INGEZONDEN STUKKEN. Advertentiën. v. d. BOS studie gemaakt hebben van dit onderwerp kunnen er mede terecht en daarom zou ik willen, dat alle kerkeraadsleden het nauwkeurig over wogen. Helder zonder breedsprakigheid is de uiteenzetting. Het tweede deel is eveneens belangrijk. Zeer kort is de toelichting over de tucht in de oude kerk en tijdens de middeleeuwen maar breed over de tucht in de kerken der Reformatie. Wy leeren hier kennen het oordeel van Luther over de tucht en hoe deze geoefend werd in de Luthersche kerk. Daarna komt aan de orde, hoe Zwingli, Calvyn en a Lasco dachten. Zeer op prijs stellen wy het, dat de schrijver ons het oordeel van elk dezer mannen afzonderlijk voor houdt, want wjj weten, dat de twee laatsten vooral een grooten invloed op de gereformeerde kerken geoefend hebben, vervolgens wordt ons meege- doeld. welk een plaats de kerkelijke tucht had in de gereformeerde kerken in Frankrijk, Schot land en Nederland. Zulk een overzicht van de geschiedenis der kerkelijke tucht kan niet anders dan het inzicht verhelderen en den blik verruimen. Uit de toepassing van de idee valt ook voor ons nog zooveel te leeren en wy hebben daaraan be hoefte, want wie geroepen wordt over de ker kelijke tucht mede te oordeelen, mag wel de historie geraadpleegd hebben. Het laatste deel is het uitgebreidste. De eerste paragraaf wjjst opHet voorwerp der kerkelijke tucht. Met zeldzame nauwkeurig heid wordt ons daarvan een teekening gegeven. Wy hebken meermalen opgemerkt, dat onze kerken niet altijd in de teedere en gewichtige zaak der tuchtoefening een vasten gang hebben en dit mag niet toegeschreven worden aan onwil, maar meestal is dit een gevolg, dat zjj niet genoeg ingedacht hebben de veranderde omstandighe den, waaronder we leven. Leven voor de hei ligheid der kerk deed soms de voorzichtigheid uit het oog verliezen en de moeilijkheden, welke er thans op dit gebied zyn kan licht aanleiding tot verslapping worden. Welnu wie dezen gids volgt, leert den weg kennen, langs welken hy veilig wandelen kan. Ook draagt tot de verdienste van dit boek by, dat de bepalingen door de geref. kerken gemaakt, opgenomen zyn. Zjj zyn dikwerf na ernstige overweging eerst vastgesteld. Eveneens wordt gezegd in welke acte onzer Synodes de Rapporten te vinden zyn, welke voor een of ander punt geleverd zyn. Daarbij verzuimt de schryver niet aan te wijzen, dat een enkele bepaling onjuist is, zoodat ieder in de gelegen heid is zich een eigen oordeel te vormen. De volgende paragrafen zyn eveneens met zorg bewerkt en geven een ruimen blik op al wat met de oefening van tucht in verband staat. Gerust durven we zeggen, dat wie dit boek als een handleiding gebruikt, er veel licht uit ontvangen kan en by alle voorkomende gevallen zal hy er een goede raad in vinden. Wy zyn onzen Professor echt dankbaar voor dit werk, dat nu eens inderdaad in een be staande behoefte voorziet en wy hopen van harte, dat velen het zich aanschaffen zullen, wyl het noodig is, dat alle opzieners en alle leden zich rekenschap geven van de tucht in Christus' kerk, welke in den middelyken weg alleen bij getrouwe handhaving van de tucht haar zuiverheid in leer en leven bewaren kan. Het is een zaak niet van ondergeschikt be lang, maar het geldt hier een hoofdzaak. De uitgever de heer J. H. Kok van Kampen zorgde voor stevig papier, voor een helderen druk en een passend formaat. Bouma. eens zien, u hebt immers vyf kinderen, die schoolgaan?" (en meester dacht een oogenblik na,) „Wel zeker is daar nog