Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie ¥anDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAM en Ds. R. J. VAR DER YEEN. 10e Jaargang. Vrijdag 7 Februari 1913. No 34. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. DE GEEST GODS OP JEZUS. Johannes heeft aan het verlangen van Jezus voldaan. Hij begreep, dat hij niet langer weigeren mocht. Vol heiligen eer bied jegens Jezus [was hij in de Jordaan afgedaald en nooit had hij het gewicht van zijn ambt zoo gevoeld, als in deze oogenblikken. Het was hem haast te zwaar, maar de nood was hem opgelegd en hij wilde zich niet aan zijn taak onttrekken. Als zij samen diep genoeg in 't water staan dan neemt de Dooper het hoofd van den Heiland en dompelt Hem er ge heel onder. Dadelijk klimt nu Jezus uit het water. Hij vertoeft er niet een oogen- blik langer dan noodig is. Hoewel de taak zeer moeilijk is, welke Hem wacht, hoewel de weg, welke voor Hem ligt zeer bezwaarlijk is, toch aanvaard Hij volkomen bereid, wat Hem wacht. Gelijk Hij de bedenking van Johannes ontzenuwd heeft, zoo wil Hij eiken steen wegnemen, welke Hem voor de voeten ligt. Al zal van nu aan de donkerheid steeds dikker worden, Hij wil in gehoorzaamheid aan den Vader zonder aarzeling den weg aanvangen, welken Hij tot het droevig einde toe betreden zal. Laat uw oog daarvoor open zijn, want het is betamelijk, dat gij deze volkomen bereid waardigheid ziet en looft en het kan u zelf over allerlei hindernissen heenhel pen, die ge ontmoet, als ge u geheel aan Hem ter zaliging toevertrouwen wilt. En ziet wel mag de Evangelist ons toeroepen, dat we met aandacht letten zullen op wat ons hier gezegd wordt, want het is een gebeurtenis van hoog belang en van de heerlijkste beteekenis. De he melen werden geopend. Het scheen vaak, alsof de eenheid tusschen den hemel en de aarde niet meer bestond, alsof zij te genover elkander stonden en niets meer met elkander gemeen hadden. Hoe me nigmaal was de hemel dreigend voor onze aarde, hoe menigmaal kwam vandaar verderf en verwoesting voor der menschen woonplaats, doch hier openen zich de hemelen niet om aan de aarde schade te berokken, maar om haar te beweldadigen en te zegenen. Wij willen niet voorbij zien, dat naar het bericht de hemelen zich openden voor Hem en dat het derhalve in de eerste plaats Hem gold. Het was niet voor den Dooper, niet voor het volk Israëls, niet voor u en voor mij, dat deze deuren zich onsloten en wij Jwillen het aanstonds toegeven het was voor Hem alleen, doch het zal wel blijken, dat het toch voor de aarde, voor ons een zegen is. Ofschoon er op dat oogenblik slechts een Johannes was, die overtuigd van Jezus grootheid in heilige verwondering Hem aanschouwde, toch lieten de hemelen zich niet onbetuigd: zij wilden Hem eeren en huldigen. En uit die geopende hemelen daalde de Geest Gods neder gelijk een duif. Het is wel opmerkelijk, dat de duif in alle godsdiensten zulk een ruime en eervolle plaats verkregen heeft, een bewijs, dat deze vogel hoog aangeschreven staat bij allerlei volkeren. Hij is dan ook een beeld van oprechtheid en reinheid. Het is dan ook niet vreemd, dat de Heilige Geest zich de gedaante van een duif kiest, om door haar Zijne komst tot den Zoon des menschen zichtbaar te maken. Hij is zooals we weten de derde persoon in de aanbiddelijke Drieëenigheid en Hij daalt met de volheid van Zijne gaven neder op den Christus. Volkomen indenken, wat deze gebeurtenis is geweest, kunnen wij niet. Wij staan hier ook voor een ver borgenheid, welke we naderen kunnen maar nooit zullen we haar doorgronden. Het is ons niet mogelijk hare geheimen open te leggen en wij zullen ons moeten vergenoegen met haar te bewonderen. De Geest Gods daalde op Jezus neder en bleef op Hem. Dit was nooit eerder gebeurd. Er waren vroeger wel mannen geweest, op wie de Geest des Heeren rustte, en aan wie Hij groote en zeldzame bekwaamheden had meegedeeld, maar wat hier geschiedde, was nog nimmer voorge komen. Had Jezus nu dezen Geest noodig Dat een mensch van gelijke beweging als wij aan dien Geest behoeften heeft, is duidelijk, want ieder zal met den Apostel moeten zeggen, niet dat we bekwaam zijn iets goeds te denken of te sprekenal onze bekwaamheid is uit God en doch Hij was de eenige Zoon