingslec- tuur. Een van de vragers was wel dankbaar, maar niet voldaan. Wjj begrijpen dit heel goed. Velen toch willen liever zeer interessante ver halen over bekeerde heidenen enz. lezen, dan degelijke werkjes, die alleen met eenige inspan ning kunnen worden genoten. Misschien is ook hieraan mede toe te schrijven het droeve einde van de reeks monografieën over de Zending, uitgegeven door de Hollandia-drukkery. Toch is er wel zulke eenvoudige lectuurwy denken b.v. aan de boekjes van Jonkvr. de Bas- secour Caan en de levensbeschrijvingen van beroemde Zendelingen. Over 't algemeen echter staat het lezen van Zendingslectuur gelijk met het meer of minder doen aan Zendingsstudie. Het woord studie schrikke echter niet afwy bedoelen alleen, dat men zich wat nadenken moet getroosten. Dan zal de klacht, dat het Zendingsblad zoo vervelend en de Macedoniër zoo droog is, wel langzamer hand verdwijnen. Doch men hebbe er eenige moeite en inspanning voor over. r Wie er zoo voor staat, schaffe zich het verslag aan van de 26e algemeene Nederl. Zendingscon ferentie een boekje van 120 bladzijden. Vele belangrijke referaten zyn erin opgenomen, o. a. over de vergadering van het Voortzettings-Comité te Lake Mohonkde eenheid van handelen op het Zendingsveldde onderwys-methode op de In- landsche scholen, enz. Uit de gevoerde discussie's blijkt, dat er tus- schen de Gereformeerden en Hervormden nogal verschil van gevoelen is over zeer principiëele zaken. Zoo teekenden ds. Bakker e. a. protest aan tegen de meening van dr. Brouwer, dat het Avondmaal dan alleen moet gevierd worden, als de Inlandsche Christenen er om vragenen dat het niet mogelijk is in Gods Woord de noodige gegevens te vinden tot het trekken van vaste lynen, en andere zaken meer. Doch men leze het boekje zelf. Een Bijbelgenootschap is niet hetzelfde als een Zendingsgenootschap, maar staat er wel mee in het nauwste verband. Wat zou toch de Zending op den duur zonder Bijbels vermogen Al is het Zendingsbevel„predikt het Evangelie*1 r er volgt toch zeker ook uit„en leert de vol-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 1