plaats voor Meester was heelemaal gerustgesteld. Zie je wel, dat waren nu weer van die echte dorps praatjes geweest. Het eenige bezwaar van Don ker, de eenige reden, dat hy zyn kinders nog niet gezonden had, lag in de vrees, dat er geen plaats zou zyn „Toch vrees ik, dat ik nog wel eenigen tyd geduld zal moeten hebben, éér de jongens naar school kunnen." „Volstrekt niet, volstrekt niet, al wilt ge ze morgen sturen. Doe het maar gerust." „U begrijpt me niet, meester. Ik spreek niet over uw school." Pennema zette groote oogen op. Dat viel tegen. Hy had zich te vroeg verheugd. „Over welke dan?" vroeg hy werktuiglijk. „Ik denk, dat u me nu wel begrypt", zei Donker. „Ik heb het oog op een christelijke school." „Maar die bestaat hier immers niet?" „Nee, maar die hopen we te krygen." Pennema draaide wat op zyn stoel heen en weer, niet dadelijk het eens met zich zelf, op welke wijze hy den aanval zou beginnen. Hy besloot bedachtzaam te werk te gaan. (Wordt vervolgd.) {Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.) Aan mijn vriend in Zeeland. Waarde Vriend. Er bestaat stille, verborgen droefheid onder de menschen. Deze droefheid is gewoonlijk dieper, intenser dan de droefheid die naar buiten uitbreekten in een tranenvloed zich ontlast en aan het gemoed verlichting geeft. Ze is tydelyk, duurt gewoonlijk niet lang. Stille, verborgen droef heid, die heel het innerlijk wezen van den mensch beheerscht en zichtbaar blijft op het gelaat, duurt voort, lang, zeer lang soms. De diepte van zulk een droef heid brengt een smart over het menschelijke leven en overdekt het met een floers van donkerheid en de levenslust en de levenskracht is als gebroken. Nu kunnen omstandigheden van aangenamen aard en be paalde indrukken die men, van de zich om ringende wereld, ontvangt, die droefheid wel wat temperen, verzachten, de ziel van hare droefheid wel wat afleiden, maar telkens als een stil-zyn, een alleen-zijn in het leven komt, komt ook de droefheid in hare volle kracht weer over de ziel, ja schijnt het wel, alsof elke aangename verrassing, elke prettige indruk, oorzaak is dat in oogenblikken van alleen-zijn met eigen gedachten, het leed der droefheid des te meer wordt gevoeld. In den mensch is niets zoo teer zoo fijngevoelig als zyn ziele leven. Ieder heeft zyn eigen ziel, zyn eigen zieleleven waarin een ander niet komen kan. Uw zieleleven behoort U alleen toe, dat ge als een heiligdom, zelf, geheel alleen betreedt. Uw zieleleven, verborgen voor het oog van den ander, zelfs voor hem of haar die u het liefst van allen is, leeft ge in zyn diepste diepte, alleen, geheel alleen voor uzelf; want het is onmogelijk dat ge duizend en meer nog gedachten van één enkele dag, aan een ander zoudt kunnen mededeelen. Slechts die gedach ten die ge moet uitspreken, in woorden brengen, welke betrekking hebben op uw arbeid, op uw ambt of beroep, op uw omgang met de menschen en op den gezelligen kring uwer huisgenooten, kortom het gewone van uw denken en uw spreken in uw dagelyksch leven, maakt ge bekend en daarin is .uw ziel, als de ver borgen werkzame kracht van uw denken en spreken, niet terughoudend. Maar hierin is uw zieleleven werkzaam in verband met de wereld en komt dat zieleleven naar buiten en legt ge in uw doen en laten, in al uw handelingen, uw eigenaardig karakter daarin voor anderen, voor een groot deel, bloot, zoodat men omtrent u een zekere voorstelling krijgt van uwe persoonlijkheid en men zeggen kan wie gy zyt. Maar ge gevoelt, dat ge zóó och niet