des Vaders. Van Hem mag geschreven wordenIn den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Doch er moet bij gezegd worden, dat dit Woord vleesch geworden is. Hij heeft zich zelf ontledigd en in den menschen is alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Dit maakt het in elk geval wel duidelijk, dat Hij den Geest Gods ontvan gen kon. Wij belijden, dat Hij ontvangen is van den Heiligen Geest en zoo was Hij nooit zonder den Geest geweest. Maar nu, waar Hij gereed staat om zijn Mid- delaarswerk te volvoeren, om zich zelf Gode op te offeren, om den weg te gaan, die door Gethsemané naar Golgotha leidt, daar was het noodig dat de Geest Gods Hem toerustte en bekwaam maakte. Welk een oogenblik is het geweest voor Jezus, want er staat zeker niet te vergeefs, dat Hij den Geest Gods zag nederdalen. Had hij reeds eeuwen geleden door den mond van den profeet Jesaja gesproken; de Geest des Heeren Heeren is op Mij om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen en voor de gevangenen vrijheid uit te roepen, thans is de ure gekomen, waar in dit woord in geheele vervulling ging en zoo wist Hij, dat Hij nu zich kwijten moest, maar ook kon van de gewichtige taak waartoe Hij zich aan gegord had. Wat Hij behoefde om zijn werk op een behoorlijke wijze te volbren gen, was in zijn bezit en niets kon Hem meer verhinderen om te doen, wat Zijn hand vond om te doen. Heeft Hij zich geheel ter beschikking van den Vader ge steld, en is alles wat in Hem is bereid om Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen, de Geest Gods, die op Hem nedergedaald is, is voor Hem dan ook het onderpand, dat Hij het voorgestelde doel volkomen bereiken zal. In deze gebeurtenis opent zich een bron van rijke vertroosting en milde verkwik king voor allen, die gelooven. Die zalving met den Geest Gods komt toch ten goede aan allen, die de verschijning van onze Heere Jezus in onverderfelijkheid liefheb ben. Door den Geest bekwaam gemaakt heeft onze Middelaar toch alles kunnen doen wat er noodig was ter onzer verlos sing en nog altijd deelt Hij uit Zijn vol heid mede aan allen, die op Hem zien en alles van Hem verwachten. Als u het besef van uw onvermogen neerdrukt weijl ge ondervindt, dat ge niet naar uwe be geerte den Heere dienen kunt, gelijk het behoort, dan leert u de nederdaling van den Geest, dat ge tot den Christus gaan moet om te verkrijgen al wat ge noodig hebt. Ge moogt gelooven, dat onze Heiland u het leven en de overvloed kan geven en dat Hij mild van handen is, zoodat hij u niets weigeren zal, wat ge tot het leven en de godzaligheid van noode hebt. Wend u derhalve tot Hem met al uwe nooden en leer bij ondervinding, dat Hij nog al tijd leeft om voor zijn volk te zorgen. De Vrijzinnigen en de Zending;. iBOOEMEMTSPHIJS per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers 3 cent. Drakker-DIIgever MIDDELBURG. PRIJS DER iD VERTENTIEK van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel 10 cent meer. En Jezus gedoopt zijnde is terstond opgeklommen uit het water. En ziet, de hemelen werden Hem geopend en Hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif en op Hem komen. Matt. 3 16. Bouma. ZENDING. In onze Geref. kringen meent men over het algemeen, dat slechts zy aan Zending doen, die gelooven in Christus. Ook de Hervormden ijveren zeer zeker voor de uitbreiding van het Koninkrijk Godsdoch dat zijn de orthodoxen. De modernen echter, of te wel vrijzinnigen, onttrekken zich aan dien arbeid. Toch is deze opvatting beslist onjuist. In het Ned. Zend. Gen., opgericht 1797, verkregen de modernen zelfs zulk een overwicht, (ja zelfs onder de zendelingen waren er van moderne richting,) dat in 1858 de Ned. Zend. Ver. werd opgericht, die uitging van de belijdenis van Jezus Christus als den eenigen Zaligmaker. In 1884 werd te Berlijn gesticht de Algem. Evangelisch-Protest. Zendingsvereeniging, die zich ten doel heeft gesteld om onder de hoogere standen der cultuurvolken te arbeiden, en dit dan ook tracht te doen in Japan en China. Deze vereeniging, welke zeer klein is, gaat uit van de vrijzinnige beginselen, en is deswege reeds meermalen in botsing met andere ver- eenigingen gekomen. En gelijk onze Zendingsarbeid krachtig ge steund wordt door de