geheel en al, volkomen u openbaart in uw diepste en innigste gedachten. Veel van wat gy omtrent u zelf weet en innerlijk, in uw gemoed, beleeft, weet een ander niet. Gy en ik, we leven eigenlijk twee levens; het eene naar buitentredend en openbaar voor ieder, die met ons in aanraking komt, het andere verborgen voor ieder ander, maar voor onszelf alleen bekend. Het zieleleven van den mensch keert zich eenerzyds naar de buitenwereld, anderzijds naar de binnenwereld van eigen verborgen gedachten, overleggingen en gewaarwordingen. Ook zóó uzelf beschouwd, zyt ge een won- dergewrocht van Hem die u schiep. Alleen in een geval van heel teere liefdes betrekking, tusschen twee menschen die elkan der volkomen verstaan, begrijpen, die zielsver wantschap met elkander hebben, zoodat het zieleleven van den eenen voor den andere steeds openligt, is dat anders, is geen sprake van eenige terughouding voor elkander. Zulk een omgang, zulk een leven van twee menschen, van twee zielen, die als 't ware ineenvloeien in de meest hoogste eensgezindheid, komt echter niet algemeen onder de menschen voor. Ook zelfs niet altijd tusschen man en vrouw, in het huwelijk. Meest gewoonlyk is het, 'dat de menschen hun diepste gedachten en overleggingen elkan der niet zeggen. Alleen in zeer hoogst bijzon dere gevallen van zeer innige vriendschap en innig diepe liefdesbetrekking. Echte, innige vriendschap, is onder de men schen niet zoo algemeen. Meer algemeen is het dat de menschen naast elkander leven, ook, al leven ze met elkander, Er is altyd wel iets in U, dat ge niet aan anderen wilt en kunt zeggen. In uw onderling verkeer met de menschen zegt ge maar niet alles wat ge denkt. Dat is trouwens het werk van dwazen en gekken. Verstandig is het, wel te moeten weten wat we spreken en wat we, in den omgang met de menschen, zwijgen moeten. Soms is zwjjgen een gebiedende noodzake lijkheid en bereiken we met zwijgen meer dan met spreken, Ook doet men zich wel eens anders voor dan men is en denkt, en menigmaal zyn woorden het middel, om de eigenlijke ge dachten die men eerlyk en waarheidshalve zou moeten uitspreken, te verbergen. Absolute, volstrekte openhartigheid is bij de menschen in hun onderling verkeer wel niet denkbaar en ook niet mogelyk en ook niet aan te bevelen. Jammer voorwaar is het voor de samenleving, dat er onder de menschen zyn, die tot leugen en bedrog hun toevlucht nemen om daardoor te verbergen, kwaad dat bedreven werd, soms ten nadeele van anderen. De leugen en het bedrog schijnen onder de menschen veel vrienden te hebben. Maar ook, niemand gaat volkomen waar, naar den eisch der vol maakte zedenwet, met zyn medemenschen om. Trouwens dit kan ook niet, om de eenvoudige reden dat de mensch zelf, niet volkomen waar is. Was hy dit wel dan zou hy in zichzelf niet zoo veel tegenstrijdigheid ontdekken. Want juist die tegenstrijdigheid in de men- schelyke natuur, zoodat hy tegelijk goed en kwaad kan doen, is een zeer sprekend bewijs voor de onwaarheid van zyn zielsbestaan, van heel zyn innerlijk leven. Gy hebt elke dag van uw leven gelegenheid, om dit op te merken onder de menschen, met wie ge in aanraking komt. Ook hebt ge gelegenheid soms, om verbaasd te staan over de handigheid en ge vatheid waarmede menschen hunne eigenlijke bedoeling kunnen verbergen. Inderdaad, als gij, myn waarde vriend, studie wilt maken van de menschen, is dit een arbeid die wel de moeite loont, want ge verrijkt uw menschen- kennis en ge leert tevens dat Gods Woord, onzen Bybel, zoo