Bijbelgenootschappen, zoo wordt ook de Vrijzinnige Zending in Engeland bijgestaan doorThe Rationalist Press Association. (Int. Rev. of M. II 85.) Er moet echter dade lijk aan worden toegevoegd, dat deze kampi oenen van de „Zuivere Rede" slechts één of twee kannibalen-eilanden onder bearbeiding hebben genomen, waaraan zij de handen vol hebben en dat zij bovenmate tobben wegens gebrek aan geldmiddelen. De vrijzinnigen doen dus wel aan Zending, of laten wij liever zeggener zijn er onder de vrijzinnigen. In het laatste nummer van De Macedoniër heeft echter ds. Dijkstra uit de begrootingsdebatten over „Koloniën" met de stukken aangetoond, dat de breede kring der vrijzinnigen voor de Zending niets gevoelt, of zelfs deze vijandig gezind is. In een ingezonden stuk in de N. R. Ct. deelt dr. Brouwer, rector van de Zendingsschool, ook eenige merkwaardige staaltjes mee. Vereeni- gingen, oorspronkelijk opgericht om de Zending te steunen, zijn onder invloed van vrijzinnigen van het oorspronkelijke doel afgeweken en middelpunt geworden van de vrijzinnig-gods- dienstige beweging in de gemeente zelve. Een zekere ds. De Leeuw schreef o. a.„dat de Zending de poort opent vooral de ellenden der Europeesche „beschaving"; dat zij hoezeer tegen haar bedoeling jenever, opium, syphi lis en bajonetten als venenum in cauda (venjjn in den staart) met zich voert, moet haar reeds stem pelen in het oog van ieder weldenkend mensch tot een hoogst bedenkelijk verschijnsel(Wij cursiveeren.) Prof. Matthes verklaart in het Theol. Tijd schrift 1912, blz. 246 „alle proselieten-makerij is verkeerd en in het algemeen alle bemoeizucht met de godsdienstige overtuiging onze mede- menschen." Daarom wordt jodenzending ook streng veroordeeld, b. v. op deze wijze door 't moderne weekblad De Hervorming: „zij is een ongeoorloofde en laatdunkende bemoeienis met de godsdienst van menschen, die zelve wel zullen weten op wat wijs zij, naar hun aard en behoefte, het voegzaamst God meenen te kunnen dienen." Dat de vrijzinnigen over 't algemeen der Zending niet genegen zijn, bevestigt een van hen met deze woorden„dat de modernen in het Ned. Zend. Gen. dikwijls als quantité négligleable worden beschouwd, is bijna geheel de schuld der modernen zelve. De meesten weten absoluut niets van de Zending," enz. Trots al deze getuigenissen mag toch niet worden gezegd, dat het beginsel der vrijzinnigen tegen de Zending is. Want de moderne Prof. Hoekstra moet reeds in 1866 de stelling hebben verdedigd: „de moderne richting, maar ook zij alleen, is in volkomen harmonie met het alge meen beginsel der Christelijke Zending (de menschenliefde en het geloof in den mensch".) Hiermede is echter reeds aangegeven wat de vrijzinnigen, die aan geen Zending willen doen, onder Zending verstaan. Zij zjjn zeer beslist tegen het dogmatische, dat alle Zending ken merkt het kerstenen in 't bijzonder door het uiterlijke teeken van den doop, het vormen van Christen-gemeenten afgezonderd van en tegenovergesteld aan een niet Christelijke om geving, en het verbinden van de zaligheid aan een bepaald feit, n.l. den zoendood van Jezus. Van dit alles wil een vrijzinnige niets weten. Toch kenmerkt dit „dogmatische" alle genoot schappen. Doordat de vrijzinnigen in ons land niet een eigen genootschap hebben is het hun alzoo zeer moeilijk hun steun aan de Zending te verleenen. Nu zouden wij geneigd zijn te zeggen tot de vrijzinnigen, die nog wat voor Zending ge voelen richt zelf een vereeniging opDoch dit stuit op zeer ernstige, zoo niet onoverkome lijke bezwaren af. Zij weten toch allereerst niet langs welken weg en op welke wijze het vrijzinnig Christendom aan de Heidenen en Mo hammedanen moet worden gebracht; en ten tweede zijn zij het er nog niet ovér eens, wat van de heidenen en Mohammedanen te moeten denken. Dit is hun toch reeds duidelijk, dat deniet- christenen niet in grondbeginsel van de chris tenen verschillen, het is alleen een gradueel onderscheid. Natuurlijk staan de animisten en fetisjisten het verst van ons af, doch de Boeddhisten, Brahmanen en Mohammedanen, hebben veel, wat ook den Christen eigen is. Er openbaart zich in de heidensche godsdien sten zooveel waarheid en schoonheid, dat het niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 1