volkomen waar is in zyn beschrijving van het wezen en de natuur van den gevallen mensch. Inderdaad, hetgedicht- sel van het menschelyk hart is boos van zijne jeugd aan. Twijfelt ge er soms aan en meent ge dat de menschenwereld toch nog wel een der dagen toe zal nemen in mooie, hooge, ze delijkheid, en in allerlei Christelijke en maat schappelijke deugden, zooals een wonder soort optimisten het willen voorstellen, dan moetik U zeggen dat ik zulk een schoone, zulk een mooie gedachte van de menschenwereld my niet vormen kan. Myne eigene levenservaring spreekt my van menschen die, allesbehalve, zelfs onder zeer christelijke en voorbeeldige opvoeding, toenamen in christelijke en maat schappelijke deugden. Waarde vriend, ik mag niet alles zeggen wat ik denk en weet, en ik geloof dat als ik U schrijven zou wat er op heden in mijn ge moed omgaat en wat ik zou kunnen zeggen naar alle waarheid, gy raar zoudt opkijken van wat christelijke, tr'ouw naar de kerk gaande menschen kwaads kunnen en durven doen. Neen waarlijk, het is niet goed en het sticht niet, om het kwaad dat ge hoort, ziet en op merkt onder christelijke menschen, nog weer eens aan anderen over te vertellen. Beter is, toe te zien op eigen leven en God te bidden dat Hy ons beware voor de zonde, te bidden dat we mogen toenenen, niet in deugd, maar in ware Godsvrucht, want dat is de hoogste deugd, die alleen geldig is voor het oog van een alwetend en heilig God. Over het algemeen, leven de menschen, ook de christelijke, te weinig in het besef, dat al ons denken, spreken, doen en laten, van oogenblik tot oogenblik, gezien wordt door Hem van wien de Bybel zegt, dat Zyne oogen de gansche aarde doorloopen, een uitdrukking zóó teekenend, zóó veelzeggend, dat ge dat woord niet kunt verklaren door te zeggen dat God, met eerbied gesproken, te veel te doen heeft in het groote heelal en in de groote zondige menschenwereld, dat Hy de zoogenaamde kleine dingen in ons leven over het hoofd ziet, en niet letten zou op wat heel diep omgaat in de diepte van ons zieleleven, in ons denken. Dan vergist men zich deerlyk en heeft een zonderling begrip van het wezen Gods. Als ge over den arbeid van God in de men schenwereld lezen wilt, moet ge den Bybel teir hand nemen en dan zal het u duidelijk worden dat het kleinste aan het Goddelijk oog, aan Zijne opmerkzaamheid niet ontsnapt. Waarde vriend, God is ook daarin zoo mach tig groot, dat we een duizelingwekkende indruk krygen van de werkzaamheid Gods in de menschenwereld. (Psalm 33.) Er gaat een verborgen Gods gericht over het leven van de enkele personen, van familieën, van geslachten, van volken. Wy menschen kunnen in ons leven maar niet doen wat we willen, ten opzichte van het kwade, want Gods oog ziet op al de menschenkinderen, en alle dingen liggen naakt en open voor het aangezicht Desgenen met wien we te doen hebben. Ach myn vriend, indien de menschen meer leefden in het besef van Gods tegenwoordigheid aan alle plaats, voor hoevele verkeerde dingen zou men terugdeinzen. Het ^niemand ziet het" in den mond van ondeugende kinderen in het doen van kwaad, is ook bij volwassenen soms den doorslag om verborgen kwaad ten uitvoer te brengen. Maar pynlyk doet het u aan als ge iemand, dien ge kent en van wien gy weet dat hy geregeld ter kerke gaat, van kwaad hoort beschuldigen, dat by nauwkeurig en voorzichtig onderzoek blijkt waar te zyn. Hier bedoel ik met kwaad dat betrekking heeft op oneerbaarheidontucht en dronkenschap. O, we zouden wel willen dat openbare zonden in de kerk des Heeren. nooit voorvielen en dat zou ook zoo kunnen zyn indien maar niet zoo vele valsche broedersin de kerk des Heeren binnensloopen. Dat verschijnsel heeft my wel eens doen vragen of de kerkelijke tucht niet beter behoorde te worden geregeld en toegepast. Maar ik weet wel, dat levert groote moeilijkheden op, ook al omdat de leden der gemeente zoo weinig trouw op elkander acht geven en er zoo weinig echte gemeenschap der heiligen bestaat en onder ons geoefend wordt. O, myn vriend, laat ons toch acht geven op ons zelf en laat ons nooit zeggen: wat die broeder of die zuster overkomen is, zal mij nooit overkomen Zulk zeggen is toch wel een bewijs dat uw nederigheid niet groot is en ge de groote zon digheid van uw eigen menschelyk wezen niet genoegzaam kent. O, wees toch streng jegens uzelf en beoordeel een ander niet streng en hard, alsof gij zonder zonde waart en onberis pelijk. Hy, die zoo met een gebaar van min achting spreken kan over het bedreven kwaad van een ander, toont daarin gemis aan kennis van het eigen zondige hart. Maar, myn waarde vriend, gy weet wel dat ware zelfkennis een vrucht is van het werk Gods in ons door den Heiligen Geest; het werk des Heeren namelijk, dat ons tot zondaren maakt en toevlucht doet nemen tot het kruis van Christus, om daar, aan Zijne doorboorde voeten, te belijden, en uit te weenen, de zondigheid en diepe verdor venheid van ons hart. In de wondere leiding die God met ons gehouden heeft in ons leven is het alleen aan zyne genadige hulp en by- stand te danken, dat we zyn die we zyn en voor groote openbare zonden bewaard bleven. Laat ons dit steeds bedenken, waarde vriend. Dan zullen we ons niet gaan verheffen en de ij dele inbeeldingen onzes harten zullen ons niet verlokken, om af te wijken van den weg des levens. Op dien weg is het zoo ernstig noodig in den gebede, goed en helder wakker te blijven, opdat we door den booze niet zouden worden overvallen. Wy kunnen daarom de bede: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze," nooit te vaak, veeleer te weinig, bidden. In dit gebed zoeken we dan ook onze kracht, omdat onze Vader die in de hemelen is onzen geestelijken nood kent, en ons verhoort en sterkte geeft, om te loopen, de loopbaan die ons is voorgesteld. Ging onze Heiland niet vooraan en wacht Hy aan het eind van den weg des levens ons niet op? Hy is immers de Voleinder des geloofs Vriend, laat ons maar dicht, heel dicht, by Jezus blijven, dan zyn we veiliger, dan op welke plaats ter wereld ook. Zyne goede geest geleide ons. Van harte, Uwe C. Kwikkel. Middelburg, 14 October 1912. De Jongelings-vereeniging op Geref. Grond slag „Herman Faukeel" te Middelburg verga dert iederen Zondagavond te 8[U uur in de consistoriekamer der Gasthuiskerk aldaar. Ge reformeerde Jongelingen boven de 16 jaar zyn allen hartelijk welkom. BONDSRING MIDDELBURG. Vergadering D.V. op Donderdag 6 Februari in het Militair Tehuis te Middelburg, aanvang 7 uur. Onderwerpen 1. De Jongel. Ver. en de Geestelijke stroo mingen II, door Koudekerke. 2. Het jaar 1813, door Souburg. Namens het Bestuur, Kees Helder, Secretaris. CORRESPONDENTIE. P. K. te V. U vergist u. Dat is nog nim mer gedaan. De Uitgever. SOLI DEO GLORIA. Op Dinsdag 4 Februari hopen D. V. onze geliefde Ouders: M. OOSSE2 en hunne 45-jarige Echtvereeniging te herdenken. Hunne dankbare Kinderen, Behuwd- en Kleinkinderen. Serooskerke (Schouwen) 30 Januari 1913. i$e>-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1913 | | pagina 3